Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Minister-president, met de laatste staatshervorming werden een aantal taken overgedragen naar lokale besturen. Een voorbeeld daarvan is de verantwoordelijkheid die de gemeenten kunnen opnemen op het vlak van onroerenderfgoedbeleid, door te kiezen voor het statuut van onroerenderfgoedgemeente.
Een gemeente die deze erkenning wil, maakt daarmee duidelijk dat ze geeft om het behoud en beheer van onroerend erfgoed. Tegelijk geeft zo'n gemeente daarmee aan dat ze de expertise in huis heeft om welbepaalde bevoegdheden en taken over te nemen, taken zoals die omschreven zijn in het Onroerenderfgoeddecreet en het Onroerenderfgoedbesluit. Uiteraard moet zo'n gemeente ook voldoen aan erkenningsvoorwaarden.
Zo'n onroerenderfgoedgemeente bouwt een eigen beleid uit voor het onroerend erfgoed op haar grondgebied, en doet dat complementair aan het Vlaamse beleid.
Op dit moment telt Vlaanderen negentien onroerenderfgoedgemeenten. Voldoet dit aantal aan uw verwachtingen?
Werden er sinds 2017 aanvragen tot erkenning als onroerenderfgoedgemeente geweigerd? Indien ja, om hoeveel gemeenten gaat het? Om welke redenen werden die aanvragen geweigerd?
Van de vijf Vlaamse kunststeden heeft alleen Leuven de status van onroerenderfgoedgemeente en in het algemeen ontbreken de grote historische woonkernen op het lijstje. Antwerpen, Gent, Brugge en Mechelen hebben zelfs geen aanvraag ingediend. Hoe verklaart u dit? Is dit een probleem volgens u? Zo ja, welke initiatieven wilt u eventueel nemen om die cijfers te op te trekken?
Bij het fuseren van gemeenten gaat de erkenning automatisch naar de nieuw gevormde gemeente. Dit geldt tot aan de volgende erkenningsronde. Zijn er veel gemeenten in dat geval? Zijn er ook gemeenten – nieuw gevormde of bestaande – die afstand deden van hun erkenning als onroerenderfgoedgemeente? Kent u de motivatie van de lokale beleidsvoerders in deze gevallen?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Mevrouw Van Werde, volgens mij is het niet zo belangrijk of het aantal onroerenderfgoedgemeenten voldoet aan mijn verwachtingen. Dat is ook zo. Volgens mij is vooral van belang de meerwaarde die ze kunnen leveren aan het onroerenderfgoedbeleid.
Het statuut is relatief nieuw. Voor de steden en gemeenten is het soms nog wat afwegen of ze tot een intergemeentelijke onroerenderfgoeddienst (IOED) willen behoren of zelf een erkenning als onroerenderfgoedgemeente willen verkrijgen.
U weet dat de aanvragen tot erkenning gebeurden halverwege de lopende beleidsperiode, de beleids- en beheerscyclus (BBC) voor de gemeenten. Het beleidsplan Onroerend Erfgoed moest via een aanpassing van de bestaande meerjarenplannen worden ingevoerd in de invoertool van de lokale BBC.
Koksijde was de eerste gemeente die ik heb kunnen erkennen. Enkele jaren later hebben we een mooie mix van steden en gemeenten die ofwel zelf erkend zijn ofwel in een IOED. Ik heb het hier al meegedeeld: 175 Vlaamse gemeenten zijn lid van een IOED, naast uiteraard de 19 erkende onroerenderfgoedgemeenten.
In 2020 komt er een nieuwe erkenningsronde. Er komt er nog een halverwege. Ik hoop dat nog een aantal steden en gemeenten de stap zullen zetten naar erkenning, aangezien dat volledig in de lijn van autonomie van de steden en gemeenten gaat. Het is niet meer het agentschap, maar het zijn zijzelf die machtigingen verlenen enzovoort.
Er zijn in 2017 geen erkenningsaanvragen geweigerd.
Het agentschap Onroerend Erfgoed ondernam en onderneemt diverse initiatieven om die aanvragen tot erkenning aan te moedigen, dan wel om in te stappen in een IOED of een IOED op te richten.
Ik geef u een aantal initiatieven. Tijdens de maand februari organiseert mijn administratie, in samenwerking met het departement Cultuur, twee informatiesessies over de lokale cultureelerfgoedconvenanten, de erkenning als IOED en de erkenning als onroerenderfgoedgemeente. Via diverse kanalen werden de gemeentebesturen hierover geïnformeerd. Een honderdtal ambtenaren en mandatarissen van lokale besturen schreven zich in voor die infosessies. Het agentschap heeft zijn website vernieuwd en meer informatie gedeeld over erkende onroerenderfgoedgemeenten. Het publiceerde een informatieve folder met uitleg over de erkenning als onroerenderfgoedgemeente, de procedure, de taken, de mogelijkheden. Het agentschap organiseerde een bevraging bij lokale besturen over hun noden voor een lokaal onroerenderfgoedbeleid en werkte een actieplan uit om hieraan tegemoet te komen. Het delen van meer inspirerende voorbeelden op de website is daarvan trouwens een gevolg. Om concreet in te spelen op de noden van de erkende onroerenderfgoedgemeenten zit het agentschap ook regelmatig met hen samen.
Voor de duidelijkheid wil ik eraan toevoegen dat het niet noodzakelijk is dat je erkend bent als onroerenderfgoedgemeente om een lokaal onroerenderfgoedbeleid te voeren. Je kunt een onroerenderfgoedbeleid voeren zonder dat je die erkenning hebt. Maar als je erkend bent, geef je zelf de toelating voor de handelingen aan beschermd erfgoed waarvoor geen omgevingsvergunning vereist is. Je volgt die toelatingen dan ook op. Bekrachtiging, voorwaarden koppelen aan of weigeren van archeologienota’s gebeurt door de gemeente zelf. Ook het begeleiden van de erkende archeologen bij de uitvoering van hun taak gebeurt door de gemeente. Het is hier al een paar keer aan bod gekomen, in het kader van de snellere afhandeling. Als het de gemeente zelf is die die opvolging doet, omdat ze dichter op het terrein zit en de zones beter kent dan het agentschap, kan ze korter op de bal spelen. Ze kan de meldingen van archeologisch vooronderzoek ontvangen, met ingrepen in de bodem voordat de omgevingsvergunning verleend werd. Ook ontvangt de gemeente dan de meldingen van de aanvang van een archeologische opgraving. Dat zijn de voordelen van een erkenning.
Maar het is niet zo dat kunststeden die niet erkend zijn als onroerenderfgoedgemeente geen eigen onroerenderfgoedbeleid voeren. Er zijn in Vlaanderen prachtige voorbeelden van steden die al heel lang een eigen onroerenderfgoeddienst hebben, nog voor er zelfs maar sprake was van een mogelijke erkenning als onroerenderfgoedgemeente. Je kunt met eigen mensen een zeer actief beleid voeren, dat de zaken zeer nauw opvolgt en waakt over het patrimonium, het esthetische karakter, de eenvormigheid op bepaalde gebieden enzovoort.
Tot slot, er zijn geen erkende onroerenderfgoedgemeenten die in 2019 fuseerden.
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Minister, ik ben het met u eens dat niet het aantal belangrijk is, maar wel de meerwaarde. Maar er is iets dat ik mij afvraag. Het is misschien een heel simpele redenering, maar het is toch veelzeggend dat u zegt dat 175 Vlaamse gemeenten geneigd waren om deel uit te maken van een IOED of om er een op te richten. Waarom? Daar zit wel een financiële vergoeding aan vast.
Maar zit er dan geen contradictie in het gegeven? Want grote steden die een eigen erfgoedbeleid hebben uitgebouwd en eigenlijk al meer middelen hebben om zo’n beleid uit te bouwen, zijn tot op heden niet geneigd om zo’n erkenning aan te vragen. In mijn eigen stad, Antwerpen, hoor ik waarom dat zo is. Het vraagt namelijk meer werk en meer personeel. De stad neemt een deel van de taken van Vlaanderen over, maar daar staat niets tegenover.
Bij een IOED krijg je daarentegen 85.000 euro en dan moet je maar met drie gemeenten zijn, drie kleine gemeenten. Kleinere gemeenten die minder middelen hebben en die toch de financiële meerkost willen dragen die dat werk met zich meebrengt, willen dan blijkbaar toch onroerenderfgoedgemeente worden.
Ik vraag me dan af of het geen stimulerend effect zou kunnen hebben om bij zo’n erkenning tot onroerenderfgoedgemeente een soort van bruidsschat te geven, extra middelen om die taken op te vangen? Tenslotte wordt een deel van de werklast verhuisd van het Vlaamse naar het lokale niveau.
De heer Caron heeft het woord.
Het is alsof collega Van Werde mijn notities heeft gelezen. Maar dat is niet zo, dat weet ik zeker. (Gelach)
Ik heb ze net opgesteld, terwijl zij aan het woord was.
Minister-president, ik heb opgeschreven: “Er staat te weinig tegenover op het vlak van bevoegdheid en van autonome keuzes. En het levert te veel werk op, waarvoor je extra personeel moet inzetten. En daardoor neem je zelfs een aantal taken van Vlaanderen over.”
Minister-president, toen we het nieuwe Erfgoeddecreet bespraken, zei ik ook al dat ik dacht dat die formule niet zal werken omdat ze geen prikkels geeft en niet genoeg uitdagingen geeft voor de lokale besturen. En waarom zou men die klusjes doen, als dat ook in Brussel kan gebeuren?
Het is iets dat we zeker moeten meenemen bij de toekomstige evaluatie die onze opvolgers moeten doen, zeker omdat er een anomalie is tussen de intergemeentelijke onroerenderfgoeddiensten en de lokale besturen. Er is iets niet juist.
Minister-president, u kunt toch niet beweren dat, met maar negentien onroerenderfgoedgemeenten, het beleid is gelukt. Ik denk dat we over bevoegdheden, verantwoordelijkheden, taakstellingen en financiering nog eens een grondig gesprek moeten voeren. Ik ben wel blij dat twee derde van de Vlaamse gemeenten bij de intergemeentelijke onroerenderfgoeddiensten zijn aangesloten. Ik denk dat het hoofdzakelijk kleinere gemeenten zijn die niet de competentie en expertise in huis hebben om dat met eigen personeel te doen. Er moet dus toch nog een en ander gebeuren, wat overigens niets afdoet aan het beleid van Gent, Antwerpen, Brugge – dat ik het best ken – op het vlak van onroerend erfgoed. Maar van een echte samenwerking kun je niet spreken.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Er zijn een paar zaken aangekaart. De intergemeentelijke onroerenderfgoeddiensten (IOED’s) krijgen een bedrag van 85.000 euro. Het zijn vaak kleine gemeenten die op zich niet de slagkracht en de middelen hebben die grote steden hebben. Die hebben veel meer middelen uit het Steden- en Gemeentefonds dan de kleinere gemeenten. U weet dat ook. Als ik zie dat een stad als Brugge met een grote erfgoeddienst – ik weet niet hoeveel mensen er werken, maar het zijn er veel –, een stad als Gent en een stad als Antwerpen, die kans niet aangrijpen, dan kan het niet liggen aan het feit dat ze de vrouw- of mankracht niet hebben. Leuven bijvoorbeeld is wel erkend. Mijnheer De Gucht, Aalst op het eerste gezicht niet. Het geeft autonomie. Collega Caron zegt dat er meer autonomie moet zijn, maar zeg me welke. (Opmerkingen van Bart Caron)
Meer bevoegdheden. Je zou nog kunnen zeggen dat het bewaken van stads- en dorpsgezichten een taak voor de steden en gemeenten kan zijn omdat zij de bewakers zijn van de uniformiteit. Het advies bij beschermde gebouwen moet volgens mij bij het agentschap blijven. Het moet bij een externe instelling blijven. Voor de toelatingen en de archeologie hebben ze veel meer bevoegdheden en het is dus niet onbelangrijk om die bevoegdheden te krijgen. Zijn ze van die aard dat je veel extra mankracht moet aanwerven? Ik vind van niet, en zeker in de grote steden kan het geen argument zijn omdat ze hun eigen diensten hebben.
De kleine gemeenten hebben al moeite om een omgevingsambtenaar te hebben. Ze moeten al vaak in een intergemeentelijk verband gaan om een omgevingsambtenaar te hebben omdat ze de expertise niet zelf in huis kunnen opnemen. Het wordt vaak gedeeld over veel gemeenten. Leiedal bestaat uit Anzegem, Avelgem, Deerlijk, Harelbeke, Kortrijk, Kuurne, Lendelede, Spiere-Helkijn, Menen, Waregem, Wervik, Wevelgem en Zwevegem. Die 85.000 euro moet worden verdeeld over zoveel gemeenten. Je kunt dus niet zeggen dat het een zeer grote subsidie is, maar het laat wel toe om een erfgoedambtenaar te hebben.
Ik sta open – maar het zal in de komende regeerperiode moeten gebeuren – voor suggesties om meer bevoegdheden te geven. Buiten stads- en dorpsgezichten zie ik er geen. Ik denk dat de adviesbevoegdheid bij de omgevingsvergunningen voor de beschermde gebouwen en monumenten bij het agentschap moet blijven. Het is al niet bindend, de steden en gemeenten hebben al een autonomie om daarover te oordelen. Dat ze zichzelf daarover nog eens adviseren, lijkt een beetje moeilijk. Maar behoeder en bewaker van de stads- en dorpsgezichten zou een bijkomende bevoegdheid kunnen zijn die je overdraagt naar de steden en gemeenten. Er moet over worden nagedacht.
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Minister-president, ik doe het niet graag maar ik zou u toch willen tegenspreken wat de extra workload en het extra personeel betreft. Ik weet zeker dat er in Antwerpen te weinig mensen zijn. De workload is daar ook veel groter en ze kunnen er meer mensen gebruiken. Er is natuurlijk ook gigantisch veel erfgoed en dat geldt voor alle historische steden.
Verder begin ik me ernstig zorgen te maken als mijn betogen hier beginnen te lijken op die van collega Caron van de oppositie.
De vraag om uitleg is afgehandeld.