Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, op 20 februari stond in het edito van de Gazet van Antwerpen te lezen dat een joodse school in Antwerpen instructies geeft aan leerkrachten om niet te spreken over – en het is een hele boterham – seksualiteit, voortplanting, politiek, religie, racisme en discriminatie, persoonlijke aangelegenheden, dans en expressie. Het hele leven, zou ik bijna durven te zeggen. Nochtans zitten al deze elementen vervat in onze eindtermen, die door de leerlingen in ons leerplichtonderwijs behaald moeten worden. In diezelfde periode was er ook een islamleerkracht die via een website kwestieuze aanbevelingen deed over de positie van de vrouw in de gemeenschap, en dat was geen gelijkwaardige positie.
Ik denk dat het goed is dat we het debat voeren over de plaats van levensbeschouwing in ons onderwijs. U weet dat de sp.a daarbij al heel lang het voortouw neemt. Wij zijn uiteraard sterke pleitbezorgers van een pluralistische samenleving waarin iedereen het recht, zelfs het grondrecht heeft om zijn verschillende vrijheden, ook die van levensbeschouwing of religie, uit te oefenen. Bovendien vinden we het daarnaast minstens even belangrijk dat we onze jongeren opvoeden tot kritische burgers. Daarbij is gedeeld burgerschap in een hechte gemeenschap een onlosmakelijk element. Als men niet mag spreken over de topics die ik daarnet aanhaalde, ook al zijn ze opgenomen in de eindtermen op school, hoe kan men dan tot een sterk en gedeeld burgerschap komen?
Onze levensbeschouwelijke vakken zijn niet onderworpen aan eindtermen. De controle erop gebeurt rechtstreeks via de levensbeschouwingen zelf, niet via onze onderwijsinspectie. Je zou dus eigenlijk kunnen zeggen dat de organisatoren van levensbeschouwelijk onderwijs in het huidige systeem rechter én partij zijn. Wij vinden dat niet altijd even evident, zoals de twee incidenten aantonen.
Daarom heb ik de volgende concrete vragen, minister.
Hoe gaat u specifiek ingrijpen bij deze incidenten?
We hebben hier al vaker over van gedachten gewisseld. We vinden nog steeds dat het tijd is voor eindtermen levensbeschouwing, uiteraard tot stand gebracht in ontwikkelcommissies waarvan wat ons betreft de vertegenwoordigers van de levensbeschouwingen deel uitmaken, met controle door de algemene onderwijsinspectie, wat ons betreft aangevuld door vertegenwoordigers van de levensbeschouwingen zelf. Dan zou het risico van tegelijkertijd rechter en partij te zijn, ingedamd worden.
Wij denken dat het een structurele oplossing zou kunnen zijn om levensbeschouwing in ons onderwijs te herorganiseren als een ‘recht’ voor elke jongere die dat vraagt, eerder dan een plicht op elke school, buiten de lesuren maar wel binnen de schoolmuren. Wij zijn geen voorstander van de feitelijke segregatie tussen jongeren in ons onderwijs, die we vandaag zien in het officieel onderwijs, dat levensbeschouwing opsplitst in vakken van de zes erkende levensbeschouwingen, en in sommige vrije scholen, waar maar één levensbeschouwing wordt aangeboden. Je merkt dat de gemeenschappen daar niet altijd even harmonieus samenleven en dat er soms, zoals in het eerste voorbeeld, zelfs een muur wordt gebouwd tussen de school en de rest van de samenleving.
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Gennez, ik begeef me nu op glad ijs maar ik zal me houden aan de voorbereiding.
Mijn mensen zijn op zoek gegaan naar het editoriaal van vandaag, zoals dat staat in uw vraag die is ingediend op 20 februari. Het probleem is dat het editoriaal waar u naar verwijst, gaat over ouderenzorg. We hebben dan gezocht over welk editoriaal het zou kunnen gaan en we hebben een editoriaal gevonden in de Gazet van Antwerpen van 20 februari 2018.
En er is nog meer, mevrouw Gennez, we hadden het op 8 maart in deze commissie ook over dit editoriaal omdat u die vraag ook vorig jaar hebt ingediend. Ik weet niet goed of dat klopt.
Het probleem is dat dezelfde vraag vorig jaar al is gesteld en beantwoord in de commissie en dat hij nu opnieuw is aanvaard, over hetzelfde editoriaal. (Opmerkingen van Jos De Meyer, Jo De Ro, Elisabeth Meuleman en Caroline Gennez)
Ik probeer nu te kijken wat er het voorbije jaar is gebeurd. We hebben dus een positieve insteek gezocht op uw vraag, mevrouw Gennez.
De website van de islamleerkracht hebben we zeer uitgebreid besproken in deze commissie op 19 april 2018. Het licht begint ook te schijnen bij de voorzitter. (Opmerkingen van de voorzitter)
Het ging toen over een vraag van de heer Daniëls. Het betrof een privé-initiatief van een leerkracht en dus niet van de erkende instantie voor het islamitisch godsdienstonderwijs, de vzw Centrum Islamonderwijs (CIO). Naar aanleiding van dat incident is de Onderwijsinspectie in gesprek gegaan met deze leerkracht en is de website offline gehaald. Bovendien heeft het CIO gecommuniceerd dat enkel het lesmateriaal dat door de inspecteurs is gevalideerd, gebruikt kan worden.
Wat de joodse school betreft, wil ik erop wijzen dat dit probleem niet meteen verbonden is met het levensbeschouwelijk onderricht op zich, wel met het al dan niet realiseren van de eindtermen die door het Vlaams Parlement zijn goedgekeurd ten gevolge van de religieuze overtuiging. We hebben het er al meermaals over gehad, dat het ene het andere niet in de weg mag staan.
In Onderwijsdecreet XXIII is een toetsing van de leerplannen levensbeschouwelijke vakken aan de internationaalrechtelijke en grondwettelijke mensen- en kinderrechten ingevoerd, en een toetsing aan de eindtermen en ontwikkelingsdoelen. De realisatie van de ontwikkelingsdoelen en eindtermen mag niet worden bemoeilijkt door inhouden uit de leerplannen van de levensbeschouwelijke vakken. Deze regeling is ingegaan op 1 september 2013.
Ook in het kaderdecreet betreffende de nieuwe einddoelen van januari 2018 is een artikel ingebouwd dat stelt dat de leerplannen van de levensbeschouwelijke vakken in overeenstemming moeten zijn met het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de eindtermen en ontwikkelingsdoelen van andere vakken moeten respecteren. Nooit kan een levensbeschouwing boven de rechtsgeldigheid staan van onze eindtermen, die moeten te allen tijde gerespecteerd worden.
Sinds ons debat hierover in de commissie van 8 maart 2018 en naar aanleiding van een concrete casus, heb ik de onderwijsinspectie in 2018 de opdracht gegeven om met de besturen van de erkende joodse scholen een overleg op te starten en ook voor deze scholen een verhoogde frequentie te onderzoeken.
Het hoofddoel van het overleg en het opvolgingsbezoek is voeling te houden met wat er in de school leeft, de ontwikkelingen in de school meer systematisch op te volgen, eventuele problemen sneller te detecteren en de scholen actiever te stimuleren in hun ontwikkeling.
Dat is intussen allemaal gebeurd. Er zijn heel duidelijke afspraken gemaakt over wat wel en niet kan. De scholen krijgen nu even de tijd om zich hiernaar te schikken.
In het derde trimester plant de onderwijsinspectie deze scholen opnieuw door te lichten. Er wordt dus kort op de bal gespeeld. Zoals u weet, gaat het om scholen in het stelsel collectief huisonderwijs. Het zijn geen scholen die onder het gewone regime werken. Als de doorlichting negatief is, kan de leerling verplicht worden om zich in te schrijven in een erkende school. Dat zijn de regels die gelden.
We hebben het hier al heel uitgebreid gehad over uw tweede vraag. De scheiding van Kerk en Staat sluit uit dat er eindtermen levensbeschouwing zouden komen naar analogie met de niet-levensbeschouwelijke vakken of leergebieden. Dit zou een rechtstreekse inbreuk zijn op de godsdienstvrijheid. Wat wel kan, zijn eindtermen die vanuit een andere invalshoek – een niet-levensbeschouwelijke inhoud – vragen rond diverse vormen van zingeving, spiritualiteit enzovoort aansnijden.
Dit is met de nieuwe eindtermen ook het geval. Leren samenwerken en -leven in diversiteit in ruime zin komen expliciet aan bod in de nieuwe eindtermen van de sleutelcompetenties ‘burgerschapscompetenties en leren samenleven’ en ‘sociaal-relationele competenties’. Hierin zijn elementen met betrekking tot burgerschap en pluralisme – wat u zelf ook belangrijk vindt – heel uitdrukkelijk aanwezig. Voor mij is het van belang dat burgerschap ruim aan bod komt, en dus niet enkel tijdens de lessen levensbeschouwing of ter vervanging ervan.
Het decreet op de eindtermen laat ook toe dat er extra controle wordt uitgeoefend op de levensbeschouwelijke lessen. De directeur mag de lessen bijwonen en kan de onderwijsinspectie contacteren als er problemen vastgesteld worden. Uiteraard mogen de leerstof en het lesmateriaal van de lessen levensbeschouwing niet ingaan tegen de Grondwet, de rechten van de mens en die van het kind.
Daarnaast zijn er nog de interlevensbeschouwelijke competenties, ontwikkeld door de inspecteurs-adviseurs levensbeschouwelijke vakken, waaraan alle leerkrachten levensbeschouwelijke vakken verwacht worden te werken.
Volgens de Grondwet hebben alle leerlingen die leerplichtig zijn recht op een morele of religieuze opvoeding. Dat is artikel 24, paragraaf 3, van de Grondwet. Scholen ingericht door de openbare besturen moeten ook tot het einde van de leerplicht de keuze aanbieden tussen onderricht in een van de erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer. Het is evident dat een voorstel voor een nieuwe structurele oplossing binnen dat kader moet passen.
Ik heb, zoals u weet, bevolen dat er een onderzoek gebeurt om een oplossing te vinden voor leerlingen die geen levensbeschouwing kiezen en uitdrukkelijk op het formulier aankruisen dat ze dat niet wensen. Nu zijn zij op zelfstudie aangewezen. Ik vind het heel belangrijk om te proberen om tot een invulling of tot een inhoud te komen. Dat wordt momenteel door mijn administratie onderzocht.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord op een onbestaand edito, maar op wél bestaande incidenten. Het gaat wel degelijk over de directie van de school Benoth Jerusalem in Antwerpen, waar bepaalde richtlijnen zouden worden gegeven aan jongeren. Meer nog, ze zouden bijvoorbeeld heel specifiek zeggen dat er geen teksten gelezen mogen worden met jongens bij meisjes en omgekeerd. Die incidenten zijn veelvuldig.
U zegt dat u een onderzoek aanbeveelt in het derde trimester. Begrijp ik het dan goed dat we na de paasvakantie de evaluatie mogen verwachten? Misschien is het goed dat we daarvan op de hoogte worden gehouden. Ik zal er ook een vraag over indienen.
Dit is een belangrijk maatschappelijk probleem. Het incident met de islamleerkracht is inderdaad een individueel initiatief en uiteraard niet – gelukkig maar – vanuit de erkende organisatie die de levensbeschouwing organiseert. Het is wel exemplarisch en noopt tot aandacht voor de interlevensbeschouwelijke dialoog en de competenties die gedeeld burgerschap veronderstellen. U weet dat we dat vanuit sp.a altijd ten zeerste in evenwicht brengen, met respect voor het recht op levensbeschouwing en respect voor levensbeschouwelijk onderricht.
Nog niet zo lang geleden, met name in november 2018, was het zestig jaar geleden dat het Schoolpact in werking trad.
Toen hebben hier in dit huis, in ons Vlaams Parlement, een uitgebreid meerdaags symposium gehouden over de zestig jaar na dat Schoolpact. De kernvraag die toen werd gesteld, was of het kader dat zestig jaar geleden werd gecreëerd met het Schoolpact nog voldoet aan de noden van de huidige, sociologisch toch zeer diverse samenleving in vergelijking met zestig jaar geleden. Die diversiteit vraagt toch ook wel dat we dat Schoolpact een beetje van naderbij bekijken. In dat Schoolpact werd bepaald dat het officiële net naast godsdienstige vakken ook het vak niet-confessionele zedenleer dient aan te bieden. En deze visie – u hebt ernaar verwezen – werd verankerd in artikel 24 van de Grondwet. Ik weet dat verschillende partijen al voorzetten hebben gedaan in het huis hier aan de overkant om de Grondwet in herziening te stellen. Wij hebben daarbij één heel specifiek voorstel, waar het inderdaad op artikel 24 aankomt.
Wij zouden willen voorstellen – en we durven dat uiteraard ook – een nieuwe invulling te organiseren voor het recht op levensbeschouwelijk onderricht, gelet op die wijzigende en steeds diverser wordende samenleving. Wij hebben in onze samenleving een veelvoud van onze zes erkende religies. Alleen al in mijn eigen stad, Mechelen, ben ik regelmatig te gast bij verschillende religies. Er zijn er ondertussen al bijna dertig. Dat zal er niet op verminderen, aangezien de diversiteit nog steeds bezig is aan een opmars. Aan de andere kant zijn natuurlijk de laïcisering en secularisering in onze samenleving aan de orde.
We zouden dus toch nog eens de hand willen uitsteken naar alle collega’s en alle fracties, over de grenzen van meerderheid en oppositie heen, om ook artikel 24 van de Grondwet in herziening te stellen bij de collega’s aan de overkant. Voor de fractie van onze huidige commissievoorzitter is dat geen probleem. Daar mag alles in herziening worden gesteld. Maar ik zou ook de andere collega’s willen oproepen om daar constructief mee over na te denken.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Het is belangrijk dat we, als we het hebben over levensbeschouwelijke vakken, ook in het debat inbrengen vanwaar we komen. U hebt zelf in het verleden gezegd dat er heel weinig geregeld was. Ik herinner mij uw woorden. “We komen uit de woestijn,” zei u toen. Ik denk dat dat klopt. Alleen al op het vlak van de attesten voor de leerkrachten levensbeschouwelijke vakken is er de laatste jaren heel wat veranderd en verbeterd. U weet dat ik daarin altijd graag nog een stapje verder wil gaan. Maar we moeten in deze commissie ook durven te zeggen dat we daar op de goede weg zijn.
Toen we het debat hebben gevoerd over die attesten, minister, hebt u het volgende gezegd: “Elke leerkracht die islamonderwijs wil geven, weet nu wat de voorwaarden zijn om het te kunnen doen in de Vlaamse scholen. Dit geldt niet alleen voor de studie, maar ook voor de inhoud.” Wij hebben het daarover heel uitgebreid gehad. Maar het ging telkens over islamonderwijs. Ik stel mij nu dus de vraag of dit ook allemaal geregeld is voor andere godsdiensten.
Een tweede bijvraag die ik u wil stellen, gaat over de directeur. Als we het over deze discussie hebben, antwoordt u iedere keer dat de directeur van de school de eerste persoon is om de handboeken en de didactische handelingen te controleren. Maar ik stel mij dan de vraag: wat als het net die directeur is die de leerkrachten instructies geeft om al dan niet te spreken over bepaalde zaken of om bepaalde zaken uit het curriculum te schrappen, zoals collega Gennez voorstelt. Met die vraag blijf ik zitten: wat als het net de directeur is die daartoe aanzet?
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik heb met veel belangstelling het verslag van de vergaderingen van 8 maart en 19 april nagelezen.
Minister, ik vind het normaal en zeer terecht dat u hetzelfde antwoord geeft.
Collega's, men moet altijd voorzichtig zijn om mistoestanden die er zijn niet te veralgemenen. Dat geldt ook in dezen.
Voor ons is levensbeschouwelijk onderricht waardevol. We hebben bijzonder veel respect voor de mensen die er zich dagdagelijks voor inzetten.
Mevrouw Gennez, ik denk niet dat het aan mij is om namens mijn fractie of partij op uw bijkomende vraag te antwoorden. Het tijdsbestek dat ons is toegemeten, zijnde maximaal twee minuten, laat overigens niet toe om daarover nu op een ernstige manier te discussiëren. Ik luister met veel belangstelling, zoals u, naar het antwoord van onze minister.
Minister, ik wou nog even aansluiten. Een aantal vragen van Caroline Gennez zijn inderdaad aan bod gekomen in vragen om uitleg die ik in het verleden heb gesteld.
Ik deel uw enthousiasme en ik ben blij dat u herhaling terug naar voren brengt. Voor toekomstige leerkrachten geschiedenis is af en toe eens terugkijken in het verleden of hetzelfde nog eens behandelen misschien absoluut interessant.
Ik wil het toch nog eens hebben over de vraag die ik heb gesteld over de website waar adviezen in stonden. We moeten wel opletten want die website werd wel verder gecommuniceerd en gedeeld met leerkrachten en gepromoot bij leerkrachten omdat er goede richtlijnen in stonden om islamonderwijs te geven. Het kan wel zijn dat er wordt gezegd dat het maar om één individuele leerkracht ging. Ja, maar hij kreeg wel een forum om zijn gedachtegoed te delen. Die website is offline gehaald en dat is een goede zaak. Het zijn toch dingen waarvoor we moeten opletten.
Ik deel de mening van collega Sminate: er zijn de leerkrachten en de opleiding van de leerkrachten, maar er is ook de inhoud van de lessen, eens de deur dicht is. We hebben daar niet echt een sluitend antwoord op. Mevrouw Gennez, ook al maken we eindtermen, toch zullen we geen sluitend antwoord hebben. Als de deur dicht is, gebeurt er wat er gebeurt.
In het decreet dat ik samen met collega Helsen en collega De Ro heb gemaakt, hebben we de directeur expliciet de bevoegdheid gegeven om in de klassen te gaan kijken – want vroeger was er het probleem dat men er niet binnen durfde te gaan – en ook om na te gaan of er in het Nederlands wordt lesgegeven en of er niet tegen de eindtermen van de Verlichting en andere eindtermen wordt ingegaan. Het is een belangrijke stap. Men zou er ook een camera kunnen installeren, maar dat is nu niet iets wat we willen doen.
Minister, de inhoud is van belang zoals ik vroeger ook al heb gezegd.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega Sminate, voor elke godsdienst en levensbeschouwing zijn er leerboeken door de inspectie goedgekeurd en zijn er ook bekwaamheidsbewijzen.
Wat de directeur betreft: er komt sowieso inspectie langs. We hebben twee voorbeelden aangehaald. Als er intussen klachten naar boven komen, kan de inspectie sneller langsgaan, wat we nu bijvoorbeeld doen bij het joods collectief huisonderwijs. Er zijn iedere dag meer dan 160.000 leerkrachten aan de slag. Er kan altijd iets misgaan. In het geval dat een directeur het mee stimuleert, zoals u suggereert, komt het wel naar boven want mensen zijn mondig. Dan grijpt de inspectie in.
Ik heb ook gezegd dat de directeur de eerste is die langs kan gaan. Vroeger was er twijfel over. Het was een grijze zone, maar de directeur kan nu ook in de les levensbeschouwing gaan vaststellen of er geen inbreuk wordt gepleegd op de gelijkheid tussen man en vrouw, op de rechten van kinderen. Hij kan het signaleren op een ander niveau. De inspectie doet natuurlijk ook hetzelfde. Het is trouwens al een aantal keren gebeurd dat de onderwijsinspectie samen met de inspectie levensbeschouwing op pad gaat, wat ook een goede zaak kan zijn om te duiden waar de grenzen liggen. Gelijkheid tussen man en vrouw, de rechten van de mens, de eindtermen primeren: dat zijn abstracte begrippen. Het is goed dat de inspectie levensbeschouwing dat ook in zich draagt en dat op een positieve manier uitstraalt.
Ik denk wel dat dat in deze legislatuur duidelijk geworden is. Ik heb intense gesprekken gehad met diverse levensbeschouwingen, en Lies heeft hier hetzelfde gedaan, om hen ook te wijzen op hun verantwoordelijkheid. Wij hebben binnen onze grondwettelijke context een recht om op school je levensbeschouwing te krijgen – collega Gennez verwijst ernaar – maar het is ook van belang dat als dat recht bestaat, het uitgeoefend wordt binnen het grondwettelijk kader zoals we dat kennen, en binnen de voorwaarden die we opleggen. Het is een recht, maar een recht brengt altijd plichten met zich mee. Die plichten zitten vervat in de grenzen die door ons gesteld zijn, en die iedereen moet respecteren.
Collega Daniëls, het is goed om de kracht van herhaling te beoefenen, maar wat ik niet zo aangenaam zou vinden is dat elke vraag die in het verleden gesteld is, op exact dezelfde wijze nog eens gesteld zou worden. Ik probeer in deze commissievergaderingen altijd vrij grondig te antwoorden op vragen, en ik ga de geschiedenis ook niet herschrijven, hoewel er in elk antwoord een persoonlijke toets zit. Dus een volledig copy-paste-antwoord kun je natuurlijk nooit krijgen.
Maar de website waarnaar u verwijst, is offline gehaald. Het was ook echt nodig. Al het materiaal dat geverifieerd is, staat op de site van het synchroon internetonderwijs (SIO). Er wordt ook actief over gecommuniceerd waar het goede materiaal gehaald kan worden. En niet te vergeten, collega’s, vanaf dit jaar worden jaarverslagen voor godsdienstvakken gemaakt en in de Onderwijsspiegel opgenomen. Het is dus de eerste keer dat ook de levensbeschouwingen zich moeten verantwoorden. Dat is een trendbreuk, dat was vroeger niet zo. Nu wordt dat mee opgenomen.
Collega Sminate, ik denk dat dat in het kader van de transparantie waar we het vaak over hebben, ook weer een stap vooruit is. Ik hoop dat dat nu al op een perfecte wijze zal gebeuren, maar het is weer een verandering: ‘Moeten we dat nu ook doen, en moet daarover gerapporteerd worden?’ Ik zie dat als een kans om aan te tonen dat de manier waarop de levensbeschouwing op school gegeven wordt, ook een meerwaarde kan zijn voor de persoonlijke ontwikkeling.
Collega Gennez, wat de Grondwet betreft, zal iedereen de komende maanden heel breed zijn eigen overtuigingen aan bod kunnen laten komen. Ik ben ook benieuw om te zien wat er allemaal zal gebeuren rond de mogelijke inherzieningstelling van de artikelen van de Grondwet. U weet dat we daar ook met een leerplichtverlagingsvoorstel zitten. Maar ook vandaag bevinden we ons in de context zoals die is. Er is creativiteit mogelijk, daar ben ik het zeker mee eens, maar ik vind het vooral belangrijk dat over de manier waarop levensbeschouwing gegeven wordt, in alle transparantie gerapporteerd wordt, en dat de grenzen zoals ze gesteld zijn, goed worden nageleefd.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Herhaling is een mooi pedagogisch principe, daar hebben jullie allemaal gelijk in, maar als er – naar ons gevoel – te weinig fundamenteel verandert, is het inderdaad nuttig en nodig dat we in dit huis de discussie blijven voeren. Wat de inherzieningstelling van artikel 24 betreft, is er geen heel lang debat nodig, dat is gewoon een ja of een neen. Dat moet inderdaad nog gebeuren, weliswaar aan de overkant, voor de verkiezingen die eraan komen. Dus ik doe nogmaals de oproep om daarin te volgen.
U weet ook dat wij de verlaging van de leerplicht genegen zijn en zullen steunen. Wij zouden ook daar nog verder durven gaan. Maar ook daar is een aspect van levensbeschouwing aan verbonden: we willen allemaal dat kleuters vroeger naar school gaan, maar we vinden het allemaal niet noodzakelijk dat ze meteen levensbeschouwelijk onderricht krijgen. Dat hebben de collega’s ook al duidelijk aangegeven. Ook daar zitten we dus met een verstrengeling en is het dus goed dat we onze Grondwet, die in steen gebeiteld is, op gezette tijden herevalueren en ook aanpassen aan de sociologie van de huidige samenleving. Ik denk dat dat belangrijk is voor de legitimiteit van rechtsregels, en zeker ook als we het grootste respect voor levensbeschouwingen en levensbeschouwelijk onderricht willen blijven garanderen – zoals onze fractie doet, dat wil ik beklemtonen, collega De Meyer.
Het is belangrijk dat dat een hedendaagse invulling krijgt, absoluut zonder veralgemeningen. Dat hebben we ook niet gedaan, we hebben een aantal bestaande incidenten aangekaart. We zijn er terecht heel blij om dat duizenden leerkrachten levensbeschouwing dat op een perfect moderne en democratische manier doen. We zouden ook voor alle kinderen dat recht op die levensbeschouwing willen garanderen, maar willen er daarnaast ook voor zorgen dat gedeeld burgerschap en kennis over elkaars levensbeschouwing sterker dan vandaag in al onze scholen, ongeacht het net, aan de orde en in het curriculum vervat zouden zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.