Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Mijn vraag om uitleg gaat over een Europees rapport waarin de inspanningen van verschillende Europese landen wat betreft de oriëntering van vluchtelingen naar het hoger onderwijs worden vergeleken. En wat blijkt? Dat we niet zo goed scoren op het vlak van het erkennen van diploma’s en kwalificaties, van het doorverwijzen van vluchtelingen naar het hoger onderwijs en van het begeleiden van vluchtelingen in het hoger onderwijs. In België en Vlaanderen worden vluchtelingen heel snel naar de arbeidsmarkt georiënteerd. Daarbij worden de mogelijkheden van het hoger onderwijs vaak over het hoofd gezien. Op die manier verliezen we echt wel het kostbare talent, de competenties en de capaciteiten van die mensen.
Het Eurydice-rapport toont geen al te fraai beeld van de begeleiding van vluchtelingen die ofwel een diploma haalden in hun thuisland dat moet worden erkend, ofwel verder willen studeren. In het onderzoek worden er acht maatregelen onder de loep genomen en afgetoetst. Daarvan past Vlaanderen er slechts een toe, een die verband houdt met de kostprijs van het erkennen van een diploma. Landen als Duitsland, Frankrijk, Denemarken en Zweden doen heel wat meer inspanningen en nemen heel wat meer maatregelen dan wij.
Minister, hebt u kennis genomen van het rapport? Wat vindt u van dat rapport?
Zijn er maatregelen in dat rapport – zoals taalondersteuning, coaching doorheen de trajecten, online programma’s, ondersteuning van universiteiten, beurzen – waarvoor we vanuit Vlaanderen ook inspanningen zouden kunnen doen, om het talent van de mensen die hier aankomen verder te ontwikkelen?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega, ik heb uiteraard kennisgenomen van de studie. Het dossier is trouwens ook aan bod gekomen in de media op 1 maart, waarbij ik al een reactie heb gegeven.
Het doel van het netwerk van onderwijsoverheden is informatie delen over de organisatie van onderwijssystemen, en hierdoor overheden inspireren over beleidspraktijken rond bepaalde thema’s.
Voor mij is het duidelijk dat onderwijs een belangrijke hefboom is tot de integratie van vluchtelingen, maar ook tot de voorbereiding van een eventuele terugkeer naar hun land zodra de situatie opnieuw veilig is. We hebben de voorbije jaren, naar aanleiding van de vluchtelingenstroom, heel wat maatregelen genomen om nieuwkomers goede onderwijskansen te bieden op de verschillende onderwijsniveaus. U verwees er zelf al naar: onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers (OKAN), de uitbreiding van vervolgschoolcoaches, de aanpassing van de NARIC-procedures (National Academic Recognition Information Centre) enzovoort.
Het is een beetje jammer dat die aspecten niet aan bod komen in het rapport dat enkel de focus legt op het hoger onderwijs.
Eind vorig jaar hebben we ook een engagement uitgesproken op de Global Education Ministers-summit, waar ik samen met zestig onderwijsministers de vooruitgang op het vlak van onderwijs in het kader van de duurzame ontwikkelingsdoelen heb besproken. Ik volg u totaal niet in uw conclusie dat de studie geen fraai beeld toont van de begeleiding die vluchtelingen in Vlaanderen krijgen bij het doorstromen naar hoger onderwijs of het erkennen van hun eerder behaalde diploma.
De beknopte studie maakt geen evaluatie, maar gaat na of een vijftal mogelijke formele kenmerken van een beleid aangaande vluchtelingen en hoger onderwijs aanwezig zijn in de onderwijssystemen in Europa. Deze punten zijn, ten eerste, of er nationale beleidsdocumenten zijn die de problematiek behandelen; ten tweede, in welke mate er inzake de problematiek van asielzoekers concrete maatregelen worden genomen op nationaal vlak; ten derde, of er maatregelen genomen zijn op nationaal niveau voor de implementatie van artikel VII van de Lissabon Conventie; ten vierde, of er op nationaal niveau maatregelen genomen zijn met betrekking tot toegang en participatie van niet-traditionele lerenden; en ten vijfde, of de participatie van asielzoekers en vluchtelingen op nationaal vlak gemonitord wordt.
Als we deze punten overlopen, blijkt dat we beschikken over beleidsdocumenten rond vluchtelingen en hoger onderwijs (punt 1), dat we de toepassing van artikel VII van de Lissabon Conventie juridisch hebben verankerd in de Codex Hoger Onderwijs – we gelden daarvoor binnen de Raad van Europa als een voorbeeld (punt 3).
We hebben ook verschillende maatregelen genomen voor de toegang en participatie van niet-traditionele lerenden (punt 4). Het gaat hier dan over de toegang tot het hoger onderwijs voor mensen die geen formeel diploma kunnen voorleggen. Zo is er bij ons sprake van voorbereidingsprogramma’s, de erkenning van verworven competenties of de erkenning van verworven studiepunten. We lijken alleen minder goed te scoren op het tweede punt van de analyse binnen de groep van landen die specifieke beleidsmaatregelen nemen. Maar dat gaat hier dan over Vlaanderen als overheid. Voor de maatregelen die hier bevraagd worden, hebben we in Vlaanderen de bevoegdheid aan het instellingsniveau gegeven en niet aan het Vlaamse niveau.
De Vlaamse overheid organiseert zelf geen taaltrainingen, voorbereidingstrajecten, brugtrajecten, trainingen voor stafleden. Dat gebeurt in Vlaanderen op het niveau van de instellingen hoger onderwijs. Die informatie werd door onze onderwijsadministratie meegegeven in de bevraging, maar werd spijtig genoeg niet opgenomen in het rapport. Ik verwijs naar de websites van onder andere de KU Leuven en de UGent, die onthaalpagina’s hebben uitgewerkt voor vluchtelingen.
De centrale monitoring van nieuwkomers in het hoger onderwijs (het vijfde punt) is in voorbereiding. Eind 2017 keurden VLIR en VLHORA een gezamenlijk charter van het hoger onderwijs over de registratie van kansengroepen bij studenten goed. Om het proces te ondersteunen, werkte een werkgroep een leidraad uit. Die leidraad behelst minimale afspraken waaraan moet worden voldaan om het charter te kunnen uitrollen.
Het al of niet behoren tot een kansengroep zal ook worden opgenomen in de Databank Hoger Onderwijs (DHO 2.0). Het Departement Onderwijs en Vorming en het Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs, Kwalificaties en Studietoelagen (AHOVOKS) zijn deze opname aan het voorbereiden. De uniforme registratie zie ik als een cruciale stap om het diversiteitsbeleid verder uit te bouwen en om het onderwijs te stimuleren wat vluchtelingen betreft.
Wat ik zeker nog wil afronden, is het dossier van de registratie van kansengroepen in DHO 2.0 en in Datawarehouse. Wat ook kan worden verkend, zijn de mogelijkheden die het European Qualifications Passport for Refugees (EQPR) biedt in het kader van de erkenning van diploma’s en competenties. Dat is een kwalificatiepaspoort dat in een aantal Europese landen met succes is toegepast, en dat we ook in Vlaanderen kunnen onderzoeken.
Vluchtelingen die hoger onderwijs willen volgen, hebben de mogelijkheid om in het kader van hun inburgeringstraject een beurs aan te vragen zodat ze kosteloos een cursus Nederlands kunnen volgen in een van de universitaire talencentra. De bevoegdheid van die beurs ligt bij Inburgering. Inburgering beperkt zich tot het ondersteunen tot en met niveau A2 omdat het vindt dat daarmee de doelstellingen voldoende worden bereikt.
Er zijn dus een aantal beperkingen in de financiële ondersteuning van intensieve taalcursussen voor de doelgroep, en het is zinvol om na te gaan op welke manier we dat hiaat kunnen dichten. De VLIR is zich op dit ogenblik over die kwestie aan het buigen. Ik ben dus in afwachting van hun bevindingen.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, ik volg u deels dat er inderdaad een soort van desktopstudie is geweest en dat er vooral wordt gekeken naar wat de overheid doet, en dat die studie misschien niet ten volle rekening houdt met de eigenheid van ons Vlaamse onderwijssysteem, waarbij initiatieven vaak door instellingen zelf worden genomen. Toch is het ook een pijnpunt van dat soort onderwijsorganisatie bij ons: dat er hier en daar goede individuele initiatieven zijn, maar dat ze zeer versnipperd en instellingsafhankelijk zijn, en dat het aan een overkoepelend Vlaams beleid ontbreekt om ervoor te zorgen dat er voldoende duidelijkheid is en er voldoende aanspreekpunten zijn.
Wat in de studie wordt geschreven – die toetsing heb ik wel gedaan –, wordt door het terrein echt wel bevestigd. De organisaties waarmee ik sprak, zoals het Agentschap Integratie en Inburgering, klagen allemaal aan dat het beleid zo versnipperd is op dit moment en dat je als nieuwkomer met de wil om hoger onderwijs te volgen en met die competenties moet gaan shoppen naar de beste begeleiding die je kunt krijgen. Als je diploma bijvoorbeeld niet volledig is erkend, dan moet je uitzoeken waar je de meeste vrijstellingen kunt krijgen, welk traject je kunt volgen en waar dat het voordeligst is. Als je de taal al niet 100 procent machtig bent en je bent hier nieuw en je kent het onderwijslandschap niet, dan is dat natuurlijk helemaal niet vanzelfsprekend.
De vraag naar een gecoördineerd beleid met veel duidelijke aanspreekpunten, bijvoorbeeld in de vorm van de leerwinkels die aanvankelijk per provincie waren gepland en die een goede regionale dekking hebben, leeft echt wel op het veld, om ervoor te zorgen dat mensen veel beter hun weg vinden en de stap naar het hoger onderwijs zetten.
Dat er iets rond taalcursussen wordt gedaan, was een tweede zeer belangrijke eis. Het is goed dat de gesprekken daarover gaande zijn. Ik hoop dat dat ook landt. Net in het overkoepelende beleid kunnen er echt nog wel inspanningen worden geleverd om ervoor te zorgen dat dat talent niet verloren gaat.
De heer Cordy heeft het woord.
Ik heb het rapport ook gelezen en ik blijf op mijn honger zitten. Mevrouw Meuleman, in uw reactie heb ik gehoord dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen nieuwkomers en asielzoekers. Dat zijn niet dezelfde groepen. Dit gaat over de vraag of er een specifiek beleid gericht is op asielzoekers. Daarmee weten we nog niet wat er gebeurt voor de grotere groep van nieuwkomers.
Ik geef een voorbeeld. Je hebt zoiets als de inburgeringstrajecten. Die staan uiteraard open voor asielzoekers, maar ook voor andere nieuwkomers. Die zijn hier niet in vervat. In dat rapport lees ik ook niet hoe andere landen daarmee omgaan. Bestaat zoiets? Bestaat het niet? Hoe effectief zijn die inburgeringstrajecten?
Het is een studie over wat er bestaat aan beleidsdocumenten en aan beleid voor een specifieke doelgroep. Als die bepaalde doelgroep binnen een grotere groep valt – waar het beleid hetzelfde kan en moet zijn –, dan lezen we dat hier niet in. Het kan zijn dat er landen zijn waarover in de statistieken staat dat ze niks doen, terwijl ze misschien wel heel veel doen maar het onderscheid tussen de groepen niet maken. Dat is een belangrijke kanttekening die we hierbij moeten maken.
Minister, u hebt een hele hoop lopende initiatieven opgesomd. Inderdaad, er zitten er ook veel bij andere overheden die misschien niet rechtstreeks met Onderwijs te maken hebben. De manier waarop bijvoorbeeld VDAB begeleiding doet richting onderwijs of er voorlichting over geeft, zit hier niet in vervat. Die mensen komen daar ook terecht via inburgeringstrajecten. Dit rapport geeft een zeer onvolledig en zeker een onvoldoende beeld over hoe we scoren in het begeleiden van nieuwkomers, in vergelijking met andere landen.
Om af te sluiten nog een kleine opmerking. Er wordt bijna verwijtend gezegd dat men veel te snel naar de arbeidsmarkt wordt toegeleid. Voor heel veel asielzoekers is dat net vaak een prioriteit omdat ze hier natuurlijk in financieel precaire omstandigheden toekomen. Vaak is voor hen de eerste behoefte om hier een leven op te bouwen en daar hoort studie bij. Je helpt die mensen inderdaad aan werk.
Ik wil verwijzen naar de hoorzitting van een tijdje geleden over het volwassenenonderwijs in het hoger onderwijs. We hebben kunnen vaststellen dat we niet zo goed scoren in vergelijking met veel andere landen. Leg die twee bij elkaar en dan zie je dat het een probleem is dat wellicht breder is en dat door deze studie misschien onvoldoende wordt gevat.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Voorzitter, het is inderdaad in deze commissie al eens aan bod gekomen: in de hoorzitting met Vluchtelingenwerk Vlaanderen. Het ging toen over nieuwkomers in het onderwijs, over méér dus dan enkel vluchtelingen in het hoger onderwijs. Een van de aanbevelingen voor het hoger onderwijs was een centraal punt per regio waar nieuwkomers met een educatief perspectief voor de nodige expertise terecht kunnen om zich te informeren en te laten begeleiden in het onderwijs. Zijn daar plannen voor? Hoever staat het ermee?
U hebt er zelf al naar verwezen, dat instellingen in het hoger onderwijs vandaag al heel wat doen met voorbereidingstrajecten enzovoort. Het is voor ons niet altijd duidelijk om daar een goed overzicht over te hebben: wat gebeurt er al en waar zijn er mogelijke hiaten waarvoor we als overheid aandachtig moeten zijn? Zouden we een overzicht kunnen krijgen van wat er vandaag al bestaat aan voorbereidingstrajecten in het hoger onderwijs?
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, vrij recent heb ik nog een schriftelijke vraag gesteld over een deelaspect van deze problematiek, zijnde de erkenning van buitenlandse diploma's. Minister, ik dank u voor het zeer uitgebreide antwoord dat ik heb gekregen. Ik onthoud het vrij hoge aantal aanvragen, de complexiteit van de dossiers, de noodzaak van de individuele beoordeling en, zeker wanneer het gaat over mensen die komen uit oorlogsgebieden, de moeilijkheidsgraad om de waarde van het daar behaalde diploma te beoordelen.
Naar aanleiding van de ontwerpen van decreet die we vanochtend besproken hebben, wou ik het nog even hebben over de elders verworven competenties (EVC’s) en de eerder verworven kwalificaties (EVK’s).
Er is de procedure van het National Academic Recognition Information Centre (NARIC) waarbij het diploma op niveaugelijkwaardigheid of inhoudelijke gelijkwaardigheid wordt beoordeeld. Die procedure is er en ze is goed. Misschien zou het soms sneller kunnen, dat is waar. Daarnaast zijn er de EVC’s. Deze ochtend hebben we het ontwerp van decreet in deze commissie goedgekeurd. We kunnen komen tot een betere afstemming, ook voor nieuwkomers, om competenties die ze hebben maar die niet noodzakelijk al in een kwalificerend traject zaten, mee te kunnen nemen. Ik heb er deze ochtend voor gepleit om wat reclame te maken voor deze EVC’s en EVK’s. Ik denk dat we ook aan nieuwkomers moeten laten weten dat deze procedures er zijn.
Ik heb een paar opmerkingen. Het is fantastisch hoe het onderwijs in globo maar zeker het leerplichtonderwijs de vluchtelingencrisis heeft aangepakt. Er zijn veel redenen om te zeggen wat er allemaal beter kan. Ik heb zelfs studies gezien die voorstelden om het systeem in de vuilnisbak te gooien en het warm water opnieuw uit te vinden. Maar het heeft goed gewerkt en de extra inspanningen van de regering vind ik toch wel indrukwekkend.
Wat het hoger onderwijs betreft, zijn er drie dimensies. Op welke manier kun je een diploma dat je in het buitenland hebt behaald efficiënt laten erkennen? Het is vreselijk dat mensen die in hun land van herkomst bijvoorbeeld geneeskunde hebben gedaan, hier iets totaal anders moeten doen als werk. We moeten proberen ervoor te zorgen dat die erkenning vlot kan verlopen.
Er is extra geïnvesteerd in NARIC. Ik stel zelf vast dat het nog altijd vrij lang duurt vooraleer die zaken worden erkend, maar als ik daarover dan bijvoorbeeld met de universiteiten spreek, zeggen die dat dat geen vodje papier is, dat ze ook wel willen weten dat het juist is, dat het gegrond is. Ik begrijp dat ook. Er is een heel grote alertheid op dat vlak, denk ik, en we doen ook grote inspanningen.
Het tweede niveau is: wat zijn de kansen die mensen krijgen in het hoger onderwijs? Het kan zijn dat je hier als vluchteling bent aangekomen, een OKAN-traject hebt gedaan en dan in een studierichting terechtkomt. Is de doorstroming goed genoeg, of niet? Ik denk dat er wat dat betreft nog beterschap mogelijk is. Dat is evident. Het is ook niet evident dat wie uit een traumatische situatie hier terechtkomt OKAN-onderwijs volgt en dan onmiddellijk mee inschuift in een richting die voorbereidt op hogeschool of universiteit. Dat kan voor sommigen, maar voor sommige jongeren lukt dat niet. U weet dat we ook aan het zevende jaar werken: over vier jaar zal men na beroepsonderwijs te hebben gevolgd, niet meer automatisch kunnen instromen in de hogeschool of de universiteit. Er komt een jaar algemene vorming tussen. In onze voorstellen zit dat we dat jaar algemene vorming nu al sterk zullen uitbouwen. In zulke situaties kan dat ook een oplossing zijn, om zo beter voorbereid te worden.
Dan heb je het niveau van de hogeschool en de universiteit zelf. Wat doen die? Wij hebben echt gekozen voor de autonomie van de instellingen. Ik wil dat toch meegeven. Collega Soens, ik kan wel navragen wat zij allemaal doen. Er zijn ook jaarverslagen, trouwens, maar eigenlijk moet dat niet zo worden gerapporteerd. Het is mede dankzij u – credits voor wie het verdient, maar dat was op een ander niveau – dat we de databank zullen krijgen met registraties van wie er is. Dan kun je zien of het er aan de ene universiteit of hogeschool meer zijn dan aan andere en of dat te maken zou kunnen hebben met het beleid dat wordt toegepast. Die registratie is de eerste stap. Ik voel dat hogescholen en universiteiten wel bereid zijn om van elkaar te leren, om te bekijken waar de successen zitten. Maar om nu altijd een papieren verslag specifiek daarover te gaan opvragen... Ik denk dat het beter is om hen te stimuleren om samen te werken en goede initiatieven te nemen. Echter, dat er niets gebeurt, wat zou kunnen worden afgeleid uit de studie en wat de communicatie was die ik op het eerste moment moest tegenspreken in een bepaalde krant, dat is absoluut fout. Collega Cordy verwees ernaar: men heeft gewoon geen rekening gehouden met hoe wij de autonomie hebben verleend. Dat is natuurlijk een ongelooflijk spijtige zaak. Men heeft ook, zoals terecht aangehaald, het onderscheid niet gemaakt tussen de diverse soorten.
Tot slot, de link met de EVC’s is terecht. Ik heb me er vanmorgen ook toe geëngageerd om ook eens te bekijken hoe we interuniversitair en tussen de hogescholen toch wat uniformiteit zouden kunnen krijgen in het erkennen van de EVC’s. Dat kan daar uiteraard ook in passen. Ik blijf echter met de zorg zitten dat de toetsing van kwalificaties die men al heeft behaald zorgvuldig en zorgzaam moet gebeuren. We kunnen niet zeggen ‘Ah, voilà, het zal wel zo zijn’, of afgaan op een verklaring op erewoord. Je moet wel zekerheid hebben. Wij vragen van onze jongeren ook dat ze inspanningen doen in ons secundair onderwijs, dus ik wil geen twee maten en twee gewichten daar. Die toetsing moet dus voor iedereen gelijk zijn.
Dat zijn zo’n beetje de diverse niveaus. Collega Meuleman, het is logisch dat u die vraag stelt. Dat toont ook uw betrokkenheid. Het is ook mijn betrokkenheid, maar we doen echt wel meer dan wat uit het rapport blijkt. De monitoring wordt ook opgevolgd. Ik heb dat ook gezegd bij mijn eerste antwoord. Ik weet nu niet of het collega Soens of collega Meuleman was die de vraag stelde, maar ook dat gebeurt heel consequent. De instellingen hebben trouwens ook ruimte om competenties in te schatten, maar dat weten jullie. Er moet echter een beetje uniformiteit zijn ter zake. Trouwens, na de bespreking deze ochtend heb ik al een vraag gekregen van iemand die de bespreking hier had gehoord. Hij zei dat hij met het probleem zit dat ook intra-Vlaams zijn competenties bij de ene instelling wel en bij de andere niet worden gehonoreerd. Als er dus intern al problemen zijn voor mensen die gewone trajecten afleggen, dan zal dat zeker ook zo zijn voor mensen die van ver weg naar hier komen.
Minister, ik had gedacht dat u nog een gezegde over water zou geven. Normaal gezien voelt u zich als een vis in het water, maar vandaag zijn er toch een paar in het water gevallen.
Het is al vrij lang dat ik soms bij gezegden in een eerder creatieve context kruip. Het was gisteren de dag van het kunstsecundair onderwijs (kso), dat speelt misschien een rol.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, ik vind het niet slecht dat we, wat het uitwerken van concrete projecten betreft, veel overlaten aan de instellingen zelf en dat er dus zaken gedelegeerd worden. Dat lijkt mij logisch. Maar er is zeker ook coördinatie vanuit de Vlaamse overheid nodig, denk ik. Je ziet schitterende voorbeelden in Duitsland, en dat is ook het beste voorbeeld in het rapport: de German Academic Exchange Service (DAAD) – ik zeg het in het Engels, want in het Duits is het niet uit te spreken. Die werkt inderdaad op verschillende terreinen om zowel met betrekking tot het begeleiden als tot de informatieverstrekking, diploma-erkenning en coaching doorheen het traject echt wel inspanningen te doen om alles te coördineren. Daar hebben we nood aan: eenduidige aanspreekpunten, goede informatieverstrekking als begin.
Ten tweede doet u alsof we het rapport met een korrel zout moeten nemen. Maar de Eurydice-rapporten zijn toch rapporten die worden samengesteld op basis van informatie die de deelstaten zelf aanleveren, waarbij uw administratie dan toch wel een heel belangrijke input heeft kunnen doen en insteek gehad heeft. Als u zegt dat dat helemaal niet klopt, moet daar misschien nog een gesprek over gevoerd worden. Dat is toch de basis van het rapport zelf, vandaar dat we er ook van uitgaan dat het betrouwbaar is. Om dat nu af te doen als een Europees rapport waar we niet echt op kunnen voortgaan, lijkt me ook niet helemaal juist. Ik denk dus dat het logisch is dat ik de vraag stel, als het eigenlijk vanuit het beleid zelf is ingegeven.
De vraag om uitleg is afgehandeld.