Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Vraag om uitleg over de haalbaarheid van de klimaatdoelstellingen voor 2020
Verslag
Deze vraag is een gekoppelde vraag. De eerste vraag, van collega Steenwegen, grijpt terug naar een vraag die vorige week eigenlijk al in de plenaire vergadering aan bod is gekomen, maar aangezien er een opvolgvraag kwam van collega Bothuyne, hebben we de vraag van collega Steenwegen toch maar ontvankelijk verklaard en gekoppeld aan die van collega Bothuyne.
De heer Steenwegen heeft het woord.
Dank u, voorzitter.
Minister, deze vraag is niet enkel tijdens de plenaire vergadering al aan bod gekomen. Eigenlijk heb ik ze min of meer ook al aan uw voorganger, minister Van den Heuvel gesteld.
Minister, ik zal niet alles herhalen wat toen is gezegd. U hebt in het Vlaams Parlement geantwoord dat u met uw diensten zou praten om na te gaan wat nog mogelijk is om een definitief Nationaal Energie- en Klimaatplan op te stellen dat aan de Europese Unie (EU) kan worden bezorgd en om na te gaan welke bijstellingen er nog moeten gebeuren.
De evaluatie van de EU en van anderen die adviezen hebben gegeven, hebben echter allemaal dezelfde teneur, namelijk dat het plan niet volstaat. Wat mij misschien nog het meest interesseert, is hoe we nu zullen voortwerken. U hebt in het Vlaams Parlement verklaard dat u bereid bent het Vlaams Parlement een aangepast plan voor te leggen. De tijd tot eind 2019 is heel kort. De complexiteit is natuurlijk dat het een nationaal en geen Vlaams plan betreft.
In mijn oorspronkelijke actuele vraag stonden vooral de procedurele aspecten voorop. U hebt ongetwijfeld al overleg met uw diensten gehad. Op welke wijze zult u dit aanpakken? Welke procedurele stappen wilt u zetten om tot een coherent en definitief Nationaal Klimaat- en Energieplan te komen? Hoe zit het met de timing?
Dat zijn de punten waarop ik in mijn vraag om uitleg de nadruk wil leggen.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Mijnheer Steenwegen, dit is een complementaire vraag om uitleg. U hebt op het procedurele aspect gefocust, maar ik wil het vooral over de cijfers hebben. Die cijfers zijn in de communicatie van vorige week ook aan bod gekomen, want uiteindelijk gaat het ook om cijfers die in het licht van de Europese doelstellingen voor 2020 moeten worden gehaald.
In de ‘effort sharing decision’ van 2009 is een doelstelling voor België uitgesproken. Het gaat om een reductie van de CO2-uitstoot met 15 procent, om een minimaal aandeel hernieuwbare energie en om een percentage jaarlijkse energiebesparingen. Ik wil me met deze vraag om uitleg vooral focussen op de emissiedoelstelling, want dat is uiteindelijk de cruciale doelstelling. Het is de enige doelstelling die de EU in 2030 en later zal hanteren.
In de intra-Belgische verdeling van de lusten en de lasten van het klimaatbeleid heeft Vlaanderen een doelstelling van 15,7 procent minder broeikasgassen die niet onder het Europees emission trading scheme (ETS) vallen, ten opzichte van 2005. We weten allemaal dat het niet evident is die doelstelling te halen.
Minister, u hebt duidelijk verklaard dat we meer dan een tandje moeten bijsteken voor onze ambities tot 2030 en later. Het is ook belangrijk na te gaan of we de doelstelling tot 2020 halen en wat hier de gevolgen van zijn. De Europese rekenmethode bepaalt dat de uitstoot van broeikasgassen wordt berekend op de totale hoeveelheid broeikasgassen die een lidstaat in de periode 2013-2020 uitstoot. Het is, met andere woorden, een indicatief reductietraject. Met een flexibiliteitsmechanisme kunnen overschotten uit de jaren met een lagere uitstoot worden getransfereerd naar jaren met een hogere uitstoot dan in het vooropgesteld traject staat. Volgens deze rekenmethode is de kans reëel dat we de doelstelling nog kunnen halen, tenzij we misschien een aantal bijkomende inspanningen leveren.
De eerste jaren zat Vlaanderen ruim onder het emissieplafond en bovendien moet het effect van de beleidsmaatregelen die de voorbije jaren zijn doorgevoerd, nog duidelijk worden in de cijfers voor 2018, 2019 en 2020. Dit alles doet natuurlijk geen afbreuk aan de vaststelling dat er een echte trendbreuk nodig is om de doelstellingen voor 2030 en later te halen.
Minister, erkent u de hierboven geschetste rekenmethodiek voor de uitstoot van broeikasgassen om in 2020 te voldoen aan de Europese verplichtingen, als de enige juiste rekenmethode?
In de media verkondigt u dat Vlaanderen de Europese klimaatdoelen tegen 2020 wellicht niet zal halen en u ook geen bijkomende maatregelen zult doorvoeren. Dat zijn vrij duidelijke en straffe statements. Kunt u hierover meer toelichting geven? Ik ga ervan uit dat u wel degelijk nog beleid wenst te voeren in 2019 en 2020.
Welke zijn de meest recente broeikasgasemissiedata voor Vlaanderen waarover u beschikt? Het is belangrijk om de juiste cijfers te hebben.
Indien Vlaanderen zijn doelstelling in 2020 toch niet haalt, van welke mechanismen zult u dan gebruikmaken om aan de Europese verplichtingen te voldoen?
Minister Demir heeft het woord.
Ik dank jullie voor jullie vragen. Ik wou dat ik kon zeggen dat ik kon toveren, maar helaas kan ik dat niet.
Ik ga eerst antwoorden op de vragen van collega Steenwegen, die een zevental vragen heeft gesteld.
Collega Steenwegen, u vraagt naar de procedure om naar de finale versie te gaan, want het is een Nationaal Energie- een Klimaatplan. U verwijst ook naar de volksbevraging die er is geweest. U vraagt met wat er allemaal rekening wordt gehouden in dat definitief plan.
De publieksbevraging heeft talrijke, diverse en soms tegenstrijdige boodschappen opgeleverd. Ik kan op dit ogenblik niet voor iedere suggestie individueel zeggen of we ze al dan niet zullen volgen, maar de analyse van de input loopt en in het finaal Vlaams Energie- en Klimaatplan (VEKP) zal duidelijk worden welke accenten verlegd werden naar aanleiding van de diverse feedback.
Naast de publieksconsultatie zijn er ook een hele reeks aanbevelingen gekomen van de adviesraden, van de vrijwillige expertenpanels in het kader van Youth for Climate en Sign for my Future en van het Opvolgpaneel voo het VEKP, dat door de vorige Vlaamse Regering is opgericht. Ook deze adviezen nemen we ter harte bij de afwerking van het finale plan.
Zoals ik eerder heb gezegd, is het mijn ambitie om het VEKP zo snel mogelijk te finaliseren. Ik besef dat het kort dag is.
Het blijft mijn ambitie om het Nationaal Energie- en Klimaatplan tijdig, dus tegen het einde van 2019, samen met de andere gewesten en de federale overheid af te werken en in te dienen bij de Europese Commissie. Het Vlaamse luik zal tijdig worden afgewerkt en ik vermoed dat dat voor de andere entiteiten niet anders zal zijn. Daarnaast moeten de engagementen die de verschillende entiteiten genomen hebben in het Nationaal Energie- en Klimaatplan en de gevolgen van het eventueel niet-nakomen van deze engagementen in een samenwerkingsakkoord juridisch worden verankerd. Het is aangewezen dat de goedkeuring van het Nationaal Energie- en Klimaatplan samengaat met de goedkeuring van de nationale lastenverdeling.
Er bestaan diverse overlegfora om te overleggen over het klimaat-en energiebeleid binnen België, zoals de Nationale Klimaatcommissie (NKC). Op korte termijn zullen er binnen deze overlegorganen vergaderingen plaatsvinden waar elke entiteit een stand van zaken kan geven van hun voortgang. Ik kan u overigens meedelen dat ik volgende week een afspraak heb met de bevoegde federale minister.
Voor de integratie van de gewestelijke en federale bijdragen tot het Belgisch Nationaal Energie- en Klimaatplan zullen interkabinetwerkgroepen worden georganiseerd. Een administratieve stuurgroep voor het Belgisch Nationaal Energie- en Klimaatplan zorgt voor een correcte doorvertaling in de teksten van wat op het politieke niveau beslist wordt. Daarnaast kan er uiteraard nog bilateraal of multilateraal overleg plaatsvinden tussen de verschillende entiteiten, wanneer het gaat om maatregelen en bevoegdheden die de gewestgrenzen overschrijden, zoals mobiliteit of het elektriciteitsnet, of maatregelen en bevoegdheden die zich situeren op het federale niveau. Het finale plan zal na goedkeuring door het Overlegcomité worden overgemaakt aan de Europese Commissie. De prioriteit is nu om de ontvangen aanbevelingen van de Europese Commissie en van de andere stakeholders, experten en burgers zo goed mogelijk te verwerken.
Gezien de Europese deadline van 31 december is de timing te krap om nog een nieuwe bevragingsronde te organiseren over het definitieve Nationaal Energie- en Klimaatplan. Ik denk dat het belangrijker is om de belangstelling en het enthousiasme dat er nu leeft voor het klimaatbeleid in te zetten voor de effectieve uitvoering van het plan en de realisatie van de hierin opgenomen beleidsdoelstellingen en maatregelen.
In het regeerakkoord is opgenomen dat alle belanghebbenden betrokken moeten worden en dat een actieve inzet van alle burgers, het middenveld, de ondernemingen en overheden cruciaal is. We gaan dus inzetten op een actief participatietraject om de inzet en creativiteit van iedereen aan te boren, het draagvlak te vergroten – wat heel belangrijk is –, knelpunten weg te werken en investeringen te versnellen.
Dan kom ik tot de vragen van de heer Bothuyne. Ik vind die hele rekenmethode redelijk complex. Mijnheer Bothuyne, zoals u aangeeft, voorziet de Europese regelgeving een lineair dalende uitstootruimte voor België tussen 2013 en 2020. Deze uitstootruimte werd verdeeld tussen de gewesten in het lastenverdelingsakkoord, waarin Vlaanderen de grootste inspanning op zich nam. Dat betekent een uitstootruimte op basis van een broeikasgasreductie van 15,7 procent in 2020 ten opzichte van het emissieniveau in 2005, terwijl dit voor België als geheel een broeikasgasreductie van 15 procent is.
In dezelfde regelgeving voorzag Europa ook in een aantal mechanismen om op een meer flexibele manier om te gaan met de uitstootruimte die voor een bepaald kalenderjaar wordt toegekend. Deze flexibiliteit werd ingebouwd om rekening te houden met externe factoren en de onvoorspelbaarheid van het effect van bepaalde beleidsmaatregelen.
Lidstaten kunnen hierdoor inderdaad uitstootruimte die ze te veel hebben in de beginjaren van de periode 2013-2020 gebruiken in de latere jaren van de periode. Dit betekent concreet dat de Vlaamse broeikasgasreductiedoelstelling geëvalueerd zal worden op basis van de uitstoot over de hele periode 2013-2020 en niet enkel op basis van de emissies in 2020.
Daarnaast voorziet de Europese regelgeving in bijkomende flexibiliteitsmechanismen voor lidstaten die over de hele periode met een tekort geconfronteerd worden. Lidstaten kunnen onderling uitstootruimte verhandelen of kunnen op de internationale markt de nodige rechten aankopen. De toegang tot deze flexibiliteit maakte deel uit van het akkoord waarin de lidstaten hun reductietraject aanvaard hebben.
Op basis van de informatie waarover ik vandaag beschik, zal Vlaanderen geen broeikasgasreductie van 15,7 procent in 2020 ten opzichte van 2005 realiseren. Dit zorgt ervoor dat we met een achterstand starten voor de periode 2021-2030. Het is echter ook waarschijnlijk dat Vlaanderen over de hele periode 2013-2020 de toegewezen uitstootruimte zal overschrijden. Toch zullen we ook in dat geval voldoen aan onze verplichtingen in het kader van de klimaatdoelstellingen 2013-2020 door gebruik te maken van de bijkomende flexibiliteitsmechanismen die ik zonet beschreven heb.
Wat de bijkomende maatregelen betreft, is het duidelijk dat maatregelen die de Vlaamse Regering nu in de laatste maanden van 2019 en in 2020 zal nemen een aanlooptijd nodig hebben en dus maar een heel beperkt effect op de uitstootcijfers voor de lopende periode teweeg kunnen brengen. Veel bijkomende maatregelen door de Vlaamse overheid om de klimaatdoelstelling 2020 te halen, zijn helaas niet meer mogelijk. 2020 is bij manier van spreken morgen al. Toch wil ik een warme oproep doen aan alle burgers, ondernemingen, het middenveld en de lokale overheden om in 2020 te helpen en die kloof in ieder geval zo klein mogelijk te houden.
De emissiecijfers worden beschikbaar in het tweede jaar na het aflopen van het kalenderjaar. Zo is begin 2019 de Vlaamse inventaris met cijfers tot en met 2017 gepubliceerd. Voor 2018 beschikken we momenteel enkel over een voorlopig cijfer, dat nog kan worden bijgesteld in de inventaris die begin 2020 beschikbaar wordt.
Vanaf het jaar 2016 liggen de Vlaamse niet-ETS-emissies boven de uitstootruimte voor dat jaar. Tenzij het beleid nu op korte termijn diepe reducties teweegbrengt of de externe factoren zeer gunstig blijken, zal dit wellicht ook zo blijven in de resterende jaren van de periode 2013-2020. Ik hoop dat ik hierover meer duidelijkheid heb gegeven. Anderzijds klopt het, zoals ik eerder uitlegde, dat Europa de lidstaten ook niet vraagt om hun emissies elk jaar beneden de uitstootruimte te houden. Ze kunnen dit gecumuleerd bekijken.
Op basis van de officiële niet-ETS-afrekeningen voor de jaren 2013-2016 en de ingediende inventaris voor het jaar 2017 stel ik gecumuleerd voor de periode 2013-2017 een overschot vast van 4,7 megaton CO2-equivalent. De voor Vlaanderen beschikbare uitstootruimte daalt echter jaarlijks met ongeveer 1 megaton CO2-equivalent. De resultaten voor de jaren 2018-2020 moeten worden afgewacht, maar zonder significante daling van de emissies is het waarschijnlijk dat Vlaanderen, ook over de periode heen, over onvoldoende uitstootruimte zal beschikken.
Indien Vlaanderen over de periode 2013-2020 wordt geconfronteerd met een tekort aan uitstootruimte, zal ik een beroep doen op de beschikbare vormen van flexibiliteit om ervoor te zorgen dat we onze verplichtingen ten opzichte van de andere entiteiten en Europa nakomen. Dat moeten we ook. Ik zal eerst de verschillende mogelijkheden grondig analyseren en vervolgens, wanneer noodzakelijk, hier een onderbouwde beslissing over nemen.
Ik heb geprobeerd om zo nauwkeurig mogelijk te antwoorden op deze, voor mij toch als jurist, zeer complexe vragen.
De heer Steenwegen heeft het woord.
Minister, ik heb er natuurlijk begrip voor dat de tijd heel kort is. Ik hoor ook een aantal positieve zaken. Het is heel belangrijk dat u met veel mensen praat en overlegt, dat u de adviezen die zijn uitgebracht door de vele groepen die bezig zijn met het klimaat en die zich zorgen maken, wilt lezen en gebruiken en dat u nagaat of er elementen in zitten die u kunt overnemen in uw definitief plan.
Ook het actief participatietraject lijkt me belangrijk. Andere landen hebben ook aangetoond dat zo'n traject kan helpen en noodzakelijk is om aan dat draagvlak te werken.
Anderzijds blijft mijn bezorgdheid wel heel groot, omdat het ontwerpplan echt onvoldoende is en omdat de tijd om wijzigingen aan te brengen heel kort is. Het regeerakkoord biedt weinig hoop dat de regeringspartijen de intentie hebben om verder te gaan richting 2030.
Ik hoor dat het advies is om de opmaak van het nationaal plan te koppelen aan de lastenverdeling. Ik herinner me hoe lang de discussie over die lastenverdeling de vorige keer heeft geduurd. Het lijkt me dan nogal utopisch om te denken dat je die discussie in 2019 kunt afronden.
Wij moeten een rapport indienen bij Europa. Een plan is belangrijk, maar voor mij gaat het niet zozeer over het indienen van een plan; het belangrijkste is dat wij als maatschappij stappen zetten om die klimaatverandering aan te pakken. Als we dat niet doen, gaan we veel kansen en opportuniteiten missen. Dat is eigenlijk het pleidooi dat ik wil houden. Ik denk dat dat door veel mensen gedeeld wordt. We moeten onze economie en onze maatschappij voorbereiden en stappen zetten in de goede richting. Dat zal veel opportuniteiten opleveren. Als we dat niet doen, gaan we veel van die opportuniteiten missen. Het is spijtig om vast te stellen dat deze regering klimaat nog altijd eerder als een bedreiging ziet. Het is fysisch natuurlijk een bedreiging, maar het wordt ook maatschappelijk als een bedreiging gezien, terwijl het echt een opportuniteit is om onze economie een boost te geven, om jobs te creëren en om onze innovatiekracht te stimuleren. Ik hoop echt dat we de volgende jaren vanuit die denkwijze rond het klimaatthema kunnen werken en dat we elkaar proberen te stimuleren om juist naar die opportuniteiten te kijken en van onze Vlaamse maatschappij ook een koploper te maken in heel dat debat, zodat we al de brains die we hebben, al de innovatiekracht, al de kansen en troeven die we in Vlaanderen hebben, echt optimaal en maximaal inzetten om dat doel samen te bereiken.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, bedankt voor het antwoord.
Het is inderdaad een technische materie, zeker als het gaat over de doelstellingen en de rekenmethodiek die Europa hanteert, en de manier waarop we ons daarin kunnen vinden en schikken. Maar het is wel een zeer belangrijke materie. Als het gaat over de uitstootruimte tussen 2013 en 2020, denk ik dat we de ambitie moeten blijven hebben om die doelstelling te halen. Het zal nipt wel of nipt niet lukken. Er is bijkomend beleid gevoerd in de periode 2017-2019 dat ervoor moest zorgen dat de cijfers na 2016 effectief verbeterden. Ik hoop dus dat dat ook effectief in een verbetering resulteert. Ik begrijp dat we dat begin 2020 op een definitieve manier zullen kunnen vaststellen.
Minister, ondertussen hoop ik dat u alle kansen die u hebt, aangrijpt om bijkomend beleid te voeren. Er zitten, collega Steenwegen, wel degelijk heel wat aanknopingspunten in het regeerakkoord waar we samen werk van kunnen maken, zoals de bijkomende inspanningen die voorzien worden rond fietspaden, rond openbaar vervoer en rond energierenovatie van verouderde woningen. We hebben al de strengst mogelijke normen voor nieuwbouwwoningen. Er zijn dus stappen gezet en er worden nog nieuwe stappen aangekondigd in het regeerakkoord. Laat ons daar inderdaad samen werk van maken.
Minister, ik begrijp dat u een afspraak hebt met uw federale collega Marghem. Kunt u wat meer toelichting geven bij de agenda van die vergadering? Wat is de bedoeling van dat overleg en wat gaat de uitkomst ervan zijn?
Collega’s, ik zou ook willen oproepen om de traditie die we in de vorige legislatuur ingezet hebben om naar een interparlementaire commissie te gaan rond energie en klimaat, door te trekken. Voorzitter, wij zouden voorstellen dat we als parlement en als commissie een initiatief nemen naar onze collega’s in de Kamer en in de andere deelstaatparlementen om opnieuw zo’n gezamenlijke commissie bijeen te roepen en het Energie- en Klimaatplan dat we bij de Europese Commissie moeten indienen, samen te bespreken en te evalueren. De participatie van de brede samenleving is uiteraard bijzonder belangrijk bij het tot stand brengen van een goed Energie- en Klimaatplan, maar het parlement heeft ook zijn rol te spelen en voor ons gebeurt dat ook het best gezamenlijk met de andere deelstaatparlementen en de Kamer.
De heer Tobback heeft het woord.
Ik wil in elk geval in het verbindende spoor van collega Bothuyne voortgaan en zijn voorstel om die interparlementaire discussie voort te zetten bij deze voluit ondersteunen. Ik denk dat dat inderdaad belangrijk is, al was het maar omdat er een traject opgestart is in de vorige legislatuur met een aantal duidelijke engagementen en resultaten. Het is goed dat we elkaar daarover blijven zien en proberen samen te werken.
Voor de rest zit ik iets minder op zijn golflengte als het gaat over het optimisme dat hij aan de dag legt. Minister, ik kan u uiteraard niet verwijten wat er gebeurt tussen nu en 2020. Dat is niet uw verantwoordelijkheid. Het is misschien wel die van uw partij, want we hebben uiteindelijk wel dezelfde coalitie als de voorbije jaren, maar als we er vandaag niet zijn en er in 2020 niet zullen komen, zoals u waarschijnlijk terecht opmerkte, dan is dat niet uw persoonlijke verantwoordelijkheid. Wat er tussen nu en 2030 op het spoor wordt gezet, is dat natuurlijk wel. Ik ben heel blij dat u hoort dat er een grote belangstelling en enthousiasme is over klimaatbeleid in de samenleving, bij de bevolking en bij bedrijven. Ik ben het daar absoluut mee eens. Het is dan een beetje jammer om te merken dat dat enthousiasme bij de Vlaamse Regering, die die burgers vertegenwoordigt, blijkbaar toch iets minder groot is, en dat in het bijzonder een aantal maatregelen richting 2030, zoals de energierenovaties en het rekeningrijden, wat men er ook van moge denken, niet in het regeerakkoord staan. Met andere woorden, u hebt al een stap terug gezet richting 2030 wat het realiseren van onze engagementen en onze ambities betreft. Ik ben graag bereid om te erkennen dat niet elke van die maatregelen a priori de best mogelijke was en dat er andere mogelijkheden zijn, maar die zie ik tot nader order niet in het Vlaamse regeerakkoord staan. Er is dus nog wel heel veel werk. Ik vrees, als ik het akkoord lees en de minister-president ook hoor, dat het niet zozeer de enthousiasten zijn die men probeert te ondersteunen, maar dat men veeleer probeert de achterblijvers een hand boven het hoofd te houden.
Ik deel de mening van iemand van het Vlaams netwerk van ondernemingen (Voka) – ik weet niet wie het was – dat bedrijven inzake klimaatbeleid niet noodzakelijk een deel van het probleem zijn, maar een deel van de oplossing. Dat klopt, maar dat is misschien een beetje kort door de bocht: een groot deel van de bedrijven zouden een deel van de oplossing kunnen zijn, een kleiner deel is ook een deel van het probleem – laten we een kat maar een kat noemen. De Vlaamse Regering zal toch een keuze moeten maken. Gaat ze met een doorgedreven klimaatbeleid aan de kant staan van die bedrijven die een deel van de oplossing kunnen zijn en die inderdaad volgens het Planbureau in Vlaanderen alleen al tot 80.000 nieuwe jobs kunnen creëren, of zal ze voornamelijk de hoeder zijn van de bedrijven die deel zijn van het probleem en zal ze het volledige beleid, en dus ook dat van de toekomstige oplossingen en van die enthousiastelingen, afhankelijk maken van de mate waarin de achterblijvers bereid zijn om toch een beetje te bewegen, in de volle wetenschap dat sommigen daarvan niet willen bewegen? Vanuit hun standpunt is dat waarschijnlijk nog logisch ook, maar als samenleving kunnen we dat niet tolereren. Ik vrees dat de Vlaamse Regering er een beetje voor heeft gekozen om de hoeder te zijn van de achterblijvers in plaats van de mentor van de voorlopers. Dat zal aan u zijn, maar in elk geval zullen we dat in het oog houden, want als u dat niet wordt, dan zullen we 2030 ook niet halen. Mijnheer Bothuyne, dat weet u goed genoeg. Dat zou voor ons allemaal jammer zijn, want we hebben allemaal dingen goedgekeurd die ons ertoe moeten brengen dat we veel verder gaan dan wat we vandaag aan het doen zijn.
De heer Schiltz heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, ik ben het niet eens met zij die in het regeerakkoord een doemsdagscenario zien, weinig hoopvol, lauw, met de hand boven het hoofd van de achterblijvers. Dat is helemaal niet waar. Als u de opmerkingen van de Europese Commissie bekijkt bij het Nationaal Energie- en Klimaatplan, dan ziet u dat er een aantal opmerkingen zijn geformuleerd die wél in het regeerakkoord terugkomen. Er staan twee bladzijden tekst over de circulaire economie in. U weet ondertussen allemaal, hoop ik, dat 60 procent van onze uitstoot van het gebruik van grondstoffen en afval komt. De omschakeling naar een circulaire economie kan dus potentieel een enorme impact hebben op onze uitstoot. Het gaat over een systeemverandering. Dat is dus niet iets dat je van vandaag op morgen realiseert.
Mijnheer Tobback, iets anders is mensen die vandaag nog niet mee zijn, die moeite hebben met de transitie, voor wie die transitie zwaarder is, ook helpen om die transitie te maken, om die omslag te maken. Dat is waar dit regeerakkoord ook over gaat: een Vlaamse overheid die zelf het goede voorbeeld geeft, die haar mobiliteitspark zal omschakelen en die haar patrimonium veel ambitieuzer zal renoveren dan ze vraagt van haar burgers. Door zelf het goede voorbeeld te geven, hebben we niet alleen een grote impact, want de Vlaamse overheid heeft qua volume en uitstoot wel degelijk een impact, maar tonen we ook hoe het kan en geven we bedrijven die een deel van de oplossingen zijn, de kans om forser vooruit te komen.
Mijnheer Steenwegen, ik denk dat u het regeerakkoord nog eens goed moet lezen, want er staat wel degelijk in dat de klimaattransitie een opportuniteit is, dat die welvaart kan creëren ens dat de tijd voorbij is waarin opkomen voor een goed klimaatbeleid ook economische afbraak betekende. Integendeel, die omslag naar een circulaire economie creëert meer economische welvaart. Dat staat er letterlijk met zoveel woorden in, ook de innovatiekracht. Als er nu iets is wat u deze regering niet kunt verwijten, dan is het dat ze niet op technologische innovatie zou inzetten, om het ‘moonshotproject’ en de ‘carbon capturing’ maar als een van de voorbeelden te noemen.
Minister, ik ben ook zeer verheugd dat u hebt verwezen naar het participatietraject en dat zal u niet verbazen. We hebben een gedeelde geschiedenis wat het uitrollen van participatietrajecten betreft. Collega's, dat takt exact aan op “mensen meekrijgen” en “niemand achterlaten”.
Eind dit jaar moeten we een plan indienen bij Europa. Mijnheer Steenwegen, ik ben zeer blij en tevreden dat u ernaar verwijst. Het is belangrijk dat we dat plan indienen en een update maken aan de hand van wat er in het regeerakkoord staat, maar belangrijker is om dingen effectief te veranderen. Dat kan je alleen maar als iedereen mee is: burgers – links of rechts, hoog of laag, boven of onder, het maakt niets uit –, bedrijven, de overheid zelf en de kennisinstellingen. Het staat letterlijk zo in het regeerakkoord; en niet zomaar vrijblijvend. Er komt een effectief participatietraject 2050. Want minister, los van het plan dat we moeten indienen, zal het een levend traject zijn. We moeten een traject ontwerpen dat we niet kunnen kennen en waar hopelijk over een aantal jaren innovaties en doorbraken uit komen en lessen uit worden getrokken en dat bijgestuurd zal moeten worden. Je kunt zo'n traject met de hele maatschappij maar doorduwen als je met de maatschappij in dialoog gaat en bijstuurt. Minister, ik kijk ernaar uit hoe u dat participatieproject vorm zult geven en of u al een – uiteraard – vaag idee hebt vanaf wanneer we ermee zullen kunnen beginnen.
Een van de partners in de discussie is uiteraard het parlement zelf. De collega’s hebben verwezen naar de rol die de parlementen – niet alleen dit parlement, maar ook de andere deelstaatparlementen en het federale – kunnen spelen om de maatschappelijke dialoog verder te voeden. Ik wil u dus vragen om voor de indiening van het Nationaal Energie- en Klimaatplan – en het gaat uiteraard over het Vlaamse luik – het Vlaams Parlement te betrekken in een gedachtewisseling.
Collega Bothuyne, het is een beetje flauw om de minister nu nog te vragen om op twee maanden tijd nog snel een turbobeleid neer te poten dat ook nog eens voor een aanzienlijk procent reductie zou kunnen zorgen. Tijdens de vorige legislatuur is er beleid gevoerd en dat beleid loopt nu verder uit tot het einde van het jaar. We zullen zien wat het resultaat is en de nodige maatregelen nemen.
Minister, ik denk dat u adequaat hebt geantwoord. U hebt er ook naar verwezen dat we de cijfers met enige vertraging krijgen. Om te vermijden dat we post factum moeten vaststellen dat de 2030-ambitie en het traject goed of minder goed waren, is er in het regeerakkoord een passage opgenomen rond monitoring. Het is dus ook van cruciaal belang om de komende maanden, wanneer u werkt aan de beleidsnota en de begroting, snel werk te maken van die monitoring. Bovendien is het ook een opmerking van de Europese Commissie bij het Nationaal Energie- en Klimaatplan: ervoor zorgen dat cijfers en inspanningen snel kunnen worden gekwantificeerd en sneller kunnen worden gemeten, zodat we sneller weten welke maatregelen welk effect hebben en of er moet worden bijgestuurd. Minister, kunnen wij, naar aanleiding van de begroting en de besprekingen, al een aanzet verwachten van een adequaat monitoringsmechanisme?
Minister Demir heeft het woord.
Over de doelstelling 2020 heb ik in het parlement gezegd dat het kantje boord zal zijn. De informatie die ik op dit moment heb is dat het tekort miniem is. Het gaat over een tekort van 2 megaton tot 6 megaton CO2-equivalent; het zal afhangen van een aantal parameters en we zullen het verder opvolgen. Ik merk dat er heel wat draagvlak voor is in onze samenleving. Iedereen is bekommerd om zijn kinderen en kleinkinderen. Ikzelf heb een klein dochtertje van twee jaar. Als zij mij over tien jaar vraagt wat ik als minister van Klimaat heb gedaan, wil ik niet met de billen bloot zitten – om het zo te zeggen. Als diegene die de verantwoordelijkheid draagt, zou ik toch wel graag iets willen doen. Ik was eigenlijk zeer enthousiast tot ik een aantal parlementsleden heb gehoord… Neen, ik blijf enthousiast, omdat ik vind dat de tijd rijp is om een aantal initiatieven te nemen en ik zal dat ook doen in het definitieve plan.
Zodra het plan weg is, moeten we vooral overgaan tot actie. Misschien waren er in het verleden te veel plannen. Zodra het plan er is, is het tijd voor actie en monitoring. Ook dat laatste is heel belangrijk, zoals de heer Schiltz zei. Momenteel is er een tweejaarlijkse voortgangsrapportage. Ik zal onderzoeken of dit niet jaarlijks kan. Het is misschien niet slecht om kort op de bal te spelen.
Het is hier ook even gegaan over de grote bedrijven en hun CO2-uitstoot. We weten allemaal dat zij wel in een heel strak Europees carcan zitten. Als zij de CO2-uitstoot niet verminderen, dan zullen ze ook wel moeten betalen.
Mijn bezorgdheid situeert zich vooral ook op het vlak van renovatie van het eigen patrimonium en van gezinnen, de energiefactuur, enzovoort. Ik zal in de komende maanden kijken om op dat vlak goede en effectieve maatregelen te nemen die haalbaar en betaalbaar zijn.
Wat betreft het participatietraject zie ik dat de heer Schiltz even weg is. We hebben inderdaad een verleden samen. In 2013 waren we in het district Antwerpen een van de eerste lokale besturen om dit in gang te zetten. Zeker voor dit thema is er wel belangstelling voor het opzetten van een participatietraject. Ik kan op dit moment nog niet zeggen in welke vorm of hoe we dat zullen doen. De ambitie is er wel om het te doen.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, ik dank u nog voor de bijkomende toelichting. Het is goed dat we gaan werken met een jaarlijkse monitoring om de cijfers juist te krijgen. In het regeerakkoord is ook voorzien in een versterking van de administratie en het bundelen van de krachten als het gaat over energie- en klimaatbeleid, ook op administratief niveau.
Ik sluit mij aan bij de oproep om het VEKP, dat straks wordt ontwikkeld, hier voor te leggen in de commissie en om het Belgisch Nationaal Energie- en Klimaatplan in de interparlementaire energie- en klimaatcommissie op te nemen. Voorzitter, ik stel voor om daar in de regeling van de werkzaamheden een aantal afspraken over te maken.
Ik ben ook blij met de duidelijke, iets meer genuanceerde toelichting over hoe de cijfers evolueren ten aanzien van de doelstellingen die Europa ons heeft gesteld. De bottomline is dat we nog hele grote stappen te zetten hebben in functie van de reductiedoelstellingen voor 2030 en 2050 die we onszelf hebben opgelegd. Ik stel voor dat we daar gezamenlijk werk van maken. In het regeerakkoord zitten heel wat aanknopingspunten om een sterker en een beter beleid te voeren voor een efficiënte bestrijding van de klimaatverandering.
De heer Steenwegen heeft het woord.
Er zijn vele dingen gezegd waarbij wij ons kunnen aansluiten, zeker inzake de parlementaire werking in deze commissie en de interparlementaire commissie.
De klimaatuitdaging zal een aanhoudende inspanning vergen. Dit is niet iets van een dag. Het zal ons jaren bezighouden. Iedereen is het erover eens dat er een aantal dingen nodig zijn in zo'n lang en complex proces. Ten eerste moet er een duidelijk doel zijn waar we naartoe moeten werken. Dat doel moet het liefst ambitieus zijn, zodat we uitgedaagd worden en koploper kunnen zijn.
Ten tweede zijn er maatregelen nodig om dat doel te bereiken. Ik sluit me ook aan bij de heer Schiltz dat de monitoring uiterst belangrijk is. Ik was een beetje verbaasd te horen tijdens de discussie van vorige week dat men eigenlijk niet blijkt te beschikken over cijfers. Het is uiterst belangrijk dat we er werk van maken, zodat we allemaal goed weten waarover we praten. We moeten kunnen monitoren, maar de monitoring mag niet alleen vaststellen dat er een probleem is. Ze moet ook leiden tot actie. Als we vaststellen dat de verwachtingen van bepaalde maatregelen niet uitkomen, dan moeten we flexibel genoeg zijn om samen de discussie te voeren over hoe we kunnen bijsturen, over welke eventuele bijkomende maatregelen we kunnen nemen en over hoe de maatregelen aangepast moeten worden, zodat we toch het gestelde doel kunnen bereiken.
We zullen deze discussie natuurlijk nog vaak hebben, maar er zijn zeker punten waarover we het eens zijn. Deze elementen moeten ons helpen om in de legislatuur belangrijke stappen vooruit te zetten inzake de klimaataanpak.
Ik heb nog een praktische opmerking. Blijkbaar heeft het federaal parlement al een vraag gesteld aan de regionale parlementen om dat interparlementair overleg samen te roepen. De voorzitter van het Vlaams Parlement zou daar positief op geantwoord hebben, zo heb ik vernomen.
Ik heb genoteerd dat er tijdens de regeling van de werkzaamheden een en ander moet worden afgesproken. Ik wil de minister toch de kans geven om na te kijken wat een haalbare timing is. Bij de aanvang van een volgende vergadering kunnen we daarover nog even van gedachten wisselen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.