Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
Mevrouw Pira heeft het woord.
Minister, in arrest 46 van 14 maart 2019 vernietigde het Grondwettelijk Hof de artikelen 133, 2 , en 151, 3 , van het decreet van 8 december 2017 dat we kennen onder de naam ‘Codextrein’. De bestreden artikelen schenden het recht op toegang tot de rechter door de administratieve en gerechtelijke procedures afhankelijk te maken van het indienen van een gemotiveerd bezwaarschrift tijdens het openbaar onderzoek van een omgevingsvergunningaanvraag.
De Vlaamse Regering had tijdens de procedure voor het Grondwettelijk Hof nog gevraagd dat in geval van een eventuele vernietiging de gevolgen van de bestreden bepalingen gehandhaafd zouden worden voor het verleden om de rechtszekerheid te waarborgen.
Zal de Vlaamse Regering zich neerleggen bij dit arrest? Eigenlijk is dat een overbodige vraag, want een vernietigingsarrest heeft een absoluut gezag. Mijn excuses, maar dit is dus een verkeerde vraag.
De Vlaamse Regering had tijdens de procedure nog gevraagd dat in geval van eventuele vernietiging de gevolgen van de bestreden bepalingen gehandhaafd zouden worden voor het verleden. Voor zover we het arrest begrijpen, schrijft het hof dat de vernietiging enkel geldt voor aanvragen voor omgevingsvergunningen die werden ingediend vanaf 30 december 2017 en nog niet tot een beslissing geleid hebben.
Is deze interpretatie van wat het hof schrijft over de gevolgen van de vernietiging juist? Wat is volgens u de impact van dit arrest op lopende procedures ?
Waarom hebt u, en bij uitbreiding de Vlaamse Regering, zich tijdens de behandeling van de Codextrein niet neergelegd bij de opmerkingen van de Raad van State? Die merkte namelijk op dat de beperking van de toegang tot de rechter in strijd was met Europese rechtsregels. Hierdoor hadden dure en tijdrovende procedures bij het Grondwettelijk Hof voorkomen kunnen worden.
Minister Van den Heuvel heeft het woord.
Op uw eerste vraag zal ik een duidelijk antwoord proberen te formuleren. Dat probeer ik natuurlijk altijd, maar vandaag doe ik een extra inspanning.
Ik betreur de uitspraak van het Grondwettelijk Hof. De onderliggende principes van behoorlijk burgerschap die belanghebbende derden verplichten om in een procedure diligent op te treden, mogen niet zomaar overboord gegooid worden. Er was een grote draagkracht voor deze regeling, die overigens ook in Nederland – want we hebben het warm water niet uitgevonden – aanwezig is.
Uiteraard zullen de Vlaamse Regering en het Vlaams Parlement zich moeten neerleggen bij het arrest van het Grondwettelijk Hof. Hiertegen bestaan immers geen beroepsmogelijkheden. Indien de bedoeling van uw vraag is om te polsen naar de intenties van de Vlaamse Regering om deze vernietiging op enigerlei wijze te remediëren in de regelgeving, kan ik antwoorden dat het Grondwettelijk Hof oordeelde dat de ingevoerde regeling niet evenredig is met de beoogde doelstellingen. We bekijken nog of een andere regeling mogelijk is die het Grondwettelijk Hof wel als evenredig met de beoogde doelstellingen zou kunnen beschouwen. We zijn echter op het einde van de legislatuur, zoals u wel weet.
Wat uw tweede vraag betreft, kan ik alleen vaststellen dat het Grondwettelijk Hof het niet nodig heeft gevonden om de gevolgen van de vernietigde bepalingen te handhaven. Het Grondwettelijk Hof meent dat de gevolgen van de vernietiging zich slechts uitstrekken tot twee categorieën van beslissingen. De eerste categorie omvat de vergunningsbeslissingen genomen op basis van aanvragen ingediend vanaf 30 december 2017, waarvoor bovendien de beroepstermijn voor het beroep bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen, of in voorkomend geval de termijn van het administratief beroep, nog niet is verstreken. De tweede categorie omvat de beslissingen waarbij de bevoegde overheid het administratief beroep onontvankelijk verklaarde op basis van de eerste bestreden bepaling en waartegen bovendien de beroepstermijn nog niet is verstreken.
Het Grondwettelijk Hof is dus van oordeel dat vergunningsbeslissingen die definitief zijn geworden omdat de termijn om een administratief of jurisdictioneel beroep in te stellen reeds is verstreken, niet meer kunnen worden aangetast door de vernietiging van de betrokken artikelen.
Het is dus zo dat volgens het hof het arrest alleen een invloed heeft op lopende procedures, ingediend vanaf 30 december 2017, waar de beroepstermijn nog niet is verstreken. In deze lopende zaken zal het beroep dus ontvankelijk worden verklaard, ook al heeft de beroepsindiener geen bezwaar ingediend tijdens het openbaar onderzoek.
Procedures waarin de beroepstermijn is verstreken, worden door het hof aldus niet aangetast door de vernietiging.
In de kwestie over de al dan niet te beperkte toegang tot de rechter bestaat geen eensluidend antwoord. De laatste weken hebben we al verschillende keren mogen ervaren dat de rechterlijke macht, waarvoor wij heel veel respect hebben, niet altijd eenduidig is in haar standpunt. Ik verwijs naar het milieueffectrapport (MER) rond het Topbossendecreet. De Raad van State zegt: ‘MER-plichtig’. Het Grondwettelijk Hof zegt: ‘Voor decreetgeving is het geen prioriteit om een plan-MER te maken. Maar zo is dat nu eenmaal.’
Het is dus genuanceerd. Er is niet altijd een eenduidig of eensluidend antwoord en positionering. De Raad van State stelde immers zelf in zijn advies dat de vraag of het recht op toegang tot de rechter door de ontworpen regeling niet op zodanige wijze wordt beperkt dat de kern ervan wordt aangetast, in het licht van de huidige stand van de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie en van het Grondwettelijk Hof met betrekking tot artikel 9 van het Verdrag van Aarhus niet eenduidig kan worden beantwoord.
De Raad van State verwees daarbij naar overwegingen uit een arrest van het Hof van Justitie van 15 oktober 2009 en stelde dat een grondiger onderzoek van deze rechtspraak nodig was. Welnu, een nadere analyse van dat arrest leidde tot een andere conclusie dan dat de Raad van State leek aan te geven. Anders dan het arrest met een eerste lezing zou kunnen doen uitschijnen, betekent het niet dat het recht om in beroep te gaan niet zou kunnen worden gekoppeld aan de vereiste dat ook eerst een bezwaar moet zijn ingediend tijdens de vergunningsprocedure. Er zijn ook juridische standpunten te vinden die stellen dat het niet-deelnemen aan de administratieve procedure voor de goedkeuring van een besluit een rol kan spelen bij de ontvankelijkheid van latere betwistingen ervan.
Slotsom is dat deze kwestie geen zwart-witvraagstuk is. Vanuit onder andere de doelstelling om te komen tot een meer doelmatige besluitvorming en meer rechtszekerheid door een daling van het aantal beroepsprocedures, heeft de Vlaamse Regering een regeling voorgesteld waarvan zij in redelijkheid kon verantwoorden dat ze in overeenstemming was met het recht op toegang tot de rechter.
Mevrouw Pira heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw duidelijk antwoord.
Ik heb een bijkomende vraag: hebt u zicht op de lopende procedures waarop de retroactiviteit zou worden toegepast? Of kan ik die ergens opvragen, zodat ik er zicht op kan krijgen welke zaken daarvoor eventueel in aanmerking komen?
Minister Van den Heuvel heeft het woord.
Mevrouw Pira, het antwoord was duidelijk, ook over de retroactiviteit, die dus beperkt is tot de groepen die ik daarnet heb geciteerd en die ik dus niet moet herhalen.
Hoe groot het aantal is van de betrokken dossiers, zullen we opzoeken en schriftelijk meedelen.
Mevrouw Pira heeft het woord.
Dan stel ik daarover een schriftelijke vraag.
Het antwoord wordt u toegezonden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.