Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Caron heeft het woord.
In de nieuwsbrief van een amateurkunstenfederatie – het is duidelijk welke natuurlijk – las ik: “Na maanden van constructieve gesprekken keken we met zijn allen uit naar de beslissing van minister Gatz. Maar wat in juli een warme, zomerse overdracht had moeten worden, werd in januari helaas een ijskoude, winterse overdracht. Investeren in amateurorkesten is blijkbaar geen prioriteit meer en de toegevoegde artistieke en maatschappelijke waarde die onze orkesten genereren, wordt mateloos onderschat.”
Er leeft blijkbaar nogal wat ongenoegen. Tot 2017 organiseerden de provinciale overheden wedstrijden en festivals om orkesten te stimuleren om aan kwaliteitsverbetering te werken. Vaak afhankelijk van de afdeling waar de orkesten werden geklasseerd, werd een subsidie toegekend waarvan een orkest vervolgens meestal vier jaar lang kon genieten. Deze middelen werden verder geïnvesteerd in professionalisering, het aantrekken van hoogkwalitatieve dirigenten, het inhuren van externe coaches, instrumentarium, partituren van jonge beloftevolle Vlaamse componisten, verrassende projecten, het opnemen van een maatschappelijke rol, repetitieruimtes en zoveel meer.
Met het overhevelen van de persoonsgebonden bevoegdheden verhuisde de bevoegdheid Cultuur vanuit de provincies naar het Vlaamse niveau. Op basis van het transitiereglement, dat straks afloopt, ontvingen 421 orkesten een gezamenlijke ondersteuning van 477.896 euro, of gemiddeld 1135 euro per orkest per jaar. Ik heb begrepen dat deze middelen zijn overgedragen naar de subsidiëring in het kader van de bovenlokale cultuurwerking.
Begin 2018 stelde u de vraag aan enkele federaties – niet aan allemaal, hebben we begrepen – of ze een bijkomende opdracht rond talentontwikkeling wilden aanvaarden, ter vervanging van de provinciale subsidies, wat vaak overeenkwam met de provinciale middelen die ingezet werden voor de organisatie van evenementen en wedstrijden. De Vlaamse Amateurmuziekorganisatie (Vlamo) bijvoorbeeld kreeg een budget toegewezen van 225.000 euro vanaf 2020 om te werken rond talentontwikkeling. Dit wat betreft wat bovenlokaal, provinciaal werd georganiseerd en ten bate kwam van wedstrijden en evenementen.
Daarnaast heb je het lokale niveau. De lokale bestuurders in de gemeenten zijn druk doende met het opstellen van hun beleids- en beheerscyclus (BBC): beleidsplan, meerjarenbegrotingen enzovoort. Er zijn signalen hoe de gemeenten hun verworven autonomie op het vlak van Cultuur, Jeugd en Sport opnemen. We zullen wel zien. De weging hebben we uiteraard nog niet kunnen maken, het is nog volop bezig. Daarom lijkt het mij geen overbodige luxe om naar aanleiding van de overdracht van de middelen voor Cultuur van de Vlaamse overheid naar het Gemeentefonds de steden en gemeenten nog eens te wijzen op het belang van voldoende cultuurbudgetten en een slagkrachtig en voldoende divers lokaal cultuurbeleid. Dat geldt onder meer voor de amateurkunsten die in de praktijk lokaal geënt zijn, en op die manier belangrijk zijn voor de cultuurbeleving, de cultuurparticipatie en de gemeenschapsopbouw. Ik wil er de nadruk op leggen dat zij op die terreinen een heel grote rol spelen.
Minister, kunt u al dan niet bevestigen dat de middelen die de provincies besteedden aan de organisatie van wedstrijden, evenementen en dergelijke, na de overdracht naar de Vlaamse overheid ook zullen worden ingezet voor de amateurkunsten?
Werken de verschillende amateurkunstenfederaties hieraan mee? Welke federaties zijn aangesproken, of wie heeft een aanvraag ingediend? Welke subsidie krijgen ze elk? Hoe verhouden deze middelen zich tot de vroegere investeringen van de provincies in diezelfde talentontwikkeling, weliswaar met nieuwe formules? Het was immers een uitdrukkelijke vraag van u dat er een vernieuwende manier van talentontwikkeling zou worden uitgebouwd. Ik wil weten of wat vroeger de provincies investeerden voor die amateurkunsten en voor die activiteiten, ook overgedragen is naar onze federaties.
De federaties moeten voor de talentontwikkeling tegen 1 mei een plan indienen. Hoe worden die plannen beoordeeld? Wanneer wordt hierover een beslissing genomen?
Nu heb ik het even over bovenlokale cultuurwerking. Is de drempel voor muziekkorpsen uit de amateurkunstensector niet al te hoog om in aanmerking te komen voor projectsubsidies in het kader van de bovenlokale cultuurwerking? Ze moeten immers in concurrentie treden met professionele huizen als cultuurcentra en bibliotheken. Ik las ook nog dat de aanvragers over een vzw-statuut moeten beschikken in het kader van bovenlokaal cultuurwerk, iets wat bij vele dergelijke korpsen niet het geval is. Het zijn vaak nog feitelijke verenigingen.
In de logica van het huidige beleid ligt de verantwoordelijkheid voor de subsidiëring van orkesten, toneelgroepen, koren enzovoort, bij de gemeenten. Zijn de provinciale subsidies die deze organisaties kregen van hun provinciebestuur doorgeschoven naar de gemeenten of toegevoegd aan de pot voor het bovenlokaal cultuurwerk? Ik denk het laatste. Zijn ze daar helemaal gealloceerd? Of zijn daar stukken van afgegaan? Verwacht u dat de gemeenten deze ex-provinciale subsidiëring zullen voortzetten? Wanneer is er een aanname gemaakt? Die middelen zijn overgedragen, maar ze zijn niet letterlijk overgedragen naar de gemeenten maar naar de pot bovenlokaal cultuurwerk. Hoe kan een doorstroming met dezelfde objectieven min of meer worden waargemaakt?
Als ze in de pot komen van het bovenlokale cultuurwerk, dan komen ze natuurlijk in concurrentie met allerlei andere, soms krachtige, bovenlokale initiatieven, vaak voorbereid door professionelen, waartegen het moeilijk concurreren zal zijn.
Acht u het nuttig of nodig om uw autoriteit als Vlaams minister aan te wenden om de gemeenten te wijzen op hun rol in het levendig houden van het culturele weefsel en het belang van dat culturele leven in al zijn diversiteit?
Minister Gatz heeft het woord.
Het klopt dat ook de amateurkunsten tot de culturele bevoegdheden behoren die vanaf 1 januari 2018 overgedragen werden aan de Vlaamse overheid. Tot 2018 organiseerden de provinciale overheden onder andere wedstrijden en festivals om de diverse amateurkunstensectoren te stimuleren aan kwaliteitsverbetering te doen.
We stelden vast dat er grote verschillen waren in benadering tussen de verschillende provincies. Zo werden voornamelijk de instrumentale en vocale muzieksector – dus de orkesten en de koren – en de amateurtheatersector ondersteund. Slechts sporadisch werd de danssector gehonoreerd, en in slechts één provincie was er – via een evenementiële aanpak, namelijk Buren bij Kunstenaars – aandacht voor de beeldendekunstensector. Daarnaast waren er de diverse provinciale rock- en popconcoursen. Bovendien hanteerden de vijf provincies binnen dezelfde disciplines andere methodes, bedragen en regels om deze middelen te verdelen.
Ondanks het feit dat er reeds jaren een kerntakenoefening bezig was, waarin duidelijk gesteld werd dat de provincies zich dienden te richten op het bovenlokale niveau, werden in vier van de vijf provincies nog steeds toelagen gegeven per lokale afdeling, dus ook aan het basisniveau van de amateurkunsten, dat feitelijk tot de lokale bevoegdheid hoort.
We hebben steeds gecommuniceerd dat voor de overgangsjaren 2018 en 2019 geopteerd werd voor een ‘warme overdracht’. Alle organisaties, van welk niveau ook, die structureel ondersteund werden door de provincies, konden blijven rekenen op dit engagement.
Het was echter ook vanaf het begin duidelijk dat er na deze transitiejaren enkele correcties, aanpassingen en wijzigingen van beleid dienden te gebeuren, binnen de ondersteuning van het amateurkunstenbeleid. Ik bedoel daarmee ten eerste een verdere focus op talentontwikkeling binnen de amateursector ter vervanging van de provinciale subsidies via een bijkomende opdracht aan de koepelorganisaties. Ten tweede een herverdeling over alle disciplines heen, dus naast de instrumentale en vocale muzieksector, ook voor de beeldende kunsten, de danssector, de letteren, folk en jazz en de audiovisuele kunsten. Ten derde een gelijke regelgeving voor alle amateurkunsten in Vlaanderen, dus een gelijkschakeling over de verschillende provincies heen.
Ik ben tijdens onderhandelingen met het Forum voor Amateurkunsten en de koepels van de onderscheiden amateurkunsten ingegaan op de vraag van de sector om de uitvoering van de nieuwe regelgeving over te dragen aan de landelijke koepels. Elke koepel kan, in samenspraak met zijn achterban, kiezen op welke manier hij die middelen inzet. Dat kan via workshops, leertrajecten, wedstrijden enzovoort. De landelijke koepels moeten dit ex-provinciaal geld dus opnieuw investeren in de artistieke veerkracht van potentieel twee miljoen Vlamingen binnen de amateurkunsten.
U vroeg ook of de middelen die voorheen provinciaal werden ingezet, ook na de overdracht nog zullen worden ingezet voor amateurkunsten. Het antwoord is ondubbelzinnig ja.1,5 miljoen euro wordt rechtstreeks verdeeld over de landelijke koepels. Zo kreeg Kunstwerkt in 2018 250.000 euro voor de Vlaanderenbrede uitrol van Buren bij Kunstenaars. Poppunt ontving in 2018 250.000 euro voor het voortzetten van de provinciale rock- en popconcoursen. Op het andere miljoen euro, voor 2019, ga ik meteen verder in. Deze middelen dienen allemaal integraal ingezet te worden voor talentontwikkeling van zowel de individuele kunstenaar als de amateurkunstenorganisaties.
Anderzijds is er ook wel nog altijd de rechtstreekse betoelaging – daarmee bedoel ik de projectsubsidies – binnen het decreet van 15 juni 2018 betreffende de bovenlokale cultuurwerking. Daar hebben we het meteen nog over, wanneer we het hebben over de drempel die u terecht in uw vragen aanhaalde.
Dan had u enkele vragen over de verschillende amateurkunstenfederaties. Hoewel de provinciale overheden in het verleden niet gelijkmatig inzetten op de diverse amateurkunstensectoren, koos ik ervoor om in dialoog te treden met de zeven koepelorganisaties: Vlamo, Koor&Stem, Opendoek, Danspunt, Creatief Schrijven, Muziekmozaïek en Breedbeeld. Zoals u weet, waren er met Poppunt en Kunstwerkt eerder afgesloten akkoorden rond de verdere organisatie van de pop- en rockconcoursen en de uitrol van Buren bij Kunstenaars over heel Vlaanderen.
Alle zeven organisaties hebben in 2018 op mijn vraag een ambitienota ingediend. Om deze ambitienota’s te kunnen uitwerken in concrete plannen, wordt in 2019 voor alle organisaties samen – om de aanloop naar 2019 gemakkelijker te kunnen nemen – een totaalbedrag van 175.000 euro extra voorzien.
Vanaf 2020 wordt aan de landelijke koepels een bijkomende som van 1 miljoen euro ter beschikking gesteld – ik leg straks de verdeling uit, maar die hebt u misschien al gehoord – voor een startende implementatie van de diverse lijnen en projecten. Dit miljoen wordt als volgt verdeeld. Dit is in de commissie wellicht al op een of andere manier aan bod gekomen.
Vlamo, Koor&Stem, Opendoek en Danspunt krijgen als grote organisaties elk 225.000 euro. Creatief Schrijven krijgt 100.000 euro. Muziekmozaïek en Breedbeeld werken hun plannen volgend jaar verder uit.
De zeven organisaties worden inderdaad gevraagd om tegen 1 mei hun plannen te concretiseren, op basis van de hun toegewezen subsidie en met het oog op de opstart van de plannen in 2020.
Om een decretale grond te voorzien voor de stijging van de subsidie-enveloppes van de koepelorganisaties, zal het ingediende plan Talentontwikkeling toegevoegd worden als een addendum op het huidige beleidsplan 2017-2021 van de organisaties.
Het plan wordt niet ‘beoordeeld’ in de decretale betekenis. Elke landelijke koepel kan autonoom zijn opdracht invullen op basis van de toegewezen middelen.
Zoals u weet, vinden in het najaar de visitaties van de negen amateurkunstenorganisaties plaats en dienen de organisaties tegen 1 maart 2021 een financieel behoefteplan in te dienen en een beleidsplan tegen 31 december 2021. Dat wordt dan wel een echte beoordeling. Voor 1 mei gaat het eerder over de concretisering. De nieuwe beheerperiode kent u en ook de regels daarvan.
Alle amateurverenigingen, en dus ook muziekkorpsen, met rechtspersoon kunnen projectsubsidies aanvragen op het decreet van 15 juni 2018 betreffende de bovenlokale cultuurwerking. De projecten die zij opzetten, moeten voldoen aan de criteria van het decreet, waarbij vooral van belang zijn in deze context: de bovenlokale schaalgrootte, reikwijdte en relevantie, het minimaal uitvoeren van twee functies en het overstijgen van de reguliere werking. De beleidsprioriteiten die voor de projectsubsidies geformuleerd werden, zijn geen verplichting en sluiten heel dicht aan bij bovenvermelde criteria. Dit werd zo bepaald om de drempel niet bovenmatig hoog te maken.
Door de specificiteit van dit decreet zal de haalbaarheid om in aanmerking te komen weliswaar evidenter zijn voor grotere amateurverenigingen, dat erken ik. Maar door samen te werken over enerzijds de grenzen van disciplines en sectoren heen – denk daarbij aan die lokale professionele huizen – en anderzijds de gemeentegrenzen, is projectsubsidie binnen dit decreet wel degelijk mogelijk voor amateurverenigingen. Kleine of kleinere lokale amateurverenigingen die hun werking ontplooien in een louter lokale context, worden met dit decreet gestimuleerd – als ze dat willen natuurlijk – om projectmatig extra inspanningen te leveren om sterker te worden en te groeien. Ik herhaal wel: de ondersteuning van hun lokale werking blijft wel degelijk een verantwoordelijkheid van de lokale overheid.
Om de drempel naar deze subsidies te verlagen, zijn de landelijke koepels goed geplaatst om, waar nodig, professionele back-up en/of advies aan te reiken om de verenigingen via coaching en begeleiding te laten groeien in hun ambities. Ook kunnen vanuit dit decreet de toekomstige intergemeentelijke samenwerkingen en het Steunpunt voor Bovenlokale Cultuur hierin een stuwende rol vervullen, en dat vanuit hun specifieke ondersteunende opdracht naar het lokale en bovenlokale cultuurveld.
De vrees voor een mogelijke concurrentie tussen de professionele huizen en de amateurverenigingen is op dit ogenblik voorbarig. We zullen zien hoe de aanvragen juist allemaal binnenkomen en worden beoordeeld. De amateurkunstensector is in het decreet wel degelijk expliciet benoemd en er zal in de beoordelingen de nodige aandacht worden besteed aan het bewaken van het belang van de amateurkunsten.
Via het kerntakendebat lag de verantwoordelijkheid voor de subsidiëring van de amateurkunstensector, wat betreft hun basiswerking, al wel degelijk duidelijk bij de gemeenten. De provinciebesturen konden instaan voor het aspect talentontwikkeling – eventueel via subsidiëring – van orkesten van bovenlokaal belang. De provinciale subsidies die deze organisaties kregen via hun provinciebestuur werden niet doorgeschoven naar de gemeenten via het Gemeentefonds – zoals u schijnt te suggereren, of wat u eigenlijk zou willen –, maar wel toegevoegd aan de middelen voor het decreet van 15 juni 2018 betreffende de bovenlokale cultuurwerking, en het bedrag van 1 miljoen euro met de verdeelsleutel van daarnet hield ik apart.
Ik kom straks nog even terug op de globale financiële toestand. De koepelorganisaties kunnen hiermee vanaf 2020 de talentontwikkeling verder oppakken en over heel Vlaanderen uitrollen.
Mijnheer Caron, in uw laatste vraag doet u een appel aan mijn autoriteit als Vlaams minister ten aanzien van de lokale besturen. De Vlaamse overheid heeft vertrouwen in het lokale bestuursniveau. De overheveling van de middelen voor het lokaal cultuur- en jeugdbeleid past in dit vertrouwen. De lokale autonomie biedt steden en gemeenten de kans om een eigen invulling aan hun cultuurbeleid te geven.
De amateurkunsten kennen gelukkig een sterke lokale traditie, maar de beleidsontwikkeling en het aanreiken van impulsen en tools door de Vlaamse overheid is niettemin van groot belang voor een kwalitatief en dynamisch lokaal ondersteuningsbeleid. Door middel van de lokale vrijetijdsmonitoring blijven we de vinger aan de pols houden. De amateurkunstenorganisaties en -kunstenaars weten zich vanuit verschillende hoeken ondersteund, namelijk door de landelijke koepels en door het Steunpunt voor Bovenlokale Cultuur. De komende jaren zal blijken hoe het lokaal bestuursniveau deze opdracht verder invult, op welke wijze vorm wordt gegeven aan een bovenlokaal cultuurbeleid en hoe alles op elkaar inspeelt.
De moraal van het verhaal is dat geen geld, dat voorheen vanuit de provincies beschikbaar was voor de ondersteuning van de amateurkunsten, is verdwenen. Alles is binnen de koepels gebleven of zit in de pot voor de projecten op basis van de bovenlokale decreten. Wat wel is gebeurd, mag u een herverdeling noemen van de rechtstreekse ondersteuning van de landelijke koepels door de Vlaamse overheid ten opzichte van de provinciale ondersteuning.
Het zijn voornamelijk de orkesten en de koren die hier een groter gevolg van ondervinden. De andere spelers zullen gelukkiger zijn met die herverdeling. Niets sluit uit dat de koepels met de middelen die ze nu nog hebben, met de bijkomende middelen die ze voor de voortzetting van de voormalige provinciale steun aan talentontwikkeling krijgen en met de mogelijkheden in de projectenpot wel degelijk wedstrijden kunnen ondersteunen. Daar komt het altijd op neer. Het gaat om de verdere organisatie van de wedstrijden voor muziekgroepen, zoals harmonieën, fanfares, brassbands en dergelijke, waaronder in mindere mate koren. Ik geef toe dat dit misschien niet op dezelfde manier als vroeger zal kunnen, maar die mogelijkheid is in elk geval niet weggenomen.
De heer Caron heeft het woord.
Minister, ik heb de indruk dat er met betrekking tot de verwachtingen een misverstand is tussen enerzijds u en uw omgeving en anderzijds de sector. Ik kan me niet van die indruk ontdoen, want ik hoor langs alle kanten goede intenties en mooie doelstellingen, maar blijkbaar is de realisatie verkeerd begrepen.
De verbreding zou natuurlijk een factor kunnen zijn. Vroeger lagen de accenten op bepaalde disciplines, zoals de orkesten en instrumentale muziek. Nu gaat het breder en hierdoor worden de middelen wat breder verdeeld. Wie vroeger veel kreeg, krijgt nu wat minder en omgekeerd. Dat zou een factor kunnen zijn.
Ik ben blij te horen dat alle middelen effectief zijn overgedragen, maar misschien moet u dat nog even verduidelijken. Hier werkten heel veel provinciale medewerkers professioneel aan. We kunnen die werknemers natuurlijk niet ontslaan. Het gaat niet enkel om de overdracht van de werkingsmiddelen. Indien dit zou kunnen, kan ik me inbeelden dat we gewezen provinciale medewerkers ter beschikking van de koepels zouden kunnen stellen. Als ze vertrekken, kunnen we die middelen dan in centen omzetten. Ik twijfel er niet aan dat de verevening financieel klopt, maar dat geldt natuurlijk niet voor mankracht. De landelijke koepels moeten hier ook mankracht voor inzetten.
Ik heb ook nog een repliek met betrekking tot de drempels voor het bovenlokaal cultuurwerk. Ik heb er in deze commissie voor gepleit de regels met betrekking tot vzw’s niet toe te passen.
U kunt zeggen dat het maar een beperkte hindernis is en het is inderdaad maar een beperkte drempel, maar het zal zeker een rol spelen.
Ik ben niet tegen de idee dat de landelijke koepels lokale groepen die bijzondere projecten doen, ondersteunen. Ik ben voor het Steunpunt voor Bovenlokale Cultuur, maar het moet ook gebeuren met het personeel die die koepels zelf hebben. Zo eenvoudig zal dat niet zijn.
Ik wil afwachten hoe het verder evolueert. U zegt dat de amateurkunsten in het decreet Bovenlokale Cultuurwerking genoemd zijn, wat juist is. We moeten toch wel aandachtig zijn dat het effectief gebeurt en dat ze niet worden platgewalst door professionals.
U suggereert – en u hebt intellectueel gelijk – dat de provincies eigenlijk lokaal cultureel werk ondersteunen. Als gevolg van al die wedstrijden in instrumentale muziek maar ook in koormuziek in sommige provincies, geven ze rechtstreeks subsidies aan lokale muziekorganisaties. Dat is waar, maar ze vallen wel door de mazen van het net. Ik heb niet gesuggereerd dat u ze bij het Gemeentefonds zou moeten voegen, maar het had een optie kunnen zijn. Ik weet ook niet heel goed hoe ermee om te gaan. Ik vind een impuls die kwaliteitsverbetering veroorzaakt ook zinvol. We hadden misschien beter een al dan niet tijdelijke opmerking gemaakt in het decreet Bovenlokale Cultuurwerking zodat een gegarandeerde toegang voor amateurkunsten werd afgedwongen. Ik wil me niet uitspreken over een of andere juridische of legistieke techniek om dat te doen, maar ik ben toch ongerust dat zij voor een deel de financiële pineut van het verhaal zullen zijn.
De oproep om de lokale besturen daarop te wijzen, gaat dan voornamelijk over die lokale korpsen die dreigen definitief te verliezen wat ze vroeger van de provincies kregen.
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Minister, het moet me toch van het hart dat we ontgoocheld zijn dat de warme overdracht die altijd beloofd was bij de overdracht van de provinciale bevoegdheden, volgens de reacties van de verenigingen en de amateurkunsten eindigt in een koude douche. Ik zeg eerlijk dat ik echt teleurgesteld ben.
Wij zijn altijd meegegaan in het verhaal van de warme overdracht in 2018 en 2019. Nu 2020 er aankomt, zijn er blijkbaar toch heel wat misverstanden die moeten worden uitgeklaard. We vonden het geen probleem dat er in plaats van de wedstrijden meer zou worden ingezet op trajecten en talentontwikkeling en dat er vernieuwing kwam. Toch is het eigenaardig dat bijvoorbeeld Muziekmozaïek geen budget meer zou krijgen. U hebt gezegd dat er een aangepast plan zou kunnen worden ingediend, maar is er dan ook budget? De subsidies die vroeger aan al die organisaties van de amateurkunsten werden gegeven, komen niet terug. In 2020 is er ongeveer een halvering. We weten ook wel dat een deel naar het steunpunt gaat, maar wij hadden toch altijd het idee dat het decreet Bovenlokale Cultuurwerking de zaken zou ondervangen, zij het niet volledig. U zegt dat diegenen die subsidies verliezen, lokaal maar op zoek moeten gaan naar subsidies, maar de gemeenten hebben niets bij gekregen. Het budget van de provincies is voor een deel naar het Steunpunt gegaan, voor een deel naar de organisaties, maar bij mijn weten hebben de gemeenten geen geld bij gekregen om dit soort dingen te gaan doen. Het is er gewoon niet gekomen. Daar zit de angel. De verdeling is niet op een manier gebeurd die van in het begin heel duidelijk was.
Nu, op het einde van de rit, wordt duidelijk dat een aantal organisaties veel minder of niets zullen krijgen, zoals Muziekmozaïek, dat toch ook mooi werk aflevert. Ik hoop dat er nog een stuk kan worden rechtgetrokken in de communicatie naar de sector. Het is toch de grootste sector in ledenaantal binnen Cultuur. Amateurkunsten in hun geheel hebben, van alles wat er bestaat, het grootste ledenaantal binnen Cultuur. Nu zal er ongerustheid ontstaan met het zicht op 2020.
Minister, u moet dit echt herbekijken en met de sector aan tafel gaan zitten om te bekijken wat mogelijk is. Voor mij kan het niet dat bijvoorbeeld Muziekmozaïek plots op niks terugvalt. Dat kan niet. Misschien ben ik wat kritisch, maar we lopen hier op onze laatste benen en dan is het jammer dat we een traject uitwerken, dat we daaraan meewerken, dat er wordt gerustgesteld, en dat nu de hele sector op zijn achterste poten staat.
Uw uitleg klinkt theoretisch. Dat is zeer goed, maar er zijn nu eenmaal heel veel feitelijke verenigingen die geen rechtspersoon hebben, die niet in dat nieuwe decreet kunnen stappen. Hoe zal dat dan worden opgelost? Lokale besturen hebben er geen geld voor gekregen, die gaan het ook niet doen. Ik ben dus teleurgesteld en dat wil ik hier toch eens poneren.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Minister, u weet dat ik nooit heb begrepen waarom überhaupt persoonsgebonden materies uit de provincies moesten worden weggehaald, tenzij om louter ideologische redenen. Op donderdag 17 mei hebben we over het decreet Bovenlokale Cultuurwerking gestemd. Dat decreet is nodig gebleken om de zogenaamde warme overdracht te realiseren.
We hebben ons toen onthouden omdat onze amendementen niet werden aangenomen, maar het decreet was wel broodnodig omdat het gat dat geslagen was door het afschaffen van de persoonsgebonden materieoverdracht, moest worden gedicht. Uit de vele reacties die we nu krijgen uit het veld, blijkt dat dat gat gewoon niet is gedicht. Minister, u maakt zich sterk dat alle middelen zijn overgegaan, maar er is veel meer aan de hand.
Collega Caron verwees ook naar de planlastproblematiek. De drempels moesten worden weggehaald, maar de planlast is er ook. We hebben toen een amendement ingediend om ook feitelijke verenigingen toe te laten. Dat zou een grote meerwaarde zijn geweest voor de amateurkunsten omdat momenteel alleen vzw's kunnen indienen. Zo is bijvoorbeeld 50 percent van de verenigingen van Vlamo – waarvan we het dossier hebben gezien –geen vzw. Ons amendement is toen weggestemd, dus die drempel is een feit.
De nieuwsbrief van Vlamo zegt dat het vroeger 478.000 euro had en nu nog maar 225.000 euro. Er zijn 1200 orkesten, dat is dus 187 euro per orkest. Waar zijn die middelen? Voordien werden die organisaties meer dan met alleen cash geld gesteund. Organisatiekosten werden opgenomen door de provincies, ambtenaren stonden bij en betekenden een serieuze steun die nu is weggevallen. We kunnen dus alleen maar constateren dat heel veel organisaties zich momenteel in de kou gelaten voelen. De warmte van de warme overdracht is er niet. Het gat dat is geslagen door het afschaffen van de persoonsgebonden materies, is niet gedicht.
De heer Meremans heeft het woord.
Er zijn in dit parlement decreten goedgekeurd door de meerderheidsfracties. Het staat de oppositie vrij om bedenkingen te hebben, maar ik heb niet de gewoonte om in het zicht van verkiezingen plots te zeggen dat ik niet meer achter dat decreet sta. Het is A of het is B, wat gestemd is, is gestemd. Dat moet dus in uitvoering komen.
Ik kan begrijpen dat er bezorgdheid is, en daar heb ik het volste begrip voor. Maar het is niet omdat bepaalde organisaties in het zicht van de verkiezingen op de deur komen kloppen, dat we nu plots moeten zeggen dat het allemaal slecht is. Daar ben ik ook geen voorstander van; dat is niet mijn manier van aan politiek te doen.
De collega’s van sp.a en de andere oppositieleden hebben inderdaad altijd hun bezwaren geuit over de overheveling van de persoonsgebonden financiering. Wij waren daar voorstander van, en ik blijf daar ook achter staan. Laat dat zeer duidelijk zijn.
Met het nieuw decreet Lokaal Bestuur hebben we ook gezegd dat we die sectorale stromen allemaal samen in het Gemeentefonds stoppen. Maar dat was op vraag van de burgemeesters – ik herhaal het nog eens. Burgemeesters van alle partijen, ook van CD&V en sp.a, hebben toen gezegd dat ze dat kotsbeu waren. Zij wilden af van die planlast, het moest in het Gemeentefonds worden ondergebracht. Zij wilden meer vrijheid, en minder de keizer-koster zijn van de Vlaamse overheid. Ik hoor het ze allemaal nog zeggen. Maar dan moet men ook weten dat daar gevolgen aan verbonden zijn. Als je iets wilt veranderen, moet je ook bereid zijn de eventuele gevolgen te dragen.
Het is eerst en vooral essentieel – dat hebben wij ook altijd gezegd, en ik heb daar ook schriftelijke vragen over gesteld – dat het geld dat vroeger voor amateurkunsten beschikbaar was, moet blijven. Daar zijn we het over eens. De minister heeft dat ook bevestigd.
Vroeger had elke provincie een ander systeem, laat ons een kat een kat noemen. En naargelang men een goede of slechte band had met de deputé, had men meer of minder subsidies. Dat mag ook eens gezegd worden. Er waren toch wel redelijk wat nominatimsubsidies in die provincies. Er was dus geen kader, en ik predik het principe ‘gelijke monniken, gelijke kappen’. Dat betekent dan een globaal kader hanteren, waarin we zo objectief mogelijk, volgens bepaalde criteria, mensen moeten ondersteunen.
De amateurkunstensector is een precaire sector. Daar ben ik van overtuigd. Er zijn veel vrijwilligers die belangrijk werk leveren. Het Gemeenschapsfonds is het daarover eens. Datzelfde budget moet daar blijven. Door de overheveling zijn er nu inderdaad mensen die een aantal taken te zwaar vinden. Zij vragen om extra middelen ofwel extra personeel, en ik ben die vraag wel genegen. Dat moet worden onderzocht, en die dialoog moet verder worden opgestart.
Maar het blijft een feit dat wij voor een stuk vertrouwen hebben in die koepels, in die zin dat zij dat mogen organiseren. We vertrouwen erop dat dat in orde komt. Maar ik ben het er wel mee eens dat die koepels natuurlijk ook voldoende slagkracht moeten hebben om die opdracht uit te voeren. Daarover kun je de dialoog aangaan, maar niet over het gehanteerde principe.
Wat de projectsubsidies betreft – het gaat hier voor een stuk over de lokale korpsen, het lokale koor, de lokale fanfare, de brassband – denk ik dat Vlaanderen zich met de algemene zaken moet bezighouden. We hebben altijd gezegd dat dat nationale materie is. Het lokaal niveau moet lokale ondersteuning bieden.
Dan heb je ook nog het Bovenlokaal Cultuurdecreet, waarin wij ook voorzien in ondersteuning in de intergemeentelijke samenwerkingen. Zij krijgen geld ter beschikking.
Die intergemeentelijke samenwerkingsverbanden zijn voor een stuk ook de regisseur van het culturele veld. Zo heb ik dat decreet geïnterpreteerd. Het lijkt mij wel logisch dat zij dan ook de nodige verantwoordelijkheden opnemen tegenover dat veld, om te zien wat daar kan gebeuren. Want zo werkt het systeem. En dan hoor ik mensen zeggen dat het lokaal niveau niets gaat doen, en dat die te weinig gaan geven. Maar dan zeg je eigenlijk dat we absoluut geen vertrouwen hebben in die cultuurschepenen en in die lokale besturen. Dat klopt dus ook niet.
Ik geloof erin dat die intergemeentelijke samenwerkingen die rol van regisseur voor een stuk op zich moeten nemen. Ik heb er ook geen probleem mee dat we dat via de minister extra in de verf zetten, en dat daar aandacht voor komt. Dat is belangrijk. We zitten nu in het eerste jaar van de nieuwe legislatuur: het lijkt me wel opportuun om dat te doen.
Maar het systeem in vraag stellen zou ik niet doen. Je moet wel maken dat iedereen zijn taak naar behoren kan vervullen, en dat je daarop kunt inwerken. Daar ben ik het mee eens. Maar je kunt nu niet gaan zeggen dat al die zaken niet kloppen, want dat is in strijd met wat we hier vroeger over hebben beslist.
Minister Gatz heeft het woord.
Zoals de heer Caron terecht zei, leeft bij heel veel mensen een iets te grote verwachting. Wij hebben dat misschien niet voldoende kunnen uitklaren. ‘Alles blijft bij het oude’ is misschien de definitie van een warme overdracht.
We hebben de warme overdracht wel degelijk waargemaakt voor 2018-2019. Er is helemaal geen gat geslagen omdat er in feite middelen zijn bijgekomen. Die middelen worden echter niet noodzakelijk op dezelfde manier ingezet. De middelen die de koepels van de provincie kregen, opgeteld over alle provincies heen, hebben we in de pot van de bovenlokale projecten gestopt. Die zijn dus wel nog altijd bedoeld om daarvoor te gebruiken. Al is de rechtstreekse lijn minder duidelijk, dat geef ik toe. Toch zijn die middelen niet verdwenen. Daarnaast hebben we ook nog 1 miljoen euro extra uit de algemene overdracht die we bij de provincies hebben kunnen lospeuteren. Dat extra miljoen euro kunnen we als bijkomende subsidie aan de koepels geven.
Eén koepel in het bijzonder komt daar minder goed uit dan andere koepels. Die andere koepels hoor ik natuurlijk niet klagen, die zijn best wel tevreden met een gelijker speelveld over de verschillende koepels heen als het op ondersteuning aankomt.
Ik vind dat we daar wel degelijk een correcte en rechtvaardige oefening hebben gemaakt. Er zijn geen middelen weg, er zijn er zelfs bijgekomen. Er zijn geen gaten geslagen. Gebeurt de personele ondersteuning op dezelfde manier? Nee, dat is inderdaad zo. Dat gebeurt minder rechtstreeks door de ambtenaren die dat vroeger vanuit de verschillende hoofdsteden deden. Dat zal nu via de koepels gebeuren en dat zal inderdaad een aanpassing vergen. Dat wil ik gerust toegeven. Toch zou ik wel eerder willen afwachten hoe in 2020 deze nieuwe situatie vanuit de koepels en volgens het nieuwe decreet in de plooi zal vallen. Ik wil dan ook bekijken hoe de amateurorganisaties op de een of andere manier kunnen intekenen voor het decreet op de bovenlokale werking. Daarnaast zijn er uiteraard een aantal lokale verenigingen die om allerlei redenen hiervoor niet kunnen intekenen omdat ze gaan vzw-structuur hebben of omdat ze echt niet bovenlokaal, maar lokaal zijn. Dat is een zaak waaraan ik niet meteen iets kan verhelpen.
Ik wil ook zeggen dat als verenigingen werkelijk lokaal zijn, de bedragen die ze krijgen niet van die aard zijn dat ze niet ook lokaal zouden kunnen ondersteund worden. Dat zijn geen bedragen die over duizenden euro’s gaan, dat gaat over honderden euro’s.
Ik wil met alle communicatie die we hierrond gevoerd hebben en die volgens mij transparant en te verantwoorden is – als men tenminste aanvaardt dat de provinciale overdracht van cultuur een goede zaak was, want sommigen hebben dat nooit aanvaard en anderen zijn blijven twijfelen – eerst bekijken hoe in 2020 een aantal zaken in de plooi zullen vallen. Dan kunnen we bijkomende mechanismen uitwerken. Dat zal uiteraard voor de volgende regering zijn.
De bedragen die Muziekmozaïek vzw en Breedbeeld tot nu toe ontvingen, zijn ook niet van die aard dat ze in de toekomst niet zouden kunnen vrijgegeven worden, maar dat zal voor een volgende minister van Cultuur zijn, die hierover op basis van de projectenpot moet beslissen. Het gaat telkens over een goede 30.000 euro. Als je dat bedrag verdubbelt, is dat geen onmogelijk bedrag om toe te kennen. Moet het verhoogd worden? Dat zal ook van hun plan afhangen.
Ik kan de ongerustheid van de lokale organisaties en van een specifieke koepel wel begrijpen, maar men kan niet zeggen dat ik en mijn kabinet hierover niet de hele tijd hebben gecommuniceerd, noch dat we onze kaarten niet op tafel hebben gelegd. Er zijn geen budgetten weg, er zijn geen gaten, de personele ondersteuning zal wel verminderen, maar er zijn ook budgetten bijgekomen.
Maar blijft alles bij het oude? Neen, zo veel is duidelijk.
De heer Caron heeft het woord.
Eerst een algemene reactie, vooral gericht aan collega Meremans. Het is waar dat die nieuwe intergemeentelijke samenwerking in het kader van het decreet inzake het bovenlokale de regierol op zich moet nemen, maar de aanduiding van de projecten die worden gesubsidieerd, gebeurt Vlaams. Er is dus geen interactie tussen de regierol en de middelen die worden vrijgegeven. Ik heb al vanaf dag nul en min één gezegd dat ik dat een slecht model vind. Als je de regierol echt zou kunnen toepassen, zou je daar sterker op kunnen inspelen. Oké, het is nu zoals het is, en dus kan ik alleen zelfs samen met de minister beamen dat in veel gevallen lokale muziekkorpsen ook van lokaal belang zijn, maar die kregen wel wat provinciale middelen, en die middelen worden gediversifieerd op basis van de kwaliteit van dat orkest en op basis van de ambities om aan de kwaliteit te werken. De rest kreeg vaak ook geen middelen.
Trouwens, mijnheer Meremans, bent u van plan om in Dendermonde die ex-provinciale subsidies door de stad te laten overnemen? Ik ben eens benieuwd of u dat zult doen. Als het van lokaal belang is, zult u dan aan die lokale korpsen die provinciale subsidies toekennen vanuit de gemeentekas? (Opmerkingen van Marius Meremans)
Voor mij is het een persoonlijk feit. Voorzitter, ik zou graag een antwoord op die vraag hebben. Het is een uitzonderlijke procedure, ik weet het.
Ik hoor van de secretaris dat dat niet wordt toegepast in de commissie. (Opmerkingen)
Collega Caron, we zijn aan de slotrepliek.
Het is toch wel buitengewoon belangrijk, maar goed.
Minister, dan over het gelijk speelveld. Het is ook wel zo dat er tussen de disciplines wat die provinciale middelen betreft grote verschillen zijn qua schaal tussen die organisaties. Nu gaat u een aantal gelijktrekken en een tweetal kleinere bekijken. Het is logisch dat Vlamo veel verliest, want zij zijn veruit de grootste in Vlaanderen.
Ten slotte, collega’s, het is niet omdat sommige provincies nominatims toepasten, dat heel het provinciaal cultuurbeleid nu ook op de schop moet. Ik kan u verzekeren dat in West-Vlaanderen alles was gereglementeerd, met beoordelingscommissies, en er met intersubjectieve beoordeling dan wel met objectieve criteria werd gewerkt. Hier gaat men plotseling de provincies aan de schandpaal nagelen. Gaan we dat ook eens doen met veel gemeentebesturen? Dat kan ook, hoor.
De vraag om uitleg is afgehandeld.