Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
In maart 2018 hield deze commissie een gedachtewisseling over de hervorming van het Departement Cultuur, Jeugd en Media. De secretaris-generaal gaf toelichting bij de nieuwe missie van het departement, de vier strategische doelstellingen en de beoogde effecten van zijn hervorming: efficiëntie- en expertisewinst, gedeelde organisatie en imagowinst.
Sindsdien heb ik de minister hier meerdere vragen gesteld over deze hervorming, voornamelijk rond de bekommernissen vanuit de jeugdsector. Dit waren de vier grootste bekommernissen van de jeugdsector: kinderen en jongeren moeten een plaats krijgen in de missie en visie van het departement, men vraagt naar een coördinerende cel geïntegreerd jeugd- en kinderrechtenbeleid met een mandaat, er is de noodzaak om de reflectiegroepen te verankeren, en er is ten slotte de betrokkenheid van de Vlaamse Jeugdraad en bovenbouw Jeugd bij de monitoring van de impact van de herstructureringen van het departement.
In antwoord op mijn laatste vraag in december 2018 wees de minister op het geregelde structurele overleg met de jeugdsector en het tweemaandelijkse overleg met het sectoraal netwerk Jeugd. De minister kondigde ook aan dat het netwerk Jeugd alle bovenbouwspelers had uitgenodigd op een inhoudelijk overleg op 22 januari 2019.
Met betrekking tot de aanpassing van de missie en de visie van het departement, antwoordde de minister : “Het al dan niet aanpassen van de missie en visie zal meegenomen worden in de reeds aangehaalde tussentijdse evaluatie die het departement zal maken over de transitie.”
Tenslotte kondigde de minister ook aan dat hij ook rechtstreeks het gesprek met de jeugdsector wou aangaan, om te weten te komen waar de aanhoudende ongerustheid en ontevredenheid over de hervorming vandaan komen.
Minister, hoe evalueert u de samenkomsten van het sectoraal netwerk Jeugd in 2019, en welk mandaat heeft dit netwerk? Hoe vaak kwamen de reflectiegroepen samen in 2019 en welke thema’s werden er besproken? Wat was het resultaat van het rechtstreekse gesprek dat u had met de jeugdsector over hun onvrede en ongerustheid met betrekking tot de hervorming van het departement? Welke suggesties voor remediëring hebben zij gedaan, en hoe zullen die opgevolgd worden?
Kunt u verduidelijken of kinderen en jongeren inmiddels wel een duidelijke plek in de aangepaste missie en visie van het Departement Cultuur, Jeugd en Media hebben gekregen? Zo niet, wat is hiervoor de reden? Werd er een coördinerend aanspreekpunt voor de jeugdsector en het jeugdbeleid aangesteld op het departement? Indien niet, waarom niet? Welke acties zult u ondernemen om de kennis en visie over een categoriaal jeugdbeleid en een geïntegreerd kinderrechtenbeleid bij het departement te verankeren en te versterken?
Tijdens de hoorzitting die we hier hielden in maart 2018 kondigde de secretaris-generaal aan dat er in september 2018 ook een tevredenheidsenquête bij de actoren zou worden georganiseerd. In uw antwoord op mijn vraag op 6 december 2018 verduidelijkte u: “De komende weken zal het departement een interne tussentijdse evaluatie maken van dit transitieproces. Ik heb er wel vertrouwen in dat het departement lessen zal trekken uit het voorbije jaar en met een nog grotere gedrevenheid en vastberadenheid zijn doelstellingen in 2019 wil realiseren.”
Daarom heb ik ook nog een aantal bijkomende vragen. Kunt u meer toelichting geven bij de resultaten van deze bevragingen en de lessen die hieruit werden getrokken? Werden de resultaten besproken met de betrokken actoren – bijvoorbeeld de bovenbouwspelers – uit de sectoren Cultuur, Jeugd en Media? Welke opvolging werd hieraan gegeven?
Bent u van mening dat de beoogde effecten van deze hervorming reeds gerealiseerd werden?
En, tot slot, wat is uw reactie op de kritiek in het veld dat het departement er minder goed in slaagt om zijn kernprocessen tot een goed einde te brengen? Concreet wordt dan verwezen naar de problemen met het uitbetalen van subsidies, het voorbereiden en opvolgen van beleidsbeslissingen, de verminderde dienstverlening ten aanzien van organisaties, enzovoort.
Minister Gatz heeft het woord.
Het sectoraal netwerk Jeugd heeft binnen het Departement Cultuur, Jeugd en Media een adviserende bevoegdheid. Het netwerk wordt betrokken bij beleidsvoorbereidende en evaluerende trajecten, zoals de regeerbijdrage, het traject ‘Jeugd- en Kinderrechtenbeleidsplan’ (JKP), de opmaak van beleidsbrieven, enzovoort.
Het netwerk buigt zich ook over de beleids- of veldontwikkelingen van de jeugdsector. Het sectoraal netwerk maakt dat lopende en toekomstige initiatieven of acties binnen de verschillende betrokken teams op elkaar worden afgestemd. Daarnaast zorgt het netwerk ook voor aanpassingen aan bestaande of de ontwikkeling van nieuwe beleidsinstrumenten.
Als minister maak ik rechtstreeks geen evaluaties van dergelijke overlegstructuren binnen het departement, en het jaar 2019 is op zichzelf ook nog relatief jong. Wel kan ik stellen dat alle opdrachten en trajecten binnen het beleidsveld Jeugd in 2018 wel degelijk werden gerealiseerd. Ik verwijs hierbij naar mijn beleidsbrief 2019, waarin alle acties van 2018 zijn opgenomen. Gezien de kwaliteit van het geleverde werk, is het ook duidelijk dat er samengewerkt is over de teams heen.
Het sectoraal overleg is samengesteld uit een kern van tien experten in het beleidsveld Jeugd en experten die vanuit hun beleidsveld de link kunnen leggen naar jeugdmateries. Daarnaast worden er ook nog andere collega-experten uitgenodigd, afhankelijk van het onderwerp.
In 2019 kwam dit sectoraal netwerk Jeugd al samen op 16 januari, 22 januari, 26 februari en 1 april. Op het overleg van 22 januari waren ook alle bovenbouworganisaties aanwezig. Op de agenda stonden een kennismaking en een toelichting over enkele actuele thema’s, zoals het traject rond het JKP, de onderzoeksagenda van het departement, het digitaliseringstraject van het departement, enzovoort. Er werd met de bovenbouworganisaties afgesproken om tweemaal per jaar een overleg tussen het sectoraal netwerk en de bovenbouworganisaties te laten plaatsvinden. Voor 2019 worden nog twee overlegmomenten gepland: in juni en in september.
Wat uw tweede vraag over de reflectiegroepen betreft, kwam de reflectiegroep ‘decreet jeugd- en kinderrechtenbeleid’ op 31 januari van dit jaar samen. Volgende thema’s kwamen aan bod: de stand van zaken van de lopende trajecten – dat gaat dan over de monitoring en de kadervorming –, het traject slimme subsidies, de opstart van het proces beleidsnota’s 2022-2025 en de werkingsverslagen van 2018.
De reflectiegroep ‘lokaal-bovenlokaal’ kwam op 13 maart 2019 samen. De agendapunten waren: de uitrol van het kampcharter, de decreten bovenlokaal jeugdwerk, het traject jeugdwerk voor allen, de opstart van het traject tweemeting, het netwerk ‘kindvriendelijke steden en gemeenten’ en het grote prioriteitendebat.
De derde reflectiegroep, ‘jeugd- en kinderrechtenbeleid’, kwam op 5 februari 2019 samen, en dit met een verruimde samenstelling. Op dit overleg werd immers gediscussieerd over de thema’s die aan bod zullen komen op het grote prioriteitendebat in het kader van het JKP op 26 april 2019. Ik verwijs ook naar onze discussie daarover in de commissievergadering van vorige week.
De derde vraag ging over de onvrede en de ongerustheid die er was en is in de jeugdsector. De sector kaartte een aantal zaken terecht aan, zoals de aandacht voor de kennisopbouw, de visieopbouw rond geïntegreerd jeugdbeleid en kinderrechten, en rond jeugdwerk en jeugdwerkbeleid, en dan voornamelijk de kruisbestuiving tussen beide. Men gaf aan dat het niet altijd even evident zou zijn om met betrekking tot die kruisbestuiving iemand met beslissingsmachtiging – zoals men dat dan noemt – binnen het departement aan te kunnen spreken. Daarnaast kaartte men het gevoel aan vanuit de jeugdsector dat er na de hervorming van het departement soms te weinig rekening gehouden wordt met feit dat Jeugd geen sectoraal gegeven is. Ten slotte werd ook de dienstverlening naar de lokale besturen aangekaart: wie neemt de basisondersteuning van de vroegere provincies op, wie is het aanspreekpunt voor de lokale besturen?
Daarom werd vanuit de jeugdsector het volgende voorgesteld. Ten eerste, een toevoeging aan de nieuwe structuur van het departement in de persoon van een coördinator jeugdbeleid met bevoegdheid. Ten tweede, het belang benadrukken van de reflectiegroepen als bijzonder waardevolle overlegstructuur tussen departement, sector en kabinet. In belangrijke dossiers, zoals bijvoorbeeld dat van de ‘slimme subsidies’, moeten de bestaande structuren nauwer betrokken worden.
De visie rond het jeugdbeleid moet verduidelijkt worden in de missie van het departement. De toevoeging ‘jong en oud’, zoals voorgesteld door het netwerk Jeugd van het departement, blijft voor de jeugdsector te beperkend. Men wil nauwer betrokken worden in de aangekondigde evaluatie van de hervorming van het departement.
Ik heb deze elementen aangekaart bij de secretaris-generaal tijdens een van de structurele overlegmomenten. De opvolging hiervan is een element van lopende beoordeling en volg ik aandachtig op. Ik heb mijn uitdrukkelijke steun uitgesproken aan de jeugdsector om passend gevolg te willen geven aan een aantal van hun terechte bemerkingen.
Het netwerk Jeugd heeft in zijn overleg in juli en september de aanpassing van de missie en visie besproken. Het netwerk is van mening dat het traject rond de missie en visie niet beperkt is tot de twee zinnen die hierrond zijn bepaald. Gezien het departement Cultuur, Jeugd en Media verschillende beleidsvelden omvat, zijn de missie en visie naar de doelgroepen heel ruim gedefinieerd, anderzijds geven de beleidsvelden uiteraard wel duidelijk aan waar het departement voor staat.
Er is een aangepaste missie en visie van het departement uitgewerkt. Hierbij de tekst, waarbij de kleine aanpassing – met de toevoeging van het zinnetje ‘van jong tot oud’ – in het vet wordt aangeduid. Ik weet niet of ik de tekst moet voorlezen. Wanneer met het in missie en visie over individuen en groepen heeft tot driemaal toe die toevoeging gedaan. Dat wordt zeker als een goede tegemoetkoming gezien, maar het is misschien nog te beperkend. Maar het staat er wel degelijk in. Wie schrijft, die blijft.
Het netwerk Jeugd vindt het echter veel belangrijker om ook aan de slag te gaan met het doelstellingenkader dat aan de missie en visie wordt gekoppeld. Dat vind ik een goede conclusie. Indien men deze strategische doelstellingen bekijkt, dan is het heel duidelijk waar het departement naartoe wil met het beleidsveld Jeugd, en natuurlijk ook met Cultuur en Media. Ik geef hierbij nog eens de vier strategische doelstellingen.
“We maken van kennis en expertise op het vlak van cultuur-, jeugd- en mediabeleid ons handelsmerk en worden daarin herkend en erkend als eerste aanspreekpunt.
Het departement is ten tweede een open huis dat proactief communiceert en het cultuur-, media- en jeugdbeleid op de kaart zet.
Het departement zorgt ten derde voor een divers landschap door een evenwicht te waarborgen tussen continuïteit en vernieuwing.
Het departement neemt een actieve rol op binnen een transversale en internationale context om de vinger aan de pols te houden en samen tot duurzame oplossingen te komen.”
Er werd geen coördinerend aanspreekpunt aangesteld, maar het sectoraal netwerk Jeugd beschikt wel over een trekker en vaste ankerpunten. De ankerpunten en de trekker hebben een uitgebreid netwerk van collega’s binnen de organisatie die zij kunnen aanspreken voor specifieke materies.
Welke acties zal ik nog ondernemen?
Ik ga ervan uit dat de strategische doelstellingen die ik eerder vermeldde voldoende aangeven dat het departement wel degelijk een categoriaal jeugdbeleid en een geïntegreerd kinderrechtenbeleid in het departement verankert en versterkt. Noch in het aantal medewerkers noch in het engagement van de medewerkers die rond jeugdbeleid werken, is er volgens mij een achteruitgang.
Zoals reeds aangegeven, heb ik mijn uitdrukkelijke steun uitgesproken aan de jeugdsector om een passend gevolg te willen geven aan een aantal van hun terechte bemerkingen. In het voortraject dat het departement nu rond de voorbereiding van het nieuwe JKP loopt, zal het hoe dan ook een taak zijn om extra focus op het geïntegreerd kinderrechtenbeleid te leggen. Er is wel degelijk een inhoudelijke uitdaging die nog niet is afgerond. We zijn volop bezig met het nieuwe systeem te testen, zowel vanuit het perspectief van het departement als vanuit het perspectief van de jeugdsector.
De tevredenheidsenquête bij de actoren in het veld was een online bevraging met ondersteuning van een onafhankelijk marktonderzoeksbureau dat gecontracteerd werd via het raamcontract van de Vlaamse overheid. Het is echter nog te vroeg voor resultaten en ‘lessons learned’. Deze enquête loopt namelijk nog. De bevragingsperiode wordt afgerond op 7 april 2019. Daarna worden de resultaten verwerkt en de conclusies geformuleerd. Deze worden vanaf juni op de website van het departement gepresenteerd en op de agenda geplaatst van de diverse sectorale overlegfora.
De verklaring voor deze vertraging is eenvoudig. Het departement wenste voor deze enquête een beroep te doen op een betrouwbare partij die binnen het raamcontract van de Vlaamse overheid een veelheid van enquêtes organiseerde voor entiteiten van de Vlaamse overheid. Dit om een benchmarking mogelijk te maken ten opzichte van andere entiteiten van de Vlaamse overheid. Door een overname van de gecontracteerde partij in het najaar 2018 liep het uitsturen van de enquête vertraging op.
Een ander element dat betrekking heeft op uw zevende vraag: de tussentijdse evaluatie van het transitieproces. Het departement heeft tussentijds een interne evaluatie uitgevoerd over het transitieproces van het departement. Deze evaluatie verliep projectmatig. Diverse profielen en rollen van het departement werden daarbij betrokken. Uit de resultaten volgden enkele acties, waarvan in deze context de volgende actie als zeer belangrijk beschouwd wordt: het versterken van de sectoraanspreekpunten met het oog op een betere samenwerking en communicatie met de verschillende sectoren.
Uw achtste vraag: werden de resultaten besproken met de betrokken actoren? Men wenst dit eigenlijk als geheel te doen, wanneer de tevredenheidsenquête afgelopen is. Dus het komt er wel, maar dat zal dan eerder in de loop van de maand juni gebeuren. Daar kan dus nog zeker wel een grondig debat op volgen.
Dan uw negende vraag: werden de effecten van de hervorming zelf gerealiseerd binnen het departement? U weet dat de uitgangspunten voor de herstructurering de volgende waren: meer ruimte voor het beleidsinhoudelijke; een sterkere band met de burger en ook met de stakeholders in de samenleving; een werking die beter aansluit of een afspiegeling is van de hybridisering van het landschap en de samenleving; meer autonomie en verantwoordelijkheid leggen bij de medewerkers; zorg voor de medewerkers. Ik heb hier een citaat uit het jaarverslag van het departement, dat ik niet zal voorlezen omdat het nogal lang is. Ik wil het u zeker schriftelijk bezorgen. U hebt het al gekregen, zie ik. Daarin worden een aantal elementen aangegeven van hoe men dat doet.
Men kan voorzichtig besluiten: het voorbije jaar was natuurlijk een jaar met grote uitdagingen binnen een nieuwe organisatiestructuur. Men heeft zeker goede dingen gedaan, maar het werk is nog niet volledig afgerond en men stuurt ook bij. Zie ook de vorige elementen van mijn antwoord. Ik herinner dus aan de grote personeelsinstroom van enerzijds de ex-provinciemedewerkers en anderzijds medewerkers met nieuwe tewerkstellingsprofielen. Men maakt ook gewag van bijkomende werkdruk door de uitwerking van nieuwe decreten: sociaal-cultureel en jeugdwerk, het Circusdecreet, het transitiereglement en het decreet Bovenlokaal Cultuurbeleid.
Ik durf in alle voorzichtigheid zeggen dat ik er deze legislatuur met liefde de zweep op heb gelegd, ook onder uw aangename druk. Maar wij vergeten soms dat, als dat dan naar beneden doorloopt, dat wel een druk zet op de administratie. Dus in die zin zijn we allemaal tevreden, of bijna tevreden, of net niet tevreden genoeg, dat er veel dingen gebeurd zijn. Maar de administratie moet dat natuurlijk wel allemaal verhapstukken.
Daarnaast zijn er een aantal bijkomende takenpakketten en ambities, die we ook kunnen noemen: bijkomend eigenaarsonderhoud aan en investeringen in een aantal van de door de provincies aan de Vlaamse overheid overgedragen gebouwen; de opmaak van de regeerbijdrage met Visie 2050; het digitaal verenigingsloket, de lokale vrijetijdsmonitor… Men klaagt daar niet over, maar men zegt: ‘Wij moeten ook de organisatie constant bijsturen ten aanzien van wat er ons gevraagd wordt en het haalbare telkens afwegen ten opzichte van andere zaken.’
Uw laatste vraag gaat over kritiek in het veld op een aantal kerntaken van de administratie. In eerste instantie heeft het departement in 2018 niet uitzonderlijk meer of minder klachten of vragen ontvangen. Dat is wat men mij vertelt. Er is zeker geen systematiek in de klachten wat betreft het brede veld. In de verhouding tussen het aantal structureel gesubsidieerde organisaties en het aantal projectmatig gesubsidieerde organisaties is het aantal klachten wat betreft laattijdigheid van toezegging of uitbetaling van subsidies absoluut niet noemenswaardig. Dus er zijn altijd zaken die niet helemaal of niet op tijd in orde komen, maar men zegt dat dit vergelijkbaar is met vroeger. Dus: het mag minder, maar het is zeker niet meer.
In tweede instantie wens ik te benadrukken, zoals eerder gezegd, dat het nu inderdaad nog wat vroeg is om algemene conclusies te trekken. Als de hypothese in uw vraagstelling effectief klopt, dan zou dat de komende weken en maanden moeten blijken uit de resultaten van de tevredenheidsenquête. Die worden verwerkt. Dan kunnen we daar met nuance en met duidelijkheid een debat over hebben. Dat zal dan wellicht na de verkiezingen zijn.
Tot slot wil ik nog even aangeven dat het departement de dialoog met de sectorvertegenwoordigers over de dienstverlening omarmt. Zo had het departement in februari een overleg gepland met diverse sectororganisaties, naar aanleiding van een aantal signalen uit het veld over de digitaliseringsprojecten van het departement. Door externe omstandigheden werd dit gesprek uitgesteld tot 3 april 2019. Maar men probeert wel om die dialoog – waar mogelijk, waar nodig, waar nuttig – op het getouw te zetten.
Het is dus toch nog even afwachten met algemene conclusies. In elk geval ontvangen de reguliere werkingen uit de sector middelen. De subsidierondes worden correct afgewerkt, en er wordt systematisch beleidsmatig gewerkt en voortgang geboekt.
Collega Van de Wauwer, ik hoop dat ik hiermee een genuanceerd antwoord heb gegeven. Een deel van het debat zal zeker nog verder kunnen worden gevoerd, naar aanleiding van de objectiverende – ik zeg niet objectieve, maar objectiverende – tevredenheidsenquête.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Bedankt voor uw uitgebreide en – zoals altijd – heel genuanceerde antwoord, minister. Ik besef ook dat het inderdaad vroeg is om op een aantal vragen in te gaan. Het is natuurlijk een van de laatste kansen om u hier nog over te ondervragen, en ik wou die kans natuurlijk grijpen. Ik had ook beloofd dat ik het zou doen, en een politicus moet altijd zijn belofte waarmaken.
Wat betreft het toevoegen van jong en oud in de missie en de visie – hier heet dat de strategische doelstellingen: ik ga ook kijken naar de jeugdsector zelf om te oordelen of men voldoende tegemoetkomt aan de verwachtingen met betrekking tot een echt categoriaal jeugdbeleid. Dit stelt mij maar ten dele gerust, eerlijk gezegd.
Ik denk dat het sectoraal netwerk Jeugd met het vast ankerpunt in de operationele werking een goede zaak kan zijn. Maar ik vraag mij wel af of zij een heel duidelijk eigen mandaat hebben. Dat heb ik niet duidelijk uit uw antwoord kunnen afleiden, minister.
Dan zijn er nog een aantal bijkomende kritische vragen. We zijn inderdaad kritisch, maar dat is, net zoals bij u, vanuit een liefde voor de sector en met veel respect voor de medewerkers van het departement. Maar ik ga toch nog een aantal vragen stellen.
Ik zei het in mijn inleiding al: een van de beoogde effecten van die hervorming was imagowinst, onder andere via de centrale communicatiecel en via sterkere professionaliteit van de communicatie van het departement. Maar als we bijvoorbeeld kijken naar de vernieuwing en ondersteuning van de website, dan lijkt het toch alsof er daar niet zo heel veel aandacht naartoe is gegaan. Dat is nochtans een heel belangrijke tool voor professionele communicatie. De informatie op de website is niet up-to-date, en recente onderzoeksrapporten ontbreken heel vaak.
De lijst met probleemdossiers wordt toch behoorlijk lang: de beoordeling van het radiolicentiedossier, het dossier van de slimme subsidies, of de problemen met de personeelsbegroting. Minister, deelt u onze mening dat dat momenteel niet echt imagowinst oplevert voor het departement?
Ik heb dan nog een vraag over de kwaliteit van de informatie die u vanuit het departement ontvangt. Die zou gestegen zijn, of dat was toch een doelstelling. De secretaris-generaal heeft dat tijdens de hoorzitting zo toegelicht. Ik vraag mij af of er inderdaad een kwaliteitstoename is van de aangeleverde informatie.
Ten slotte was het een van de concrete doelstellingen van de secretaris-generaal om het aantal burn-outs te verlagen. We zien immers dat het gemiddelde aantal burn-outs bij het Departement Cultuur, Jeugd en Media hoger ligt dan bij het personeel van de Vlaamse Gemeenschap. Zijn daar al resultaten geboekt?
Mevrouw Soens heeft het woord.
De Vlaamse Jeugdraad ervaart de werking van het departement vandaag als niet erg functioneel. Bij hen overheerst het gevoel dat er weinig coördinatie is binnen alles wat Jeugd betreft. Er zou nood zijn aan een voltijds coördinator om Jeugd en jeugdbeleid op te volgen en te stroomlijnen.
We hebben hier vorige week de discussie gevoerd over de toekomst van het JKP. Mijn fractie heeft daarrond ook een aantal aandachtspunten meegegeven. Ik denk dat een coördinerende cel geïntegreerd jeugd- en kinderrechtenbeleid een uitgelezen kans is om ook het nieuwe JKP te versterken en de transversaliteit ervan uit te dragen en op te volgen.
Ik denk dat onze jongeren, maar ook de jeugdsector, het departement en de Vlaamse Regering, er baat bij hebben om de jeugdsector heel nauw te betrekken bij de hervorming van het departement. Ook de monitoring van de impact van die hervormingen moet zeer goed worden bekeken.
Als blijkt dat de huidige manier van werken toch niet de ideale manier is, en als de jeugdsector zich daar serieuze vragen bij stelt, dan moet het parlement daar een aantal maatregelen rond nemen.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Het is goed dat we vandaag nog eens een stand van zaken krijgen over de hervormingen op het departement, waarvoor dank aan collega Van de Wauwer. We hebben die problemen hier al vaker besproken, en we hebben er alle begrip voor dat hervormingen en veranderingen bepaalde strubbelingen teweegbrengen. Als we echter na een jaar moeten vaststellen dat er nog altijd heel wat kinderziektes zijn en dat er toch nog bepaalde hiaten zijn, denk ik wel dat het nodig is om eventueel in te grijpen of bij te sturen. Wij weten ook dat het een verantwoordelijkheid is van de secretaris-generaal, maar het is zeker ook niet slecht dat u, minister, rekening houdt met de bezorgdheden van de Vlaamse jeugdsector en de Vlaamse Jeugdraad, en met het feit dat er nog hiaten of tekortkomingen zijn.
Ik wil nog een paar elementen toevoegen aan het debat. Ik wil vooraf zeggen dat ik in mijn toch al behoorlijk lange carrière nog nooit heb meegemaakt dat de administratie zelf het voorwerp was van politiek parlementair werk. Dat is buitengewoon uitzonderlijk. Ik zou zelfs durven zeggen dat het vroeger nooit een punt geweest is, dat het nooit onderwerp van een vraag geweest is. Ik heb toch in ongeveer twintig jaar alles meegemaakt.
Ik wil nog eens duidelijk zeggen dat jeugd geen sector is, maar een categorie. Dat wordt nog altijd niet weerspiegeld in de missie en de visie, ondanks het toegevoegde lijntje in het vette lettertype. Ik vind dat dat echt weerspiegeld moet worden.
Ten tweede is geïntegreerd werken een heel toffe manier, en vooral een modieuze term. Geïntegreerd werken kan gebeuren rond een kern van jeugd, maar jeugd kan ook ingerold zijn in een bredere integratie. Hier gaat het bij geïntegreerd werken eigenlijk over de processen en de rollen van het departement zelf. Men heeft dus een omkeringslogica gehanteerd bij onze overheid – sorry dat ik dat even zeg, maar het moet mij van het hart. Processen staan veel centraler dan doelgroepen.
Het volgende punt dat daarmee te maken heeft, is dat de organisatie van de administratie relatief afstandelijk en zeer moeilijk bereikbaar blijft. Er is weinig nabijheid en weinig aanspreekbaarheid. Dat is ook een breuk met de administratie Cultuur, Jeugd, Sport en Media – even de oude term – en de agentschappen, zoals het voorheen was. Ik vind het net zeer kenmerkend voor die zachte sectoren waarmee wij werken, dat de relatie tussen een veldactor en een overheid eenvoudig is, dat ze snel overbrugd kan worden, dat men elkaar kan aanspreken, dat daartussen geen administratieve mallemolen georganiseerd moet worden. Ik zeg niet dat dat gebeurt, maar die directheid en nabijheid vind ik een cruciale kwestie.
Voorts is het waar dat het departement veel werkdruk gekend heeft in deze legislatuur, minister. U bent daar niet alleen voor verantwoordelijk – als ik dat mag zeggen – het departement is daar grotendeels zelf voor verantwoordelijk. Ze hebben zelf een aantal processen veranderd, ze hebben zelf een aantal voorstellen gedaan voor regelgevende aanpassingen, en ze hebben de provinciale inkanteling op hun dak gekregen. Dat verhaal van het provinciaal cultuurbeleid zal ik, los van ideologie, zo samenvatten: ‘Quelle misère!’ Wie is daar nu eigenlijk beter van geworden in dit landje van ons? Zeker onze eigen administratie niet – dat mag ook nog eens gezegd worden.
Ik wil ook gesteld hebben dat dit departement heel veel competente en gedreven mensen bevat. Want het zou hun oneer aandoen zijn indien we alles op een hoopje gooien. Dat moet ook gezegd worden, al kun je je soms vragen stellen over de efficiëntie van de inzet van welke mensen op welke stoel. Dat is nog een andere kwestie. Het zijn echter wel heel fijne mensen. Ook dit als een soort van pardon: weet u dat in de voorbije 5 jaar het aantal medewerkers van het departement gedaald is van 550 naar 417?
Dat is dus een vermindering van iets meer dan 20 procent. Zo’n telling is altijd delicaat, want er zitten ook een aantal externe agentschappen of semiverzelfstandigde organisaties bij. Maar het is een ernstige daling. Deze Vlaamse Regering heeft van die koppenverminderingen een beleidsdoel gemaakt. Ik denk dat dit mede aan de basis ligt van de problemen die we allemaal detecteren en ervaren. Dat moet ook eens gezegd worden aan het politieke niveau. Ik heb het dan niet alleen over u met die provinciale inkanteling, dat was een generieke beleidsoptie van de Vlaamse Regering, die ook in het regeerakkoord staat. Die werd systematisch toegepast en kan toch niet anders dan die effecten hebben. En dan te weten dat in die vermindering nog een aantal ingekantelde provinciale medewerkers zitten. Als je die eruit haalt, is de daling nog veel sterker. Er zit dus een spanning tussen de taakstelling van ons departement versus de inzet van middelen in dat departement. Ik ben er vaak heel kritisch over, maar dat moet ook absoluut eens gezegd worden. Dus het is een gedeelde verantwoordelijkheid, denk ik, minister.
Ik zou ten slotte één echte vraag willen stellen. Het lijkt misschien wat vreemd dat ik die vraag nu stel, omdat ik al zoveel jaren meedraai. De verantwoordelijkheid voor de interne organisatie van het departement ligt volgens mij helemaal bij het departement zelf, niet bij de ‘vakminister’ van Cultuur. Is dat juist of niet juist? Ik denk van wel? (instemming)
Ik denk dat er voor de rest wel gesprekken en vragen zijn, maar dat de eindverantwoordelijkheid voor de organisatie van het departement bij de secretaris-generaal ligt.
Minister Gatz heeft het woord.
Ik zal beginnen met die laatste vraag. Het spreekt voor zich. Dat is ook het model waarvoor, al heel lang geleden denk ik, gekozen is binnen de regering. En dat is terecht, want ministers moeten veel en kunnen veel, maar waar ze zich voor moeten hoeden, is micromanagement. Ze moeten in vertrouwen werken met hun secretarissen-generaal, en in de autonomie die hen toekomt om het departement te organiseren. Dat neemt niet weg dat de vragen die gesteld zijn hier in de commissie, op zichzelf terecht zijn. Het is misschien wel relatief nieuw dat er met de regelmaat van de klok vragen daarover gesteld worden die dus ook een politiek karakter hebben of in elk geval een karakter hebben dat zijn weerslag vindt op het werkveld en dus de samenleving.
Eerst beantwoord ik enkele specifieke vragen en daarna kom ik tot een algemenere conclusie, of toch tot een poging.
Mijnheer Van de Wauwer, ik zal vragen hoe het zit met het mandaat van de aanspreekpunten die ik net in mijn antwoord heb genoemd, wat dat juist inhoudt. Ik zal u daarover bijkomende schriftelijke informatie bezorgen.
U had het ook over de communicatie en de kwaliteit van de informatie. Ik denk wel te kunnen stellen – maar dat is een subjectieve observatie – dat de communicatie van het departement met betrekking tot sociale media zeker is toegenomen, zowel in aantal als in kwaliteit. Als het terecht is wat u aankaart – en daar ga ik toch van uit – dat er op de website een aantal basisdocumenten ontbreken, dan moet men inderdaad de zaken wel tegenover elkaar afwegen. De administratie is in eerste instantie een punt waar alle soorten basisdocumenten gemakkelijk teruggevonden moeten kunnen worden, en de communicatie op social media komt pas daarna. Ik zal dus vragen dat daar de nodige evenwichten in gezocht en gevonden worden.
Ik zal u ook schriftelijk antwoorden op hoe het zit met die burn-outs, misschien ook binnen het perspectief van de algemene Vlaamse administratie. Daar kan ik zo direct niet op antwoorden. Die zaken wil ik u zeker allemaal nog bezorgen.
Ik kom dan bij de vragen en opmerkingen van de andere collega’s. Ik denk dat we de dialoog gaande moeten houden. Daarmee bedoel ik: ik krijg op zich geen klachten dat de aanspreekbaarheid van de administratie verminderd zou zijn. Dus ik sluit me zeker aan bij wat de commissievoorzitter zegt. Er zijn heel veel – zeker de grote meerderheid – medewerkers die hun taak van ‘civil servant’ zeer correct en heel goed uitoefenen en op dat vlak in nauw en rechtstreeks contact staan en kunnen en willen staan met de sector.
Men zal uit de tevredenheidsenquête, waarmee we proberen de dingen wat te objectiveren, kunnen opmaken of het klopt wat ik hier nu zeg en of we daar een debat over kunnen hebben. Ik zou de sector en de jeugdsector in het bijzonder willen oproepen om het onderscheid te blijven maken tussen enerzijds de noodzakelijke syndicale opstelling, waarbij men op een aantal zaken formeel dingen vraagt, zoals wat het mandaat van de aanspreekpunten is – een terechte vraag – en welke tekst er staat in de missie en visie, en anderzijds het feit dat we ervoor moeten zorgen dat die opstelling de inhoudelijke dialoog niet overvleugelt. Daarmee bedoel ik dat wanneer de teksttoilettage van de missie en visie vandaag onvoldoende is, ik het niet verkeerd vind dat de sector alternatieve voorstellen zou doen. Ik weet wel dat het natuurlijk het departement zelf is dat zijn missie en visie bepaalt, laat ons daar duidelijk over zijn. Maar men mag zeker alternatieve tekstvoorstellen indienen en daarover een dialoog starten.
Ik kom nog eens terug op het ene punt in een van mijn antwoorden. Ik denk dat heel de nieuwe structuur en de aanloop van het JKP, waarover ik vorige week uitvoerig heb geantwoord op parlementaire vragen van mevrouw Soens en mevrouw Van Eetvelde, een heel goede test zal zijn voor het systeem omdat we daar juist heel beleidsveldoverschrijdend en categoriaal willen werken. We willen dus in de breedte en in de diepte werken, met de beperking die we ons hebben opgelegd, namelijk het kiezen van een aantal prioriteiten. Ik zou wel graag hebben dat dit mee wordt bekeken als grote testcase voor de nieuwe structuur op het gebied van jeugd van het departement. Daar gaat het voor mij over inhoudelijke debatten waar we dan met zijn allen, zowel het kabinet, de administratie als de sector jeugdwerk, onze schouders onder willen zetten. In die zin moet men altijd bekijken of we beter af zijn met een beter doorleefd en beter gedragen – ook met budgetten – jeugd- en kinderrechtenbeleid, of dat het gaat om een zin in de missie en visie. Ik druk het nu vrij binair uit. Dat is om een klein beetje controverse in het debat te brengen. Ik ben daar nogal slecht in, maar we gaan het dan op die manier doen. Laten we dat toch tegen elkaar afwegen, dat is mijn eerste oproep, zelfs al staat de deur van de administratie altijd open, en laten we dan ook de tevredenheidsenquête enerzijds en het nieuwe JKP anderzijds als twee meetpunten nemen voor de voortzetting van dit debat.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Minister, nogmaals bedankt. Bedankt ook aan de collega's voor de ondersteunende vragen. Of het aantal klachten niet noemenswaardig is toegenomen, is heel moeilijk objectief te meten, maar wij horen natuurlijk ook wat wij horen. Het is misschien vrij anekdotisch maar ik ga toch een aantal voorbeelden geven. Wat betreft de tijdige uitbetaling van de subsidies had het departement altijd een zeer goede reputatie. Tot 2018, toen we zagen dat zowel de saldo's als de voorschotten met vertraging kwamen. Het antwoord van het departement daarop was dat men het te druk had. Over de herverdeling van de ex-DAC-middelen (derde arbeidscircuit) over de landelijke organisaties binnen het sociaal-cultureel volwassenenwerk, zou eind 2018 een beslissing worden genomen. Die is vandaag nog altijd niet gekend. Ook daar komt opnieuw datzelfde antwoord. Ik kan nog een aantal voorbeelden geven over de projectsubsidies. Bijvoorbeeld met betrekking tot de laboprojecten in het sociaal-cultureel werk hebben we verschillende opmerkingen gehoord over de dienstverlening aan de organisaties. Heel onnozel, maar er zijn organisaties die bellen maar niemand te pakken krijgen bij het departement. Er is kritiek op de beperkte knowhow die momenteel beschikbaar is om de visitatiecommissies degelijk te coachen, zowel in de voorbereiding als bij het nemen van de beslissingen bij de visitaties.
Ik kan zo nog even doorgaan. Ik ga de voorbeelden die wij horen niet allemaal opnoemen. Steeds komt het antwoord dat de werkdruk hoog is. Ik volg dat zeker ten dele. U hebt dat hier ook aangehaald. Er is die bijkomende werkdruk en betrokkenheid van het departement bij nieuwe decreten, en er is extra werk door de inkanteling van de provincies. Maar het is natuurlijk niet alleen die hoge werkdruk. Ik denk dat het deels ook te wijten is aan een aantal onduidelijkheden over de beslissingslijnen binnen de administratie. Voor de sector zelf is dat niet altijd even duidelijk. Dat verontrust mij en de CD&V-fractie wel een beetje. Ik zal dit zeker blijven opvolgen. Ik stel voor dat we daar binnen zes maanden in de nieuwe commissie Cultuur, Jeugd en Media op terugkomen en dat u, minister, in tussentijd als goede huisvader deze verwikkelingen bij het departement verder zult opvolgen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.