Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over het onderzoek naar minderjarigen die overnachten in een politiecel of gedwongen worden opgenomen in de volwassenenpsychiatrie
Verslag
De heer Parys heeft het woord.
Minister, op woensdag 27 maart 2019 stelde u zes acties voor die voortvloeien uit een verkennend onderzoek door het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin inzake de zogenaamde ‘celslapers’ of minderjarigen die in een politiecel of de volwassenenpsychiatrie hebben moeten overnachten bij gebrek aan een alternatief.
Op onder andere Twitter rolde u een actieplan uit waarin u zes punten naar voren schuift. Ten eerste, een uniforme registratie: eenduidige registratie om de aanleiding tot overnachting in beeld te brengen. Dat is nodig omdat uit het rapport blijkt dat eigenlijk niemand een idee heeft hoeveel het er zijn. Er zijn zeven zones uitgelicht om naar de cijfers te kijken, maar er kan niet worden vergeleken. Dat is problematisch. Ten tweede hebt u gezegd dat u gaat voor een leeftijdsaangepaste infrastructuur. Ten derde gaat u voor samenwerking met de geestelijke gezondheidszorg. Ten vierde pleit u voor extra capaciteit in de crisisopvang. Ten vijfde pleit u voor een rechtsgrond voor vrijheidsberoving van jongeren die zich in een verontrustende situatie bevinden vóór de voorleiding bij de jeugdrechter. Dat bestaat vandaag niet. Ik vond dat een opmerkelijke bevinding in het rapport. Ten zesde komt er preventief overleg bij mogelijke breuken.
Minister, ik wil u enkele vragen stellen, maar niet omdat ik de punten in uw actieplan niet goed vind.
In 2016 hebben we het hier al gehad over celslapers. Toen kwam ook het feit dat registratie ontbrak, aan bod. In de commissie van 21 juni 2016 antwoordde u dat u met uw federale collega’s rond tafel zou gaan zitten voor een sluitende aanpak van deze problematiek. Heeft dit overleg reeds plaatsgevonden en welke stappen zijn hier reeds genomen? Welke initiatieven worden binnen welk tijdspad uitgerold?
Ik vind het opmerkelijk dat we pas na drie jaar met alle bezorgdheden die tijdens die commissiezitting zijn besproken, aan de slag gaan. Toen werd er al gesproken over een uniforme registratie. Nu zijn we een studie en drie jaar later en is het eerste actiepunt dat u naar voren schuift: een uniforme registratie. Ik vind dat jammer.
Binnen het rapport worden twintig aanbevelingen gedaan. Met een aantal houdt u rekening, maar wat met de andere aanbevelingen? Worden er maatregelen genomen om daar een antwoord op te bieden? Zo ja, welke en binnen welke termijn?
Voor de zaken die federale bevoegdheid zijn: gaat u daarvoor in overleg met minister De Crem en minister Geens?
Ik heb al een aantal keren aangekaart dat ik het jammer vind dat enkel gemeenschapsinstellingen een echte opnameplicht en begeleidingsplicht hebben. In het rapport wordt aanbevolen om in overleg te gaan met private voorzieningen om de mogelijkheid tot opnameplicht uit te breiden tot bepaalde noodsituaties. Hoe staat u hiertegenover?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, vier jaar geleden werd een 17-jarig meisje gedumpt op de trappen van het Antwerpse justitiepaleis nadat de psychiatrische afdeling waar ze verbleef, haar niet meer kon opvangen en omdat er nergens anders plaats was. Uiteindelijk heeft ze de nacht in de politiecel moeten doorbrengen. Sindsdien duiken er af en toe verhalen op van minderjarigen die de nacht moeten doorbrengen in de politiecel omdat er nergens plaats voor hen is.
Het rapport van het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin toont aan dat niet wordt bijgehouden hoe vaak het gebeurt. Door de afwezigheid van registratie kan de doelgroep niet in kaart gebracht worden. Intussen hebben de onderzoekers bij 7 van de ruim 100 politiezones in Vlaanderen gegevens opgevraagd. Daar telden ze 331 cases. Het gaat vaak om jongeren met een voorgeschiedenis van intensieve hulpverlening en diverse plaatsingen in meerdere sectoren, zoals de jeugdhulp en de geestelijke gezondheidszorg.
Hoe reageert u op de resultaten van het onderzoek? Welke conclusies trekt u eruit? Door de afwezigheid van registratie kan de omvang van de doelgroep niet in kaart worden gebracht. U gaat een uniforme registratie opzetten. Wanneer mogen we de eerste cijfers verwachten? U haalt zes maatregelen uit het rapport. Wat gaat u doen met de andere aanbevelingen? Vindt u die niet juist of denkt u ze op een ander moment te implementeren? Beveelt u dat aan uw opvolger aan?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
De bezorgdheid over jongeren in verontrusting die noodgedwongen in een cel moeten overnachten of in een volwassenenpsychiatrie verblijven, hebben we altijd gedeeld. Het is de reden geweest waarom we het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin in 2017 gevraagd hebben om dit nader te onderzoeken.
Het onderzoek is gestart in het najaar van 2017 en liep tot december 2018. Niet onbelangrijk in dezen is de vermelding dat het onderzoek op vraag van de onderzoekers ook verlengd werd om meer zicht te krijgen op een van de cruciale elementen, namelijk hoe kunnen we beter zicht krijgen op het aantal overnachtingen, de registratie dus. In de fase van verlenging van het onderzoek, hebben de onderzoekers dit handmatig nagekeken bij de politiezones die hiertoe werden aangeschreven. Ik kom hier later op terug.
Het opzet van dit onderzoek was drieledig. In de eerste plaats moest het wettelijk kader met betrekking tot noodplaatsingen van minderjarigen in een politiecel of op een psychiatrische afdeling voor volwassenen worden verduidelijkt. Ten tweede diende het de aard en de omvang van de minderjarigen die overnachten in een politiecel of in een bed in de volwassenenpsychiatrie, in kaart te brengen.
Dan was er natuurlijk de vraag om de wijze waarop politie, justitie en zorgsector te werk gaan en samenwerken om minderjarigen met complexe problemen in crisissituaties te beschermen, grondig te analyseren.
Vorige week hebben de onderzoekers hun bevindingen en aanbevelingen over deze drievoudige vraagstelling gepresenteerd. We bekrachtigen hiermee twee centrale uitgangspunten, namelijk dat geen enkel kind of jongere in een politiecel hoort te overnachten als die minderjarige geen feiten heeft gepleegd, en dat geen enkel kind of jongere thuishoort in de volwassenenpsychiatrie als die niet is aangepast aan de noden en de behoeften van een minderjarige.
Om die twee doelstellingen te realiseren, schuiven we zes acties naar voren. Die acties bouwen voort op het beleid waarvoor we al een aantal jaren staan en dat gekenmerkt is door een integrale en intersectorale aanpak. Daarnaast – dat wordt door de onderzoekers herhaaldelijk aangebracht – is er ook een blijvende nood om het Vlaamse en federale beleid goed op elkaar af te stemmen. Voor alle duidelijkheid: we hebben het hier over jongeren die zich in een verontrustende situatie bevinden, want de cases waarnaar werd verwezen … De onderzoekers hebben aangegeven dat ze zelfs niet kunnen zien of het gaat over jongeren die worden verdacht van feiten gepleegd te hebben en waarvoor er dan wel degelijk een juridische basis is, of dat dat niet zo is.
Die acties zijn dus: een uniforme registratie – een eenduidige registratie van de aanleiding tot overnachting moet in beeld gebracht kunnen worden –, leeftijdsaangepaste infrastructuur, samenwerking met de geestelijke gezondheidszorg, extra capaciteit in de crisisopvang, creëren van een rechtsgrond voor vrijheidsberoving van jongeren die zich in een verontrustende situatie bevinden voor de voorleiding bij de jeugdrechter en preventief overleg bij een mogelijke breuk.
Op basis van de resultaten van het onderzoek zetten we dus een aantal acties op, maar we bevestigen tegelijk het belang van beleidsstappen die in de voorbije jaren zijn gezet. We denken daarbij onder meer aan het verzekeren van een grotere continuïteit van de zorg door het probleem van de eenzijdige stopzettingen aan te pakken via het voorzien van middelen voor cliëntoverleg en bemiddeling. Er is de crisisjeugdhulp die het via een investering van 2,3 miljoen euro mogelijk maakt om meer dan 400 extra opnamemogelijkheden per jaar te realiseren.
Ten slotte is er de meest recente investering van 2 miljoen euro in het outreachen van de geestelijke gezondheidszorg in onze residentiële jeugdhulpvoorzieningen om zo escalaties door psychische problemen bij kinderen of jongeren te kunnen vermijden. Die investeringen maken een wezenlijk verschil, maar we beseffen zeer goed dat er nog steeds noden zijn. Dat is de reden waarom we bij de presentatie van de onderzoeksresultaten nogmaals het belang van een meerjarenperspectief hebben beklemtoond. Het spreekt vanzelf dat ook in de volgende legislatuur de brede jeugdhulp en de kinder- en jeugdpsychiatrie nood zullen hebben aan investeringen.
Inzake de registratie toont het onderzoeksrapport aan dat een uniforme registratie van de aanleiding en de duur van de overnachting ontbreekt. De federale minister van Binnenlandse Zaken neemt nu het initiatief om in overleg met de politiezones en de gemeenschappen een uniforme registratie op te zetten. Er wordt toegewerkt naar een eenvoudige en eenduidige registratie van de aanleiding tot overnachting in de cel. Daaruit moet bijvoorbeeld kunnen worden opgemaakt of er sprake is van een verdenking, van een delict of van een verontrustende situatie. Die registratie is noodzakelijk om de huidige beleidsmaatregelen te evalueren en het beleid bij te sturen, ook naar de inschatting van de noodzakelijke hulp en ondersteuning. Elke vrijheidsberoving wordt immers ingeschreven in het register van de vrijheidsberovingen. Dit register is de weergave van het chronologisch verloop van de vrijheidsberoving vanaf het begin tot het einde ervan, of tot het ogenblik van de overdracht van de betrokken persoon aan de bevoegde overheden of diensten.
De inhoud en de vorm van het register van de vrijheidsberovingen en de voorwaarden waaronder deze gegevens worden bewaard, worden door de koning bepaald. Er is een werkgroep opgestart en daarin wordt de inhoud van het KB onder de loep genomen. Willen we uniform registreren, dan moet het onderscheid worden gemaakt tussen een jongere die een delict pleegt en een jongere die dat niet heeft gedaan of verdacht wordt van opgenomen te worden.
We geven een voorbeeld: een jongere wordt in het holst van de nacht binnengebracht. De eerste basisregistratie gebeurt dan bij aankomst in politiekantoor. We moeten eerlijk zijn: er is, ook aldus de onderzoekers, geen andere manier om de problematiek in kaart te brengen. En dan moet er natuurlijk worden geregistreerd.
De onderzoekers hebben bij de voorstelling zelf gefocust op een aantal prioritair te nemen maatregelen. Daaruit hebben we zes actiepunten bepaald, in de gemeenschappelijke overtuiging dat we hiermee al grote stappen vooruit zetten. De overige aanbevelingen, die zowel Vlaamse als federale materies betreffen, nemen we mee bij verdere besprekingen en bijsturingen binnen en buiten onze beleidsdomeinen.
Uiteraard hebben we al naar aanleiding van vroegere vragen contact gehad met onder meer justitie, om te bekijken wat daar eventueel de mogelijkheden waren, maar finaal zijn ook de onderzoekers, denk ik, tot de conclusie gekomen dat minstens voor de registratie een KB moet worden aangepast.
Tegelijkertijd verwachten we veel van de conferentie waarop de aanpak van de geblokkeerde ontwikkelingstrajecten centraal staat. Die conferentie zal plaatsvinden op 24 april. Het is een eerste publiek initiatief van het nieuwe agentschap Opgroeien. Op basis van de verbeternota ‘Geblokkeerde ontwikkelingstrajecten bij jongeren. Beheersen, interveniëren, voorkomen’ werden door vijf voorbereidende werkgroepen vijf themasessies uitgewerkt. Die gaan onder meer over continuïteit, diagnostiek, gehechtheid en de leeftijd 10-14 als belangrijke transitieperiode in het leven van jonge mensen. De conferentie moet voor input en aanbevelingen zorgen voor het verdere beleid omtrent elk van deze thema’s.
Over de mogelijkheid tot opnameplicht door private voorzieningen waren de onderzoekers bij de presentatie van het onderzoeksrapport zelf bijzonder voorzichtig. In bepaalde gevallen wordt de appreciatieruimte van de jeugdhulpaanbieders vandaag al wettelijk beperkt. Die beperkingen kunnen een opnameplicht inhouden. Dat is het geval voor bijvoorbeeld jeugdhulpdossiers met de hoogste prioriteit, de crisisjeugdhulpverlening of de intersectorale zorgnetwerken. Veeleer dan op zoek te gaan naar mogelijkheden om deze opnameplicht uit te breiden, zetten we vandaag in op preventief werken, om zogeheten eenzijdige stopzettingen zo veel mogelijk te vermijden. Zoals u immers ook in het onderzoek kunt lezen, zal een opnameplicht bij noodplaatsingen nooit zaligmakend zijn. Het anticiperen is minstens even belangrijk. We verkiezen die weg van de open dialoog boven het opleggen van een opnameplicht voor private voorzieningen. Algemeen leeft de gedeelde visie dat eenzijdige stopzettingen vanuit de hulpverlening eigenlijk niet kunnen. Die visie vindt dan ook zijn weerspiegeling in het decreet Integrale Jeugdhulp. Het decreet geeft expliciet aan dat cliëntoverleg en bemiddeling moeten worden ingezet vooraleer een traject eenzijdig door een voorziening kan worden stopgezet. Diezelfde visie komt ook terug in de sectorale regeling van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH), waarbij een opzegtermijn van drie maanden wordt vooropgesteld voor een eenzijdige stopzetting, dat wil zeggen een stopzetting zonder akkoord van cliënt en ouders.
We moeten de voorzieningen verder ondersteunen bij het begeleiden van een beperkte groep jongeren met een zeer complexe en meervoudige problematiek, zoals we recent hebben gedaan op het vlak van infrastructuur voor agressiebestrijding of via VIA 5 (Vlaams intersectoraal akkoord) en het sociaal overleg. Ik ben ervan overtuigd dat die weg naar kleine leefgroepen en een versterking van die specifieke units echt wel de weg is waarop we moeten blijven doorgaan.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Ik zal inpikken op het laatste dat u hebt gezegd, want dat vond ik positief en dat is iets waarover we hetzelfde denken, denk ik, namelijk dat kleine leefgroepen in bepaalde omstandigheden een zeer goed antwoord kunnen zijn om een aantal problemen het hoofd te bieden. Fundamenteel blijf ik natuurlijk echter met de vraag zitten waarom dat allemaal zo lang moet duren. Dat vind ik jammer. Ik ben het wel eens met de acties die u naar voren schuift en die moeten gebeuren. Het is me niet helemaal duidelijk wat er met de andere aanbevelingen gebeurt die in het rapport staan, en of er ook verder op structurele wijze zal worden overlegd met de federale overheid. Dat had ik u graag nog gevraagd.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Dank u wel. Het is inderdaad vier jaar geleden dat de thematiek voor het eerst is aangekaart. Nu komt er dus wat beweging. Ook wat mij betreft, had het vroeger mogen gebeuren. Ik dacht ook nog geen antwoord te hebben gehad op mijn vraag over de andere aanbevelingen. Zouden we die volgen? Willen we die liever niet volgen? Heel concreet, ik volg u natuurlijk: plots en eenzijdig stopzetten is niet evident en open dialoog is zeker belangrijker dan een opnameplicht. Absoluut. Ik denk ook dat het goed is om cliëntoverleg en bemiddelingspogingen te ondernemen wanneer een traject dreigt te worden stopgezet, maar ik denk dat u ook niet voorbij mag gaan aan het feit dat sommige jongeren weliswaar misschien een plek hebben in een voorziening waar er wordt gepoogd die jongeren te helpen, maar de match tussen voorziening en jongere zo is dat potentieel soms ook het hele leefklimaat in de groep wordt ontwricht. Soms moet men, voor de veiligheid van andere jongeren of omdat goede zorg niet meer kan worden geboden, ervoor kiezen om naar elders door te verwijzen.
Ik hoop dat u met uw ambitie om dat eenzijdig stopzetten te vermijden, toch ook veel aandacht hebt voor eventueel deskundig doorverwijzen naar andere plekken waar een jongere soms een nieuwe start kan nemen, of op een andere en aangepastere manier opgevangen kan worden. Het is immers ook niet noodzakelijk de meest ideale vorm van hulpverlening om ergens te moeten blijven waar het helemaal niet lijkt te lukken.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Wij hebben de meeste aanbevelingen natuurlijk wel afgevinkt, en ik denk eerlijk gezegd dat wij daar uiteraard op ingaan, of er minstens een positie tegenover hebben. We hebben gefocust op de meest essentiële dingen, op belangrijke dingen waarvan we denken dat we ze zeker kunnen toevoegen aan onze aanpak.
Maar als je naar de aanbevelingen kijkt, zie je bijvoorbeeld duidelijk de verwijzing naar het nieuwe jeugddelinquentierecht. Uiteraard moeten een aantal bepalingen die op de herprofilering van de gemeenschapsinstellingen slaan, nog in werking gezet worden. Dat vraagt om een capaciteitsonderzoek op voorhand. Er zijn daar een aantal zaken die eigenlijk helemaal in de federale bevoegdheden zitten. Wij hebben uiteraard overleg met de federale overheid, maar gelet op de situatie waarin de federale overheid zich bevindt, is dat nu vooral gefocust op de vraag of het mogelijk is om nog iets te doen aan het koninklijk besluit over die registraties.
Uiteraard zijn vele aanbevelingen in lijn met wat we ondertussen ook proberen te doen. Ik wil daarbij toch nog een observatie maken, en dan kom ik terug op die eenzijdige stopzettingen. Wat uit onderzoek zeker blijkt, is dat het profiel van de jongeren waarover het zou kunnen gaan, een profiel is van jongeren die eigenlijk al in de jeugdhulp aanwezig zijn. Het gaat niet zozeer of niet uitsluitend, of zeker niet in het algemeen, over jongeren die nog nergens terechtkunnen, maar het gaat over jongeren die al in de jeugdhulp verblijven.
Ik kom dan bij een aantal opmerkingen die u beiden gemaakt hebt. Ik denk persoonlijk – en we zullen dat uiteraard op de conferentie ook aan bod zien komen – dat je naast het gaan naar een herprofilering van het residentieel aanbod, waar het nieuwe agentschap een prealabele voor is om dat intersectoraal op een goede manier te kunnen doen, toch zult moeten gaan naar een soort netwerkafspraak. Je kunt niet verwachten van jeugdhulpvoorzieningen die zich bijzonder engageren voor een heel kleine, maar heel complexe zorgvraag bij een aantal jongeren, dat dat gebeurt zonder afspraak met anderen. Als een instelling dat engagement aangaat, moet je partners kunnen voorzien die bereid zijn om dat tijdelijk over te nemen, als het niet meer houdbaar is.
Een ander voorstel is dat je gaat werken met rescueteams – wat trouwens ook door de onderzoekers gebeurt –, waarbij je echt ter plaatse kunt komen om, in het geval dat de draagkracht van een personeelsequipe echt overschreden wordt, dan ook te kunnen tussenkomen.
Ik denk dat dat belangrijke concepten zijn die eigenlijk in lijn zijn met datgene wat we aan het voorbereiden zijn – de aanbevelingen van de werkgroep verblijf – en wat we ook al uitgevoerd hebben. De herconditionering van de infrastructuur blijft zeer belangrijk, net als het versterken van personeelsformaties – in het Vlaams intersectoraal akkoord (VIA) is daar al een belangrijke aanzet toe gegeven. Maar het zal toch niet gaan zonder dat je tussen de voorzieningen zelf ook een soort solidariteit kunt creëren, waardoor, op een moment dat het echt onmogelijk begint te worden, de ene de andere voor een stuk kan ondersteunen, met uiteraard de nodige wederkerigheid als dat nodig is.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, u haalt daar nog twee elementen aan die ik interessant vind. Die vliegende brigades, of rescueteams, of welke naam u ook wilt geven aan de ondersteuners die extra toegevoegd kunnen worden aan bepaalde jeugdhulpvoorzieningen wanneer dat nodig is, vind ik zelf een interessant concept om verder uit te diepen.
Ten tweede denk ik dat het een model is waar we meer en meer naartoe moeten, waarbij we solidariteit tussen de voorzieningen organiseren.
Minister, ik heb u hierover een aantal jaren geleden al eens ondervraagd. U hebt een zeer knap project betoelaagd, dat onder meer in samenwerking met de Universitaire Kinder- en Jeugdpsychiatrie Antwerpen (UKJA), met een samenwerkingsinitiatief in de eerstelijnsgezondheidszorg (SEL) en met een gemeenschapsinstelling loopt. De geestelijke gezondheidszorg is natuurlijk bij dat project betrokken. Volgens u is dit een duur project omdat dit natuurlijk moeilijker te organiseren valt dan een jongere in een voorziening te laten blijven. Ik ben dit echter erg genegen, want ik ben ervan overtuigd dat de wetenschap dat er hulp beschikbaar is als een voorziening een jongere moet opvangen die misschien bijzonder moeilijk te omkaderen is, het stressniveau van de begeleiders in die jeugdhulpvoorziening laat dalen.
Minister, ik vind dit twee zeer interessante denksporen die we, wat mijn fractie betreft, zeker verder moeten uitrollen.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Ik wil zeker onze steun bieden aan alles wat het netwerkdenken betreft. Ik denk dat we die jongeren zeker niet alleen mogen laten. We moeten het traject van die jongeren blijven vasthouden en we moeten hen mee begeleiden. Dat hoeft niet noodzakelijk te gebeuren door een jongere in de voorziening te laten waar het eerder is misgelopen. Dat moet geval per geval worden bekeken. Het lijkt me een zinvol denkspoor er in groep voor te zorgen dat elke jongere de juiste hulp krijgt.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.