Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, sinds het academiejaar 2016-2017 is de bacheloropleiding Verpleegkunde een vierjarige opleiding. Op die manier voldoet de opleiding aan de Europese richtlijn inzake gereglementeerde beroepen.
In een antwoord op het VLHORA-standpunt (Vlaamse Hogescholenraad) met betrekking tot de studieomvang van de bacheloropleiding Vroedkunde gaf u, minister, in januari 2017 aan dat op basis van het visitatie- en accreditatieproces voor de bacheloropleidingen Vroedkunde er geen aanleiding is om tot diezelfde ingreep over te gaan. Er was volgens u toen geen kader om de studieomvang van de opleiding uit te breiden. U gaf in het schrijven aan de VLHORA wel aan dat u bereid bent om oplossingen te zoeken voor de uitdagingen waarmee de opleiding wordt geconfronteerd.
De opleiding Vroedkunde wordt gekenmerkt door een grote instroom én een grote uitval. Het takenpakket en de verantwoordelijkheden van de vroedkundigen is in de loop der jaren aanzienlijk veranderd zoals het uitschrijven van medicatie en de kortere kraambedperiodes die in de federale richtlijnen zijn opgenomen.
Binnen de VLHORA is een ad-hocwerkgroep Vroedkunde actief. “Dit is geen permanente werkgroep maar wordt samengeroepen op het moment dat gemeenschappelijke standpunten moeten ingenomen worden. Zo is recent bijvoorbeeld de vraag naar studieduurverlenging besproken en werd de impact van de vierjarige opleiding verpleegkunde op de opleiding vroedkunde besproken.” Dit lezen we op de website van de VLHORA.
Minister, naar aanleiding van de wijzigingen in de verpleegkunde is deze vraag inzake vroedkunde naar boven gekomen, gezien de gewijzigde taken. Wat was de uitkomst van de meest recente bijeenkomst van deze ad-hocwerkgroep? Bent u of is uw kabinet rechtstreeks betrokken bij de werkzaamheden van deze werkgroep? Welke maatregelen en initiatieven kunt u nemen om aan de verzuchtingen van het werkveld tegemoet te komen, als een verlenging van de studieduur niet aan de orde is?
Minister Crevits heeft het woord.
De meest recente bijeenkomst van de ad-hocwerkgroep Vroedkunde van de VLHORA was op 14 november 2018. Zij hadden toen een overleg met de ad-hocwerkgroep Verpleegkunde over het klinisch onderwijsdomein ‘moeder en pasgeborene’. Dit dossier wordt verder uitgewerkt in het voorjaar 2019. De verslagen van deze ad-hocwerkgroepen zijn niet publiek beschikbaar.
De studieomvanguitbreiding van de bacheloropleiding in de verpleegkunde is grotendeels gebaseerd op de dwingende bepalingen in de Europese richtlijn 2005/36, gewijzigd door de Europese richtlijn 2013/55. In die Europese richtlijn staat voor de opleiding Verpleegkunde bepaald dat de opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger in totaal ten minste drie studiejaren omvat, bestaande uit 4600 uur theoretisch en klinisch onderwijs, dat is de stage, waarbij de duur van het theoretisch onderwijs ten minste een derde en die van het klinisch onderwijs ten minste de helft van de minimumduur van de opleiding bedraagt. De helft van 4600 uren is 2300 uren.
Voor de opleiding tot verloskundige bepaalt die Europese richtlijn dat het ten minste drie jaar moet zijn, die ook ten minste 4600 uur theoretisch en praktisch onderwijs omvat, maar waarvan ten minste een derde betrekking moet hebben op klinisch onderwijs. Een derde van 4600 uren is 1533,33 uren. Er is een substantieel verschil tussen minimum 2300 uren stage en minimum 1533,33 uren stage. Vandaar dat ik ook aangaf dat op basis van het visitatie- en accreditatieproces voor de bacheloropleidingen Vroedkunde er geen aanleiding is voor diezelfde ingreep, namelijk een studieomvanguitbreiding.
Mochten de hogescholen, om aan de verzuchtingen van het werkveld tegemoet te komen, maatregelen en initiatieven willen nemen, dan ben ik uiteraard bereid om hierover te overleggen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, uw verwijzing naar de Europese richtlijn is correct. Dat is een duidelijke objectieve graadmeter. Het is natuurlijk moeilijk om vanuit deze commissie inhoudelijke debatten te voeren over het wezenlijke verschil tussen verpleegkunde en vroedkunde.
Dat is iets anders. De breedte zouden we inderdaad kunnen aanhalen. Ik verwijs naar de bevoegdheden die de afgestudeerden op dit moment krijgen, zijnde zelf medicatie mogen toepassen en dergelijke meer, maar ook bepaalde handelingen, mogen schrijven. Het is ook niet onbelangrijk dat we erop aansturen om het aantal ligdagen in de materniteiten te verkorten, want dat zijn natuurlijk heel hoge kosten, wat maakt dat vroedkundigen ook veel meer taken op zich gaan nemen nadien, en ook veel zelfstandiger werken. Verpleegkundigen werken veelal in de context van een ziekenhuis, waar er allerlei disciplines aanwezig zijn, terwijl een aantal vroedkundigen veelal veel zelfstandiger moeten werken.
Minister, u zou nu kunnen vragen of ik voor een verlenging van de opleiding pleit. Ik ben ten eerste vooral op zoek naar een oplossing voor de extra eisen, verzuchtingen, taken, het inhoudelijk meer stofferen van de opleiding, om dat nog rond te krijgen. Ten tweede is er ook de concurrentie met de opleiding Verpleegkunde, want op deze manier krijg je natuurlijk in hetzelfde domein tweesoortige opleidingen, en het is niet zo evident om het verschil uit te leggen. Daarom wil ik toch nog even doorgaan op mijn derde vraag: wat kunnen we dan wel doen om de verzuchtingen van het werkveld mee te nemen, om dat daarin te krijgen?
Wat ik weet, is dat er vanuit de hogescholen zelf geen vraag is naar een verlenging van de opleiding. Wat wel aan de hand is, is dat er een spanning bestaat op de werkvloer, de stagevloer, met die twee opleidingen die elkaar daar ontmoeten. Ter zake is er wel wat duidelijkheid te geven.
Wat het verminderen van het verblijf in de materniteiten betreft, dat is al een paar jaar bezig. Ondertussen zijn die materniteiten en die vroedkundigen zich ook aan het verbreden op het terrein zelf, door thuisbezoeken en dergelijke meer. Ik denk dat dat een ander vraagstuk is, wat die invulling betreft.
In essentie wordt er dus geen verlenging gevraagd, maar wel wat afstemming inzake de stage, zodat men elkaar niet voor de voeten loopt en ook niet gaat concurreren. Dat werd ook aangegeven. Er zijn twee types verpleegkundigen. Elk heeft zijn rol.
Minister Crevits heeft het woord.
Voor één keer zou ik het willen houden bij de aanvulling van de heer Durnez. Dat moet ook eens kunnen. Wij zijn zeker bereid om, als er vragen zijn, daarop in te grijpen. Er is ook overleg geweest, maar ik moet bevestigen wat u zei. Meer heb ik daar op dit ogenblik eigenlijk niet aan toe te voegen.
Ik stel toch ook vast dat er enige frictie is tussen de hogescholen enerzijds en de beroepsgroep anderzijds. Daar mogen we toch ook niet blind voor zijn. De belangen, de insteek en de motivatie van de ene zijn op een andere leest geschoeid dan die van de andere. Mij gaat het over de inhoud, de taakstelling van de opleiding Vroedkunde en de afgestudeerden daarvan. Daar wil ik toch nog aandacht voor blijven vragen, en niet omdat de hogescholen geen vragende partij zijn voor een verlenging. Dat kan zijn, maar ik blijf wat op mijn honger: hoe gaan we dan wél tegemoetkomen aan de extra uitdagingen? Daar heb ik immers weinig antwoorden op gehoord, en dat betreur ik.
De vraag om uitleg is afgehandeld.