Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Onlangs schreven de diensten ondersteuningsplan (DOP) u aan over het terugschroeven van de middelen van de DOP’s. Hierin uitten zij hun bezorgdheid omdat, in tegenstelling tot de aanbeveling van de taskforce, geadviseerd was dat eind 2019 niet recurrent in hun uitbreidingsmiddelen voorzien zou worden. Dit betekent concreet dat zij dit jaar nog 22 voltijdsequivalenten zullen moeten ontslaan.
De DOP’s leveren nochtans goed werk. Zo bleek uit mijn eerdere parlementaire vragen, waarbij ik de cijfers van 2016 en 2017 opvroeg, dat zij veel meer doen met de hulp van andere diensten en dat de ondersteuningsplannen worden goedgekeurd. Daarnaast wordt bij de DOP’s het proces van vraagverheldering gevolgd. Hierdoor wordt de vraag van personen met een beperking veel beter gepeild, en kan beter worden bekeken welke zorg er juist nodig is. Uit een schriftelijke vraag van mij in november 2018 bleek dat een validering van de vraagverhelderingsmethodiek van de Diensten Maatschappelijk Werk (DMW’s), die eerder was aangekondigd, door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) nog niet voltooid was. In de praktijk werken de DMW’s ook vaker met een checklist waarin de zorg kan worden aangeduid, in plaats van aan vraagverheldering te doen.
Is de bezorgdheid van de DOP’s terecht? Over welke middelen beschikten de DOP’s tot nu toe en wat zijn de middelen waarover zij zullen beschikken na 2019? Komt de huidige werking van de DOP’s in het gedrang als het over het aantal op te stellen ondersteuningsplannen en het personeel gaat?
Wat is het aandeel in het aantal opgeleverde ondersteuningsplannen van de DOP’s? Wat is het gevolg voor de continuïteit van het opstellen van ondersteuningsplannen indien de uitbreidingsmiddelen zouden verdwijnen?
Hebt u, als het over de procedure van vraagverheldering gaat, zicht op de ondersteuningsplannen van de DOP’s die niet meteen leiden tot een persoonsvolgend budget (PVB) maar tot een andere vorm van hulp, zoals bijvoorbeeld rechtstreeks toegankelijke hulp (RTH)?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
De DOP’s waren tot november 2016 samen erkend voor 20.792 begeleidingen. Door de opstart van de persoonsvolgende financiering (PVF) op 1 januari 2017 hebben zij vanaf 1 november 2016 een tijdelijke verhoging van hun erkenningscapaciteit gekregen, naar een gezamenlijke capaciteit van 27.958 begeleidingen. Zo kunnen zij het hoofd bieden aan een te verwachten piek aan aanvragen voor het opstellen van een ondersteuningsplan.
Bij de opstart van de PVF werd een tijdelijke toename van het aantal vragen naar begeleiding door een DOP verwacht. De DOP’s waren in de opstartperiode van de PVF immers de enige instantie waarnaar het VAPH, indien nodig of gewenst, kon doorverwijzen om personen met een handicap en hun gezin te helpen bij het verhelderen van hun vraag in het kader van een aanvraag voor een PVB.
In het kader van de flankerende maatregelen voor de PVF werden er voor 2017 en 2018 daarom tijdelijk extra middelen toegekend aan de DOP’s. Voor 2019 werden de bijkomende middelen op vraag van de DOP’s eenmalig verlengd. Zo kon de investering die was gebeurd in het opleiden en inwerken van de nieuwe DOP-medewerkers nog een jaar extra renderen.
Aan de DOP’s werd vanaf het begin duidelijk gecommuniceerd dat het om een eenmalige tijdelijke verhoging op jaarbasis ging. Omdat er geen recurrente middelen werden voorzien, kan momenteel ook geen engagement genomen worden voor de volgende jaren. Het is aan de volgende regering om te beslissen of de uitbreiding van deze diensten wordt omgezet van een tijdelijke naar een definitieve uitbreiding.
Wel wordt een regeling uitgewerkt zodat de DOP’s nu nog niet moeten overgaan tot het ontslaan van medewerkers vooraleer deze beslissing, die in het najaar 2019 volgt, definitief genomen is door de volgende regering. Door ook in 2020 eventueel nog kort de hogere capaciteit te subsidiëren, kan immers de waarborg gegeven worden voor het sociaal passief. Er is dus ruimte om het debat in alle rust te voeren.
In 2018 werden 3631 ondersteuningsplannen PVB ingediend waarvan 30,5 procent via de DOP’s, 48 procent met hulp van een dienst maatschappelijk werk, 9,5 procent met andere hulp zoals familie of gebruikersorganisaties en 12 procent zonder hulp.
Indien de eenmalige middelen niet verder gecontinueerd zouden worden, blijft de recurrente capaciteit behouden op 20.792 begeleidingen. Indien de tijdelijke middelen definitief gemaakt zouden worden, stijgt het aantal recurrent erkende begeleidingen naar 27.958 begeleidingen.
Op dit moment is het onmogelijk de impact op het verwerken van vragen naar hulp bij het opstellen van een ondersteuningsplan PVB in te schatten. Het VAPH heeft de voorbije periode immers geïnvesteerd in het voorzien in diverse mogelijkheden tot hulp bij het opstellen van een ondersteuningsplan: subsidie voor gebruikersorganisaties; ontwikkeling van een tool die personen zal toelaten zonder professionele hulp een kwaliteitsvol proces van vraagverheldering te doorlopen, en deze tool wordt begin april gelanceerd; faciliteren van de ondersteuning die door de diensten maatschappelijk werk kan worden geboden; subsidie van de DOP.
Het valt te verwachten dat een aantal cliënten ook gebruik zullen maken van de laagdrempelige tool en dat de verhoudingen tussen de diverse vormen van hulp bij opmaak van een ondersteuningsplan nog zullen evolueren.
Een evaluatie van de mate waarin cliënten zich richten tot de diensten ondersteuningsplan, de diensten maatschappelijk werk of de gebruikersorganisaties en de impact die de introductie van de tool zal hebben, wordt voorbereid.
Om de begeleiding door de diensten maatschappelijk werk, die een aanzienlijk aandeel van de ondersteuningsplannen mee helpen opmaken, te kunnen blijven verzekeren, wordt op termijn een structurele vergoeding van de diensten beoogd. Naar aanleiding van deze beleidsintentie werd door de leden van het raadgevend comité van het VAPH gevraagd om ook de tijdelijke bijkomende middelen van de DOP recurrent te maken.
De vraag van het raadgevend comité en de DOP’s om de tijdelijke middelen vanaf 2020 recurrent te maken, werd onderzocht. Momenteel heeft het VAPH echter geen recurrente overschotten in 2019 en is er, met het aflopen van de lopende regeerperiode, nog geen zicht op uitbreidingsbeleid voor 2020. Zoals gezegd, hebben we het VAPH gevraagd om duidelijk te communiceren dat de DOP’s geen maatregelen moeten nemen die gericht zijn op het aflopen, maar dat ze verzekerd zijn van de nodige financiering, ongeacht de beslissing die de regering in de tweede helft van het jaar zal nemen.
Rekening houdend met de onzekerheid over de eventuele uitbreidingsgolf vanaf 2020, kan er geen structureel engagement worden opgenomen in 2020.
Daarom heeft het VAPH een brief gestuurd naar de DOP’s met de boodschap dat, als de volgende Vlaamse Regering vooralsnog zou beslissen om de uitbreiding stop te zetten, de periode van vooropzeg van de betrokken personeelsleden gefinancierd wordt, ook als die periode na 1 januari 2020 valt. Uiteraard zal de vraag naar een structurele uitbreiding van de middelen DOP’s worden opgenomen met de volgende bevoegde minister.
Uit cijfers van de DOP’s zelf blijkt dat ongeveer de helft van de cliëntprocessen die gefaciliteerd worden door de DOP’s, louter resulteren in een krachtgericht ondersteuningsplan, waarbij kansen en mogelijkheden ingezet worden uit de eerste vier concentrische cirkels.
Er wordt wel onderzocht of de tijdelijke middelen eventueel recurrent kunnen worden, maar dat zal niet voor onmiddellijk zijn.
– Bert Moyaers treedt als voorzitter op.
Als ik het goed heb begrepen, dan maakt de dienst maatschappelijk werk ook ondersteuningsplannen op, en die zou wel recurrente middelen krijgen. Dat is toch wel een verschil. Het is jammer dat ze niet op dezelfde manier worden behandeld, want zij doen intussen hetzelfde werk. (Opmerkingen van minister Jo Vandeurzen)
Ook niet voor de dienst maatschappelijk werk? Ik dacht dat er voor hen wel recurrente middelen waren voorzien.
Dat is zeker nog niet beslist.
Oké dan.
U zegt dat er een regeling wordt uitgewerkt, maar kunt u dat nog meer verduidelijken?
U zegt dat er nog geen ontslagen moeten vallen, maar zij moeten het toch een beetje kunnen inschatten want zij moeten mensen in vooropzeg plaatsen.
Als er ondersteuningsplannen voor minderjarigen komen en als men hiervoor ook aanklopt bij de diensten ondersteuningsplan, gaan ze het dan met dezelfde middelen moeten kunnen redden?
Ik hoorde dat zij nu toch ook al heel wat wachtlijsten hebben. Als ze daar dan de minderjarigen nog bij moeten nemen met dezelfde middelen, wil ik u vragen hoe zij dat dan juist moeten gaan doen. Als we in de cijfers, die u ook aanhaalt, zien dat de helft van de cliënten met de eerste vier cirkels nog verder kan, zien we toch ook dat zij goed werk leveren, dat zij niet altijd naar een budget toe geleid moeten worden. Dat is toch een groot pluspunt, denk ik, dat er verder gekeken wordt in hun omgeving. Dat is natuurlijk ook de bedoeling. Het is toch wel belangrijk dat die werking voortgezet kan worden. Maar daarom is er ook de vraag richting de minderjarigen. Hoe gaan we die er nog tussen passen? Wat is dan juist de regeling die nu uitgewerkt wordt?
Mevrouw Jans heeft het woord.
Ik wil mij heel graag aansluiten bij de vraag om uitleg van collega van der Vloet. Minister, u hebt in uw antwoord ook aangegeven wat de meeste collega’s hier ook wel onderschrijven, namelijk dat deze diensten, die relatief nieuw zijn in ons landschap, er toch vrij snel in geslaagd zijn om een heel gespecialiseerde en sterke manier van werken op te bouwen, en dat in de bijna 21.000 begeleidingen die zij tot stand gebracht hebben en waarbij ze echt wel doen wat wij vooropgesteld hebben toen we het hadden over de invoering van de persoonsvolgende financiering, namelijk kijken naar het netwerk van een persoon met een handicap: wat zijn zijn krachten, wat zijn zijn mogelijkheden, en waar moeten wij als overheid of als gespecialiseerde zorg aan tegemoet komen?
Het was natuurlijk even schrikken toen we vernamen dat die ongerustheid er was. Ik vind het goed dat u nu doet wat u kunt. Het is natuurlijk een moeilijke periode in dit verkiezingsjaar, met een aantal wissels van de wacht. U zegt dat die duidelijkheid er is voor 2019, dat is een nodige eerste stap. Niemand moet daar opzeg krijgen, het kan allemaal wel doorgaan. Dan is het vooral van belang om te gaan kijken hoe we die heel specifieke ervaring en expertise die er nu is bij de DOP-medewerkers (dienst ondersteuningsplan), kunnen blijven garanderen. Daar deel ik voor een stuk de mening van collega van der Vloet: als het telkens met een verlenging van een jaar is, bestaat het gevaar dat je sterke medewerkers verliest. Dat is niet handicapspecifiek, dat is gewoon eigen aan de mens, en eigen aan het zoeken naar wat zekerheid.
Ik begrijp heel goed dat u zegt dat we 2019 gaan garanderen, en dat u dan gaat waarborgen tot waar u kunt, zodat de nieuwe minister in de overgangsperiode gaat moeten doen wat u gedaan hebt, namelijk jaar na jaar na jaar die middelen voorzien. Dat is ook onze vraag aan die nieuwe minister, omdat we vinden dat de DOP’s goed werk leveren, omdat we vinden dat de expertise die daar opgebouwd is op onze vraag – want die diensten zijn op ons of op uw verzoek in het kader van die omslag naar de vraaggestuurde financiering in het leven geroepen – daar ook kan blijven. Ik vind het dus positief, maar eigenlijk ook evident dat daar geen ontslagen gaan vallen, dat daar niemand in opzeg moet gaan, en dat we die begeleidingen kunnen blijven voorzien.
Dat neemt niet weg dat ik het zeer positief vind dat we echt die tool gaan installeren. Er komt een tool die mensen die dat willen en kunnen, zelf de mogelijkheid gaat geven om dat eigen ondersteuningsplan te maken. Hoe meer mensen dat willen en kunnen, des te beter. Dat neemt misschien de druk bij de DOP’s wat weg, maar het neemt niet weg dat ze toch wel de nodige zekerheid moeten krijgen om hun rol te blijven vervullen in het landschap van personen met een handicap. De vraagverheldering zoals we ze opgesteld hebben, is daar heel belangrijk.
Ik vond dus een aantal hoopgevende signalen in uw antwoord. Maar tegelijkertijd blijft de situatie op dit moment zo dat we voor een stuk afhankelijk zijn van de volgende persoon die op uw stoel zal zitten.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
In dezelfde lijn denk ik dat we het erover eens zijn dat de DOP’s een belangrijke taak verrichten, en niet enkel uit vraagverheldering. Als je naar hun cijfers kijkt, slagen ze er ook in om een aantal mensen terecht door te verwijzen met een persoonsvolgend budget, maar ook voor veel mensen op een andere manier de zorg georganiseerd te krijgen. Ik denk dat zij een belangrijke taak doen, en dat investeren in de DOP’s een belangrijk sluitstuk is van het geheel van persoonsvolgende financiering.
Ik heb de ongeruste diensten ook ontvangen, en ik heb te horen gekregen dat zij zich zorgen maken: zij zouden effectief heel wat mensen moeten ontslaan. Daarbij werd aangegeven dat het niet enkel om de mensen gaat die er het laatst zijn bijgekomen. Als je moet afslanken, kan het ook gaan om mensen met ettelijke jaren anciënniteit. Het lijkt me belangrijk dat we het engagement aangaan dat er wordt voorzien in een sociaal passief, ongeacht de impact van eventuele ontslagen door de volgende regering. En het is ook belangrijk dat ze kunnen voortdoen, dat er duidelijkheid is en dat die overbrugging mogelijk is.
Het belangrijkste punt is misschien nog het feit dat ze een verhoging hebben gekregen om de piek op te vangen. Er was dus een reële nood om verder te gaan. Vandaag horen we echter dat die piek nog niet weg is, integendeel: er is nog steeds een heel hoge werkdruk. Er komt inderdaad een tool, en dat zal al dan niet een impact hebben. Dat valt nog te bezien.
We moeten de financiering van die begeleidende diensten – de DOP’s, maar ook de bijstandsorganisaties en andere begeleidende diensten – afstemmen op de reële noden. Via een soort van monitoring kunnen we daar dan een beter zicht op krijgen. Maar het mag niet afhangen van ad-hocbeslissingen of van het al dan niet vinden van budgetten. We moeten vermijden dat het huidige scenario zich herhaalt. Dan kunnen we daar, op een structurele manier, de correcte financiering tegenoverzetten voor het belangrijke werk dat ze doen.
Ik heb niet het gevoel dat we iets tegenstrijdigs hebben gezegd. Ik herinner me nog dat ik enige overtuigingskracht nodig had om die DOP’s te installeren. We hebben een kort geheugen, maar dat was een moment waarop er nogal wat discussie ontstond over de vraag of je nog een nieuwe voorziening moet installeren.
Maar ik deel wel jullie analyse: ze leveren natuurlijk enorm veel verdienstelijk werk, en ze hebben ook heel wat ervaring opgebouwd. Ik heb het gevoel dat men bij de evaluatie van de PVF – die natuurlijk iets zal zeggen over de toeleidingsmethode, dat ligt voor de hand – ook een uitspraak moet doen over de positionering van diegenen die helpen bij de ondersteuning en bij de opmaak van de ondersteuningsplannen, en in dit geval ook van de DOP’s.
Ik heb het VAPH dan ook gezegd dat we niet het risico mogen lopen dat we mensen met moeizaam opgebouwde ervaring zomaar laten vertrekken. Dat is belangrijk. Laat ons ten minste iedereen geruststellen dat de nieuwe regering dat debat in alle rust kan voeren, en dat men bij de opmaak van de begroting 2020 ook een aantal keuzes kan maken.
Het kan natuurlijk niet blijven duren dat we eenmalige middelen bijeenharken; op een bepaald moment moeten we een keuze maken. Mevrouw Van der Vloet heeft gelijk als ze zegt dat je dat ook kunt doen in het kader van PVF voor minderjarigen. Maar we gaan die DOP’s uiteraard ook ontvangen, en we gaan ook luisteren naar hun visie op de toekomst.
Ik kan mij ook voorstellen dat sommige mensen zullen zeggen dat er nog wel andere sectoren zijn die zich richten op de mogelijkheden rond levensperspectieven, sociale krachten, sociale cohesie en het herstel van sociale netwerken. Het gaat dan wel niet om precies hetzelfde, maar het gaat om dezelfde ideeën over het ondersteunen van mensen. Dat is een beweging waarop we in deze legislatuur heel sterk hebben ingezet, al was het maar vanuit de redenering dat vermaatschappelijking betekent dat mensen daarin moeten kunnen worden ondersteund.
Het hebben van een sociaal netwerk is absoluut geen evidentie. We mogen er niet van uitgaan dat iedereen dat zomaar heeft. Daar is, wat mij betreft, nog een breder debat mogelijk. Laten we een context creëren waarin men dat debat kan organiseren in al zijn specificiteit – ik denk aan de specifieke ontwikkelingen in de gehandicaptenzorg, maar het kan ook breder gaan.
We gaan ze dus ook ontvangen, maar ik ga er ook van uit dat jullie collectief geheugen en jullie ervaringen in de commissie er mee voor kunnen zorgen dat de rest van het jaar de nodige opvolging er komt.
Het is natuurlijk zeer goed dat die tool er komt. Maar die zal niet voor iedereen weggelegd zijn. We gaan inderdaad moeten bekijken of dat een impact zal hebben. Ik denk ook niet dat we die tool helemaal kunnen vergelijken met de werking van de DOP’s. Zij doen natuurlijk meer: zij gaan met heel de context aan tafel zitten, en ze kijken veel verder dan de vraag.
Het is op zich goed dat die tool er komt, maar laten we de werking van de DOP’s inderdaad ook behouden, net als hun expertise. Maar ik hoor dat u de DOP’s ook zelf gaat ontvangen, en dat is positief. U kunt dan zelf ook volop naar hun positieve verhalen luisteren. Hopelijk kunnen we daar in de volgende legislatuur dan wel recurrente middelen aan besteden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.