Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over het toenemende aantal kwetsbare kinderen dat in een internaat wordt geplaatst
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, bijna 1 op de 10 kinderen die op internaat zitten, is daar geplaatst door een jeugdrechter. In het buitengewoon onderwijs gaat het om 1 op de 4 kinderen. In totaal ging het in 2017 om bijna 1000 kinderen, 949 om precies te zijn. Sinds 2010 is er duidelijk sprake van een stijging, zo blijkt uit de cijfers van Jongerenwelzijn.
Het gaat dan vooral om kinderen die in een verontrustende situatie verkeren. Een plaatsing in een internaat kan een gepaste oplossing zijn voor heel wat kinderen want het biedt hun een duidelijke structuur, regelmaat en een zekere rust. Voor veel kinderen is een verblijf in een internaat een verademing en een moment in hun leven waarop ze helemaal openbloeien. Ik ben ook tevreden dat we daags na de berichtgeving over die aantallen reacties konden lezen van begeleiders in internaten die dat bevestigden.
Toch zeggen jeugdrechters soms ook geen andere oplossing te zien dan sommige kinderen naar een internaat te sturen omdat er geen plaats beschikbaar is in een voorziening voor bijzondere jeugdzorg. De wachtlijsten voor voorzieningen of bijkomende begeleiding zijn te lang, terwijl de kinderen snel nood hebben aan hulp en opvang.
Voor de opvoeders in de internaten is het niet altijd eenvoudig om de nodige ondersteuning te bieden aan kinderen die er geplaatst zijn vanuit een verontrustende situatie. Heel wat kinderen hebben immers specifieke zorg en ondersteuning nodig. Bovendien moeten de opvoeders afspraken maken met de jeugdrechtbank en met de hulpverleners, en eigenlijk ook nog eens inzetten op een goed contact met de ouders van de kinderen. Daarnaast zou de informatiedoorstroom vanuit de jeugdhulp naar de internaten beter moeten, aldus de onderwijssector.
Minister, kunt u verduidelijking geven bij de evolutie met betrekking tot het aantal plaatsingen door de jeugdrechters bij internaten?
Hoe verloopt de samenwerking tussen de jeugdhulp en de betrokken internaten? Hoe worden opvoeders in internaten ondersteund bij het omgaan met mogelijke specifieke zorgnoden die sommige geplaatste kinderen hebben?
Wordt de plaatsing in een schoolinternaat vaak gecombineerd met andere maatregelen, bijvoorbeeld met de plaatsing in een pleeggezin gedurende de weekends?
Kinderrechtencommissaris Naima Charkaoui stelde dat kinderen en jongeren die in een internaat verblijven dezelfde rechten zouden moeten hebben als jongeren in de integrale jeugdhulp. Wat is de relatie tussen het decreet Rechtspositie van jongeren in de jeugdhulp en jongeren die door de jeugdrechter in een internaat worden geplaatst?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, sinds 2010 is het aantal kinderen en jongeren dat in internaten wordt geplaatst door een maatregel van de jeugdrechter met een zesde gestegen. In 2017 werden 949 jongeren in de Vlaamse internaten doorverwezen door justitie. Dat is bijna 1 op de 10 van het totale aantal internen. In het buitengewoon onderwijs gaat het zelfs om 1 op de 4 kinderen. Het gaat vooral om kinderen in een verontrustende situatie, zoals kinderen met een drugsproblematiek, een psychische stoornis of een moeilijke thuissituatie.
In de kranten haalt jeugdrechter Suykerbuyk aan dat ze alternatieve keuzes, zoals plaatsing in internaten, moet maken omdat de wachtlijsten voor bijkomende begeleiding lang zijn en er plaatsgebrek is in de jeugdhulpvoorzieningen. De kinderrechtencommissaris ad interim Naima Charkaoui erkent dat internaten een warme thuis kunnen zijn voor heel wat jongeren. Maar ze benadrukt ook dat de hulpverlening mee moet evolueren want kwetsbare kinderen vragen meer gespecialiseerde zorg. De onderwijskoepels op hun beurt halen aan dat de werklast van de opvoeders in internaten zich blijft opstapelen. En als u weet dat elke opvoeder ongeveer twintig internen moet begeleiden, dan weet u voor welke taak ze staan.
Ik heb een specifieke bezorgdheid. Er zijn inderdaad wachttijden in de jeugdhulp, maar voor een aantal kinderen kan schoollopen en in de week verblijven in een internaat een goede oplossing zijn. Ik zal niet zeggen dat dat niet altijd een goede oplossing is. Ook kinderen in verontrustende situaties zouden daar inderdaad een warme thuis kunnen vinden. Alleen lijkt het mij heel cruciaal dat zij, wanneer zij daar verblijven, onder andere wegens gebrek aan een plek in een jeugdhulpvoorziening, wel de meest gepaste begeleiding krijgen. Want anders riskeren we die kinderen gewoon ergens te parkeren. Ze zijn dan niet thuis, maar ze zijn ook niet op een plek waar ze de zorg krijgen die ze nodig hebben. Ik heb het dan over de specifieke noden die verder reiken dan die van elk ander kind op een internaat.
Minister, indien het volgens u nog enige tijd duurt alvorens dat plaatsgebrek in de jeugdhulp is weggewerkt of zelfs mocht u ervan uitgaan dat dat niet of niet helemaal lukt, ziet u dan mogelijkheden om samen met uw collega bevoegd voor Onderwijs te overleggen en er eventueel voor te zorgen dat er toch voldoende mankracht is om die kinderen aangepast te begeleiden? Op die manier zouden zij toch de juiste psychologische hulp kunnen krijgen wanneer zij daar belanden. Enerzijds zorgt dat ervoor dat de opvoeders hun gewone werk kunnen blijven doen. Anderzijds zorgt dat er ook voor dat we die kinderen niet echt aan hun lot overlaten, ook wanneer zij geen plek hebben in de jeugdhulp.
Het kader daarvoor ontbreekt. Ook de informatiedoorstroming tussen scholen, internaat en jeugdhulp loopt vaak een beetje stroef. Dat zijn zowat de concrete zorgen. Welke conclusies trekt u uit het feit dat steeds meer kwetsbare kinderen terechtkomen in die schoolinternaten? Hoe wilt u ervoor zorgen dat niet alleen het plaatsgebrek in de jeugdhulp wordt weggewerkt, maar vooral dat, wanneer kwetsbare kinderen in internaten worden geplaatst, zij ook de meest gepaste zorg kunnen krijgen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega's, uw vragen komen wellicht naar aanleiding van de recente berichtgeving over de internaten. Zoals u hebt kunnen lezen, gaat het over twee zaken, namelijk de algemene cijfers van het aantal kinderen en jongeren die op internaat binnen het gewoon onderwijs gaan en de cijfers van het aantal jongeren die in een internaat verblijven na een maatregel van de jeugdrechter. Zonder al te technisch te worden, hebben de beide berichten elkaar doorkruist. We moeten toch enige omzichtigheid aan de dag leggen en de twee niet zomaar door elkaar halen.
Ik ga kort nog even in op die cijfers, maar focus vooral op wat er in beweging is op het snijvlak tussen Onderwijs en Welzijn om ook voor kinderen en jongeren die op internaat verblijven te streven naar versterkte samenwerking, een gepaste ondersteuning en een aangepast en geactualiseerd kwaliteitskader.
Het klopt dat, op basis van het Statistisch jaarboek van het Vlaams onderwijs, het cijfer 9953 gecommuniceerd werd. Dit cijfer slaat op het aantal jongeren dat in het gewoon onderwijs op internaat gaat. Hierover heeft mijn collega, minister van Onderwijs Crevits, recent nog het een en ander gezegd.
Als het gaat over internaten in algemene bewoordingen, zien we bijvoorbeeld een sector die, ondanks zijn kleine schaal van ongeveer 150 internaten in Vlaanderen, een erg grote verscheidenheid toont. Sommige internaten bieden opvang van maandag tot vrijdag, andere nemen er zondagavond ook bij en nog andere zijn zeven op zeven open.
Er is ook een grote diversiteit aan internen: van kinderen met een specifieke leerinteresse, bijvoorbeeld in een koksschool, tot kinderen die geplaatst werden door de jeugdrechtbank. De sector geeft aan dat de regelgeving rond internaten verouderd is en niet tegemoetkomt aan die toegenomen diversiteit. Om hierin meer duidelijkheid te krijgen, heeft de minister van Onderwijs aan de Onderwijsinspectie gevraagd het ‘referentiekader internaatskwaliteit’ tot stand te brengen. De inspectie heeft dat in nauwe samenwerking gedaan met de sector zelf. Ook de Zorginspectie is hierbij betrokken, vanwege hun ervaring met het doorlichten van residentiële instellingen maar ook omdat internaten zich vaak op de brug tussen Onderwijs en Welzijn bevinden. Het referentiekader kan internaten inspireren om lokaal, in overleg met alle betrokken actoren, tot een eigen kwaliteitsbeleid te komen.
Het nieuwe referentiekader is geen alleenstaand gegeven. De Onderwijsinspectie plant binnenkort plaatsbezoeken om op die manier de specifieke werking van internaten beter te leren kennen. Daarna zal een rapport worden opgesteld met mogelijke suggesties voor aanpassing van de regelgeving. De samenwerking met de Zorginspectie en een dergelijk referentiekader is wat ons betreft een belangrijke stap.
Voor de duidelijkheid: in het cijfer van de 9953 zijn de kinderen en jongeren die verblijven in de medisch-pedagogisch instituten (mpi’s) van het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap (GO!) en de internaten met permanente openstelling niet opgenomen. Dat brengt ons dan bij het tweede cijfer, met name de 950 kinderen en jongeren die naar aanleiding van een maatregel door de jeugdrechter geplaatst worden. Wat dit cijfer betreft, moeten we wel voorzichtig zijn.
Het persartikel dat voor de krokusvakantie verscheen, verwijst naar een stijging sinds 2010. Uit de cijfers gerapporteerd door toenmalig minister van Onderwijs Smet in 2012 – op basis van de registratie van Jongerenwelzijn en naar aanleiding van een parlementaire vraag – is er voor 2010 en 2011 al sprake van een duizendtal jongeren die in een internaat verblijven door een maatregel. We hebben gevraagd aan onze administratie om deze cijfers nog eens te onderzoeken en ook uit de budgettaire monitoring – het agentschap Jongerenwelzijn betaalt immers een dagvergoeding per plaatsing – blijkt het eerder om een stabiel aantal jongeren te gaan, dus rond de duizend.
We hebben dus op dit moment geen indicaties van een kwantitatieve stijging, laat staan van mogelijke verklaringen. Wat ons betreft, verbaast ons dat niet omdat natuurlijk een evolutie over tien jaar altijd moet worden gezien in het licht van andere bewegingen zoals de decreten Pleegzorg en Integrale Jeugdhulp die het landschap toch behoorlijk hertekenden midden in de vergelijkingsperiode tussen 2010 en 2018.
Zoals gezegd, willen we hier niet al te veel in detail over de cijfers gaan, maar het blijkt dat we toch het best voorzichtig zijn met voorbarige conclusies te trekken.
Laten we nu focussen op wat er mogelijk is, voor de samenwerking en ondersteuning van kinderen en jongeren die op internaat verblijven. We moeten hierbij allereerst voor ogen houden dat de plaatsing in een internaat in veel gevallen een bewuste en een positieve keuze is. Daarover getuigden ook een aantal internaatbeheerders zelf naar aanleiding van de berichtgeving.
Als men aangeeft dat een verblijf op een internaat voor sommige kinderen en jongeren een goede oplossing is, bijvoorbeeld voor kinderen waar aanwezigheid en ondersteuning binnen de gezinscontext niet evident is, kan dit een meer inclusieve oplossing betekenen dan een plaatsing in een jeugdhulpvoorziening.
En daarnaast moeten we zeker oor hebben voor de signalen dat er voor sommige kinderen en jongeren extra zorgnoden zijn, waardoor de draagkracht van een internaat op de proef wordt gesteld en waarbij we, in overleg met Onderwijs, moeten zoeken naar de gepaste ondersteuning of zorg op maat.
We hebben in deze legislatuur al fors geïnvesteerd in de uitbouw van het rechtstreeks toegankelijke aanbod, waar we 15 miljoen euro in vijftien regionale samenwerkingsverbanden ‘1 gezin, 1 plan’ geïnjecteerd hebben om zonder wachtlijsten en vanuit intersectoraal perspectief met gezinnen aan de slag te kunnen gaan. We dekken daarmee ongeveer de helft van Vlaanderen. We hopen op die manier op termijn de toenemende vraag naar niet-rechtstreeks toegankelijke residentiële zorg te temperen en ervoor te zorgen dat we door zo vroeg mogelijk in te grijpen, zo veel mogelijk kinderen en jongeren in een gezinscontext kunnen laten opgroeien.
Verder verwachten we dat de samenwerkingsverbanden antwoorden formuleren op elke vraag voor rechtstreeks toegankelijke hulp, ongeacht de verblijfssituatie van kinderen en jongeren. Dat betekent dat ze ook beschikbaar zijn voor minderjarigen die in internaten verblijven. De CLB’s maken deel uit van de samenwerkingsverbanden, waardoor de koppeling tussen het onderwijs- en internaatsaanbod en het rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpaanbod – contextbegeleiding, maar ook ondersteunende pleegzorg – structureel gemaakt is. Concreet zou het bijvoorbeeld kunnen gaan over bijkomende ondersteuning door de eerstelijnspsychologische functie die we via de samenwerkingsverbanden voor kinderen en jongeren installeren. We moeten die verbindingen dus ook opvolgen en stimuleren bij de verdere ontwikkeling van ‘1 gezin, 1 plan’. Wat ons betreft, moet de ondersteuning van kinderen en jongeren die op internaat verblijven, zeker ook mogelijk zijn.
Specifiek wat de situatie van de internaten met permanente openstelling (IPO’s) betreft, voorzien we vanuit Welzijn jaarlijks een recurrent budget van 350.000 euro, enerzijds voor het nemen van kwaliteitsbevorderende maatregelen en anderzijds voor het zetten van stappen naar een volwaardige integratie in de integrale jeugdhulp, door het IPO-aanbod te moduleren, door in te stappen in lokale en regionale samenwerkingsverbanden en door het kwaliteitssysteem van de private voorzieningen van Jongerenwelzijn te hanteren. De transitieperiode voor de IPO’s loopt tot 31 augustus 2021. In die transitieperiode worden de instellingen en hun teams opgeleid en begeleid om op een professionele manier zowel verblijf als contextbegeleiding op te nemen.
Zowel de Zorginspectie als de Onderwijsinspectie evalueert de werking van de IPO’s. Zoals u weet, buigt een gemengde stuurgroep Onderwijs-Welzijn zich over de verdere transitie en maken we ook voor de medisch-pedagogische instituten (MPI’s) van het gemeenschapsonderwijs de oefening inzake inschaling en de mogelijkheden tot meer welzijnsspecifieke ondersteuning.
Ook op casusniveau wordt er meer en meer samengewerkt tussen de internaten en de andere jeugdhulpaanbieders, via gecombineerde zorg en parallelle trajecten. We merken, zoals hiervoor al gesteld, dat er sinds de inwerkingtreding van het decreet Integrale Jeugdhulp en de intersectorale omschrijving van het aanbod in modules, meer combinaties van aanbod over de grenzen van voorzieningen en sectoren heen gerealiseerd worden.
Wat combinaties met internaten betreft, zien we effectief de combinaties met pleegzorg en ook met contextbegeleiding. Momenteel kunnen we nog niet rapporteren over de prevalentie van die combinaties. We verkennen de mogelijkheid om de registratie op korte termijn aan te passen, zodat de combinaties van jeugdhulp en internaten in beeld kunnen worden gebracht.
Het decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de jeugdhulp is niet van toepassing op alle internaten, maar bijvoorbeeld wel op de IPO’s. Recent werd binnen Onderwijs, en dat in samenwerking met de Zorginspectie, een referentiekader ‘internaatskwaliteit’ ontwikkeld. Dat referentiekader neemt het Internationale Kinderrechtenverdrag als expliciet vertrekpunt en vertaalt dat onder meer naar aandacht voor de veiligheid, de integriteit en de participatie van kinderen en jongeren.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord, minister. Ik noteer uw opmerkingen met betrekking tot de cijfers. Het zou goed zijn om dat op te volgen, want u spreekt over een stabiel cijfer, terwijl de berichtgeving daarover anders luidt. Het is goed om die vaststelling te kunnen doen.
U stelt dat de keuze voor een internaat vaak een heel bewuste keuze is, die ook heel positief kan zijn. Dat is inderdaad zo. Ik heb dat ook uitdrukkelijk gezegd in mijn vraagstelling. Ik herinner me overigens uit de voorbereidende gesprekken die we destijds hadden in opmaak van de conceptnota Pleegzorg, en nadien ook bij de uitwerking van het voorstel van decreet, dat dat vanuit de diensten voor pleegzorg en vanuit heel wat pleegouders ook echt een specifieke vraag was, omdat voor bepaalde kinderen en jongeren voltijdse pleegzorg moeilijk haalbaar was, maar men dan wel de combinatie wilde maken.
Ik ben ook tevreden dat u zegt dat die combinatie steeds meer gebeurt. Ik ben ook benieuwd naar cijfermateriaal te gepasten tijde.
Dat die kinderen en jongeren de gepaste zorg en ondersteuning in een internaat krijgen, lijkt me niet meer dan normaal. Ik ben daarom ook tevreden met het referentiekader.
U verwijst ook naar ‘een gezin, een plan’ en de rechtstreeks toegankelijke hulp. Ik wil u vragen om zeker ook in de jaarverslagen te monitoren op welke manier de ondersteuning van de jongeren in internaten en de combinatie van de verschillende hulpverleningsvormen, gebeurt. Het is immers de bedoeling om voor elk kind en elke jongere op maat de gepaste verblijfsfunctie, onderwijs en zorg te kunnen bieden.
De heer Vandeurzen heeft het woord.
Mevrouw Schryvers, ik heb gezegd dat de rechtspositieregeling op de IPO’s van toepassing is. Dat is gebeurd omdat we dat via convenanten zo hebben afgesproken. Het decreet is niet op zichzelf toepasselijk, maar doordat de Zorginspectie en de Onderwijsinspectie bij hun toezicht vertrekken vanuit het decreet en de rechtspositieregeling zoals die daarin is uitgetekend, is het ook daar van toepassing.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.