Verslag vergadering Commissie voor Wonen, Armoedebeleid en Gelijke Kansen
Verslag
Mevrouw Moerenhout heeft het woord.
Eind januari berichtte De Standaard dat de wachtlijst voor een sociale huurwoning 135.000 Vlamingen bedraagt, waarvan 16.543 kandidaat-huurders met een handicap. De definitie van een handicap is vrij ruim. Het gaat over mensen met een psychische beperking, een fysieke beperking of over veteranen of mensen die een bepaalde voorrang verdienen.
De algemene wachtlijst voor sociale woningen wordt nog altijd langer. We zijn deze legislatuur gestart met 120.000 wachtenden, vandaag zijn het er 135.000, dat is 15.000 meer. Minister, wij hebben altijd erkend dat u veel inspanningen hebt gedaan maar als we dan zien dat er aan het eind van de legislatuur 15.000 meer wachtenden zijn, een stijging met 12 procent, dan is dat toch een niet te negeren cijfer.
Van al die wachtenden kregen deze legislatuur 1680 kandidaat-huurders met een handicap een sociale huurwoning toegewezen. Dat is ongeveer evenveel als alle wachtenden met een handicap voor 2014 die een woning kregen toegewezen. Dat is zeker een inspanning geweest, maar feit blijft dat er nog een tienvoud van het aantal wachtenden op die lijst staat.
Bovendien blijkt ook uit de cijfers dat er van de meer dan 154.000 sociale woningen 2605 geschikt zijn voor rolstoelgebruikers. Dat is bijna 2 procent van het sociaal woonpatrimonium. Dat is niet zo heel veel.
Zoals gezegd, u hebt inspanningen gedaan, maar het eindresultaat is vandaag aan het einde van de legislatuur voor ons onvoldoende, zowel de algemene wachtlijsten als de wachtlijsten specifiek voor personen met een handicap.
De voorbije jaren hebben ons, studie na studie, ook geleerd dat net die kandidaat-huurders, die op de private huurmarkt zitten terwijl ze wachten op een sociale woning, extra vatbaar zijn om in armoede te vallen, omdat zij heel veel kosten hebben. Hun huurprijs is een prijs die zij niet zo eenvoudig kunnen betalen, en bijgevolg moeten zij op het einde van de maand beknibbelen op de ene of andere factuur, waardoor de armoede om de hoek loert.
Die wachtenden met een handicap hebben natuurlijk heel veel extra kosten, qua vervoer, qua omkadering en dergelijke, waardoor zij nog eens meer kans hebben om in armoede te belanden. Dat is de bezorgdheid van onze fractie. We denken dat wij als politici of als overheid daaraan tegemoet moeten komen.
Minister, wat is uw standpunt inzake het hoge aantal personen met een handicap op de wachtlijsten voor een sociale woning?
Wat is het perspectief? Zult u bijkomende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat deze personen sneller en beter toegang zullen krijgen tot een sociale woning?
Minister Homans heeft het woord.
Aangezien de vragen van collega Moerenhout en collega Van Volcem eigenlijk soortgelijk waren, heb ik gewoon één algemeen antwoord, en bij deze is de vraag van collega Van Volcem dan ook beantwoord.
Een eerste vraag van collega Van Volcem was: wat is de algemene verklaring voor de aangroei van de wachtlijsten, maar dan in het algemeen, niet specifiek voor mensen met een beperking?
Er zijn verschillende verklaringen voor. Ten eerste neemt het aantal huishoudens in Vlaanderen toe. Dat heeft met de demografische groei te maken, maar natuurlijk ook met het feit dat er jammer genoeg meer echtscheidingen zijn, meer alleenstaanden, en dergelijke meer. In 2014 is de inkomensgrens om in aanmerking te komen voor een sociale woning, met 13 procent verhoogd. Dat heeft natuurlijk ook wel een impact gehad op de wachtlijsten, want er kwamen ook meer mensen in aanmerking, dat is de logica zelve. Het aantal sociale huurwoningen is wel degelijk ook gestegen. Mevrouw Moerenhout, ik ben blij dat u ook constructief oppositie kunt voeren – ik zeg dat ook regelmatig en meen dat oprecht –, dat u ook erkent dat er goede zaken en toch wel stevige investeringen zijn gebeurd, wat sociale huisvesting betreft.
Wat de personen met een beperking betreft, daar is de zogenaamde persoonsvolgende financiering ingevoerd, het zogenaamde rugzakje, als ik het zo mag noemen. Gelet op het feit dat die mensen nu een rugzakje krijgen met hun geld in – ik druk het nu heel plastisch uit – zullen die natuurlijk ook wel heel gemakkelijk hun weg vinden naar een sociale woning, omdat zij dikwijls ook in aanmerking komen voor een sociale woning. Onze partij is altijd wel absoluut vragende partij geweest voor die persoonsvolgende financiering – en nu kijk ik even naar de specialisten van de commissie Welzijn –, maar het perverse effect voor de sociale huisvesting is wel dat heel veel mensen met hun rugzak komen aankloppen bij de sociale huisvesting, maar dat ik wel geen euro van de VIPA-middelen (Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden) krijg. Daar wringt wel het schoentje wat de personen met een beperking betreft.
Collega Van Volcem had nog de vraag gesteld waarom er zo weinig woningen geschikt zijn voor mensen met een beperking. Je moet natuurlijk de juiste terminologie gebruiken – mevrouw Van Volcem is hier nu niet, maar ze kan het verslag lezen. Aangepaste woningen zijn woningen voor mensen die door een bepaalde beperking niet in een basiswoning terechtkunnen, maar met hulp wel zelfstandig kunnen wonen. Maar niet elke kandidaat-huurder met een beperking of een handicap heeft natuurlijk nood aan een aangepaste woning. Men kan verschillende soorten van beperking, verschillende soorten van handicap hebben. Niet elke beperking strekt ons ertoe om ook een aangepaste woning te moeten voorzien. Dat is nogal logisch, denk ik. Bepaalde mensen met een beperking of handicap kunnen dus ook terecht in een basiswoning. Dat is mogelijk mits enkele beperkte en zeer specifieke aanpassingen, waardoor je niet over de zogenaamde echte aangepaste woningen moet spreken.
Of en hoeveel aangepaste woningen er worden gebouwd, hangt natuurlijk af van de specifieke nood bij de lokale sociale woonactor en gebeurt in samenspraak met het lokaal bestuur. Op lokaal niveau kan immers beter worden ingeschat wat de lokale noden zijn. Het aanbod wordt alvast geleidelijk uitgebreid. Zo ligt het aandeel aangepaste woningen in het nieuw gebouwde patrimonium op ruim 13 procent. Maar nogmaals, collega's, mensen met een beperking of een handicap moeten niet per definitie in een aangepaste woning terechtkomen. Ze kunnen ook in een basiswoning terechtkomen.
Mevrouw Van Volcem vroeg of er hiervoor extra investeringen zullen gebeuren. Het financieringssysteem FS3 voorziet in de financiering van maximaal 10 procent extra woonoppervlakte voor een aangepaste woning plus een extra financiering van 1 procent als aanmoediging. Waarom maximaal 10 procent extra woonoppervlakte? Voor mensen die in een rolstoel zitten of minder mobiel zijn, moet er in bredere gangen en deuropeningen worden voorzien, moet de badkamer worden aangepast enzovoort. Dat wordt ook gefinancierd vanuit het financieringssysteem FS3. Deze extra’s zijn bedoeld voor de bouwkundige meerwerken die een aangepaste woning met zich meebrengt. Het is ook mogelijk om specifieke ergonomische uitrustingen voor personen met een handicap of een beperking volgens kostprijs te financieren binnen FS3, indien het toegekende kostprijsverhogingspercentage van 1 procent onvoldoende is.
Mevrouw Van Volcem vroeg verder hoe mensen met een beperking het best voorzien kunnen worden van een aangepaste woning. Hoeveel procent van de sociale huurmarkt wil ik aangepast zien voor rolstoelgebruikers? Zal de huurpremie voor kandidaat-huurders van een sociale woning uitgebreid worden? Zal deze aangepast worden voor de subgroep van mensen met een beperking?
Hier wordt van alles op één hoop gegooid, maar ik zal proberen om redelijk duidelijk te antwoorden. De behoefte aan aangepaste woningen wordt het best op lokaal niveau ingeschat. Dat heb ik daarnet ook al gezegd. Ik herhaal nog eens dat aangepaste woningen één ding zijn, maar basiswoningen met zeer beperkte aanpassingen zijn ook toegankelijk voor mensen met een beperking of een handicap. Dan zijn er natuurlijk ook nog de SHM’s, de welzijns- of zorgactoren en de gemeentes. Zij kunnen plaatselijke noden het best in kaart brengen en een zeer gericht beleid voeren. De doelgroepen kunnen die ook afbakenen en zo voorzien in gericht passende aangepaste woningen.
Ik ben er absoluut geen voorstander van om één percentage op te leggen voor heel Vlaanderen. Niet elke gemeente heeft dezelfde nood. Het bindend sociaal objectief voor gewone sociale huurwoningen is 9 procent. Het zou onverstandig zijn om vanuit Vlaanderen in onze ivoren toren tegen elke gemeente te zeggen dat ze in zoveel procent aangepaste woningen moet voorzien. Dat is niet goed. Dat moet in overleg gebeuren met het lokale bestuur dat het beste kan inschatten wat de noden ter plaatse zijn.
Dan kom ik tot het optrekken van de inkomensgrens van de huurpremie naar de inkomensgrenzen die vandaag voor de inschrijving bij een SHM van toepassing zijn. Dat is een belangrijke inspanning om de doelgroep van de huurpremie uit te breiden. Meer personen met een beperking kunnen in aanmerking komen voor deze premie.
Ik krijg in het parlement, in deze commissie en via andere wegen vaak de vraag om een bepaalde doelgroep te huisvesten. Nu gaat het al over zoveel doelgroepen die ik moet huisvesten in de sociale huisvesting, dat ik door het bos de bomen niet meer zie. Er wordt aandacht gevraagd – ik zeg niet dat dit onterecht is – voor mensen met een beperking, ouderen, alleenstaanden, alleenstaande ouders met kinderen, af en toe ook voor al dan niet erkende vluchtelingen – daar is mijn antwoord altijd heel duidelijk over geweest. Het is onmogelijk om vanuit sociale huisvesting voor al die doelgroepen een extra specifiek kader te scheppen, laat staan voorrang te geven. U kent de voorrangsregels en er kan 5 procent worden afgeweken van de wachtlijsten in functie van zeer kwetsbare doelgroepen en dergelijke.
Doen wij iets voor mensen met een beperking en/of een handicap die op de wachtlijst staan? Ja, absoluut. Maar waarom is er een aangroei? Ik heb u uitgelegd dat de persoonsvolgende financiering – waar deze meerderheid en wij als partij zeker voorstander van zijn – het effect heeft dat iemand die een rugzakje krijgt in aanmerking komt voor een sociale woning. Die komt dan op de wachtlijst. De VIPA- middelen voor infrastructuur die bij Welzijn zitten, zijn niet overgekomen naar de sociale huisvesting. Ik krijg er dan ook geen eurocent voor.
Maar gaan we die mensen een billijke en eerlijke kans geven? Uiteraard, maar ze zullen wel moeten aanschuiven op de wachtlijst.
Mevrouw Moerenhout heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord, minister. U verwijst naar de experte van de commissie Welzijn van CD&V. (Opmerkingen)
Voor het verslag: het was de experte van de N-VA die bedoeld werd. (Opmerkingen)
Het was wel de experte van CD&V die de voorbije zomer, in 2018, aan de alarmbel heeft getrokken betreffende dit thema, minister. Het was mevrouw Schryvers die u toen opgeroepen heeft om meer te focussen op kandidaat-huurders met een beperking, omdat dat toch een grote uitdaging is waar we voor staan. Mevrouw Schryvers zei toen dat u te weinig engagement toonde. Dat is een niet te onderschatten case om op te volgen.
Bovendien werd er toen terecht op gewezen dat onze bevolking vergrijst. Als gevolg van die vergrijzing zal er alleen maar meer vraag zijn. Er zullen meer mensen met een beperking zijn die nood hebben aan een aangepaste sociale woning.
U bent in uw antwoord eigenlijk vooral ingegaan op de oorzaken van het aantal. U hebt daarover twee zaken gezegd waarmee ik zelf helemaal niet akkoord ga. U zegt: de rol zit vooral bij het lokale bestuur. Het gebeurt wel in samenspraak, maar het wordt het best op het niveau van het lokale bestuur ingeschat. Ik ga daar deels mee akkoord, in de zin dat die lokale besturen er inderdaad een goed zicht op hebben en dat goed kunnen inschatten. Anderzijds kan het toch absoluut niet de bedoeling zijn in een Vlaanderen waar vandaag 135.000 Vlamingen op die wachtlijst staan, waar we zien dat die armoedecijfers ongezien hoog zijn, waar dit toch een grote sociale uitdaging is, dat Vlaanderen zijn handen daarvan aftrekt. Ik ben er dus wel absoluut een voorstander van dat Vlaanderen hier de rol heeft van monitoring. Niet alleen voor personen met een handicap, met een beperking, of het nu een fysieke is of een andere. Maar tout court, in heel de oplossing en de uitdaging qua sociaal wonen denk ik dat de rol van Vlaanderen absoluut aangepakt en gepakt moet worden. Uiteraard moet dat gebeuren in samenspraak met de lokale besturen, maar Vlaanderen mag absoluut niet weglopen van die verantwoordelijkheid.
U hebt ook een algemener beeld geschetst. Er zijn veel alleenstaanden met een groot armoederisico, er zijn veel mensen met een beperking met een groot armoederisico, er zijn veel ouderen met een groot armoederisico. Dat klopt. Maar het kan niet zijn, omdat dat aantal stijgt en stijgt en stijgt, dat dat een reden is om er niet over na te denken hoe we dat kunnen aanpakken en hoe de overheid dat aantal naar beneden kan krijgen. Daar zie ik bijvoorbeeld wel een rol voor het bso of differentiatie van het bso. Ik denk dat we moeten nadenken over hoe we de armoede kunnen laten dalen. Ik denk dat het bso daar wel degelijk een rol kan spelen. Vandaag is het inderdaad 9 procent. Elke stad, elke gemeente, geen specifiëring over doelgroepen, over kamers en dergelijke.
Ik geef een voorbeeld, dat niet gaat over personen met een handicap. In steden moeten grote gezinnen vaak langer dan tien jaar wachten op een sociale woning. Waarom zou Vlaanderen dan niet kunnen zeggen dat er eerst ingezet moet worden op de bouw van kamers voor een groot gezin? Het debat van vandaag gaat niet over die differentiatie, die wij vragen in zo’n bso, maar ik denk wel dat we daarover moeten nadenken. Ik denk niet dat de toenemende cijfers een reden kunnen zijn om er minder over na te denken, maar om er meer over na te denken, om dat als Vlaanderen volop aan te pakken en aan te vatten, zowel die monitoring van die lokale besturen, als het aantal, als die differentiatie van het bso.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Ik wil me graag aansluiten bij de vraag van collega Moerenhout. Het is een thema dat hier al meermaals ter sprake is gekomen, en waarvan ik een aantal pijnpunten al meermaals heb aangekaart, minister.
U verwijst in eerste instantie naar de persoonsvolgende financiering. U zegt: meer en meer mensen met een beperking gaan op zoek naar een eigen woning. Die zetten zich dan ook op de wachtlijst voor een sociale huurwoning. Wat voor mij daarbij absoluut vooropstaat, is inclusie.
We vinden allemaal dat een vermaatschappelijking van zorg belangrijk is en dat mensen met een beperking, welke die beperking ook moge zijn, erbij horen. Dat betekent dat we dus inderdaad meer gaan inzetten op het wonen binnen de leefgemeenschappen en niet meer op het wonen in afzonderlijke voorzieningen. Dat heeft inderdaad een aantal effecten.
Dat is niet het enige. Mensen worden ook alleen maar ouder. Dan spreek ik niet alleen over de instroom binnen de sociale huisvesting waar u vooral naar verwijst, minister, maar ook over de mensen die al in een sociale woning wonen. Zij moeten daar zo lang mogelijk in kunnen blijven wonen. We zeggen vaak dat we mensen moeten leren om aangepast te bouwen, zodat ze in de woning kunnen blijven wonen als er iets gebeurt of als ze ouder worden. Dat is natuurlijk ook voor de sociale huisvestingssector van belang.
Wat mij de voorbije periode gefrappeerd heeft, telkens wanneer we hier een discussie over hielden, was het grote aantal mensen op de wachtlijst enerzijds en het gebrek aan een correct overzicht van de aangepaste woningen anderzijds. Ik wil heel graag erkennen dat er daar een grote differentiatie in bestaat. Het is waar dat niet iedereen met een erkenning nood heeft aan een aangepaste woning. Het is ook waar dat niet iedereen met een beperking nood heeft aan dezelfde soort aanpassingen. Vandaag hebben de sociale huisvestingsmaatschappijen (SHM’s) en de sociale verhuurkantoren (SVK’s) echter geen reëel zicht op het aantal aangepaste woningen. We moeten er natuurlijk bijkomend op inzetten dat het aantal stijgt. U zegt dat er wel cijfers zijn voor de nieuwbouwwoningen, maar dan is de vraag wel waaraan de woningen zijn aangepast.
We moeten vooral focussen op de voorrangsregeling die bepaalt vanaf wanneer iemand recht heeft om een beroep te doen op een voorrangsregeling voor een aangepaste woning. Dat zou immers betekenen dat een bepaalde beperking inderdaad aanleiding geeft tot de nood aan een aangepaste woning.
Als antwoord op mijn laatste vraag hierover hebt u gezegd, minister: “ Het aantal aangepaste woningen binnen het patrimonium van de SHM’s en SVK’s wordt momenteel niet geregistreerd bij de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW). Mijn administratie zal in overleg met de sector nagaan of een registratie van de aangepaste woningen door de SHM’s en SVK’s werkbaar is.” Mijn vraag aan u is hoever het daarmee staat.
De specialiste van de N-VA, mevrouw van der Vloet, heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw uitgebreide antwoord. Daar zitten heel wat items in.
Het klopt dat mensen dankzij de persoonsvolgende financiering, het rugzakje richting zorg, de regie meer in eigen handen nemen. We hebben dat dinsdag in cijfers gezien: veel meer mensen nemen een budget in cash op. Zeker die doelgroep die in een sociale woning gaat wonen, gaat niet meer richting de voorzieningen. Ik denk dat een overleg met Welzijn hier wel op zijn plaats zou zijn om na te gaan hoe we dit in de toekomst gecombineerd kunnen bekijken, zowel voor het wonen als voor de zorg.
U zegt dat de lokale noden ingeschat moeten worden en ik ben daar wel voorstander van. Ik denk dat maatwerk zeker en vast meer vruchten zal afwerpen dan vanuit een ivoren toren een procent opleggen, zoals u het ook stelt. Ik denk dat er lokaal nog heel wat werk is om alles goed in kaart te brengen. Collega Schryvers, u haalde ook de vergrijzing aan. Het gaat inderdaad niet enkel om mensen met een beperking, maar ook om ouderen. Je kunt dat als één grote groep zien. De vergrijzing is er. Mensen worden ouder. We willen dat mensen langer thuis kunnen blijven, zoals u aanhaalde, collega Schryvers. Dat geldt ook voor deze woningen.
Er gebeurt al heel wat. We zien dat 13 procent van de nieuwbouwwoningen aangepast is, maar ik vroeg me wel af hoe het met renovatie zit. Als appartementen of huizen gerenoveerd worden, wordt er dan ook al gekeken naar toegankelijkheid? Daar lijkt mij niets mis mee te zijn. We vragen heel vaak waarom elke woning, niet alleen sociale woningen, niet gewoon standaard een deur van 1 meter kan krijgen.
Op zich maakt het niet uit of je daar nu woont als alleenstaande ouder, als ouder of als persoon met een beperking. Maar voor de persoon met een beperking is dat natuurlijk wel een meerwaarde.
Er moet ook voldoende ruimte zijn in de badkamers. Het is niet omdat die badkamer er al is, dat die ook al volledig moet worden geïnstalleerd met een stoeltje in de douche of eender wat. Dat zijn slechts kleine aanpassingen. Ik vind het wel belangrijk dat men daar oog voor heeft, zowel bij nieuwbouw als bij renovatie, maar het moet niet doelgroepgebonden zijn. Als we zien dat de woning al is aangepast, dan gaan we daar in de toekomst veel minder problemen mee hebben. Inter-Vilvoordse werkt daar ook heel veel aan. Het is misschien iets om mee te nemen.
Het kan op lokaal niveau ook een werkpunt zijn om beter te kijken naar wat de vraag is. Hoe kunnen we inspelen op de vraag, en waar moeten we ons verder in inwerken?
Minister Homans heeft het woord.
Ik wil herhalen wat ik in mijn antwoord al heb aangegeven. Het gaat om 13 procent aangepaste woningen in het nieuw gebouwd patrimonium. Ik weet niet of iedereen beseft wat 13 procent is. Dat is eigenlijk heel veel. Ik ben het er absoluut mee eens dat de mensen ouder worden, zo lang mogelijk in hun eigen woning willen blijven en zo laat mogelijk naar een woonzorgcentrum willen gaan. In het licht van het levenslang wonen is die 13 procent echt een statement dat we hebben kunnen realiseren.
Indien er hier Vlaamse volksvertegenwoordigers zijn die vinden dat dit percentage naar boven moet, zou een bijkomende financieringslijn, bijvoorbeeld van het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA), natuurlijk meer dan welkom zijn. In dat geval wil ik daarover nadenken.
Als we natuurlijk voorrang vragen voor allerlei doelgroepen, houden we op den duur alleen nog doelgroepen over en dreigen de mensen die niet tot een specifieke doelgroep behoren en gewoon voor een sociale woning in aanmerking komen uit de boot te vallen. Ik maak er een beetje een karikatuur van, maar dat is de weg die we opgaan met al die doelgroepen die voorrang moeten krijgen. Aan deze specifieke doelgroep, de mensen met een beperking of een handicap, werken we wel degelijk en 13 procent van het nieuw gebouwde patrimonium bestaat uit aangepaste woningen.
Mevrouw van der Vloet, wat de renovaties betreft, wordt hier elke keer naar gekeken, maar het moet technisch mogelijk zijn. Ik geef een simpel voorbeeld. In een klein appartementsgebouw zonder lift moet dit op het gelijkvloers mogelijk zijn. We kunnen iemand in een rolstoel moeilijk verplichten met de trap naar boven te gaan. Het moet bouwtechnisch mogelijk zijn, maar we doen dit wel degelijk bij renovaties.
Wat de rol van de lokale besturen betreft, volg ik u volledig. Ik heb gezegd dat het niet goed zou zijn centraal een bepaald percentage aan aangepaste woningen op te leggen dat elke gemeente of elke stad moet realiseren. De noden zijn immers niet overal dezelfde. Als we een percentage, bijvoorbeeld 5 procent, zouden opleggen, zouden ze die woningen in een gemeente moeten bouwen waar absoluut geen nood is, terwijl dit wel een meerkost betekent. Daar moeten we ook duidelijk over zijn. In andere gemeenten zouden er dan misschien meer noden zijn. We moeten de lokale besturen in samenwerking met andere actoren, zoals welzijnsactoren en SHM’s, zelf laten beslissen in welke soort al dan niet aangepaste woningen ze, afhankelijk van de noden, willen investeren.
Mevrouw Moerenhout, u bent nog eens over de wachtlijsten begonnen. Ik zal niet alles herhalen. We kennen elkaars vragen en antwoorden. We werken al lang samen en beginnen elkaar een beetje te kennen. Gelet op uw opmerking, kan ik niet anders dan nogmaals naar mijn recordinvestering van 4 miljard euro in sociale huisvesting te verwijzen. U hebt erkend dat dit zeer goed is, maar ik heb het nog altijd moeilijk met het betoog dat u net hebt gehouden. Het is natuurlijk het volste recht van uw partij om zich als oppositiepartij zo op te stellen, maar in mijn ogen strookt dit niet echt met de houding van uw partij tegen de tijdelijke contracten en tegen de onderbezettingsvergoeding, waar uw partij niet voor heeft gestemd. Ik vind dat zeer vreemd, want ik ben nog altijd van oordeel dat de sociale woningen die we bouwen er moeten zijn voor de mensen die het echt nodig hebben en dat zijn niet altijd de mensen die er nu inzitten. Om die reden hebben we de tijdelijke contracten en de onderbezettingsvergoeding ingevoerd.
Mevrouw Moerenhout heeft het woord.
Dat laatste is een beetje flauw, minister. U weet dat wij voorstander zijn van tijdelijke contracten. We hebben ons onthouden omdat er ook andere artikelen in stonden, maar goed.
Het lokaal niveau speelt inderdaad een belangrijke rol, dat ontken ik niet. Ik heb alle vertrouwen in de ervaring, de expertise en vooral het inzicht van de lokale besturen. Die besturen spelen dus zeker een rol. Maar als er iets is wat ik de voorbije vijf jaar wat te vaak heb gehoord, dan is het dit: we schuiven het door naar de lokale besturen, en zij zullen het wel regelen. Ik wil aanhalen dat de verantwoordelijkheid van de lokale besturen in dezen geen excuus mag zijn voor Vlaanderen om zelf geen verantwoordelijkheid op te nemen. Vlaanderen mag zijn handen er niet van afhouden.
Ik geloof in differentiatie, maar we moeten differentiëren naargelang het armoederisico. Dat wil niet zeggen dat we heel Vlaanderen een bepaald percentage opleggen. Het wil zeggen dat we op lokaal niveau kijken waar de grootste nood ligt inzake armoederisico. Hoe kun je daar het best op inzetten? Dat is een ondersteuning die de lokale besturen graag zouden hebben vanuit Vlaanderen. Elke hulp is welkom. Die lokale besturen krijgen ook graag de hulp van partners om de grote sociale uitdagingen aan te pakken. Dat is mijn pleidooi.
Minister, die 13 procent is zeker een straffe inspanning, zeker als je ziet wat er voor 2014 is gebeurd. Dat wil ik zeker niet tenietdoen. Maar als we naar het breder kader kijken, dan zien we dat er meer dan 16.000 kandidaat-huurders aan het wachten zijn. Dat is toch een niet te negeren cijfer, en een niet te negeren uitdaging.
Ik wil tot slot mijn pleidooi herhalen. Het grote probleem is dat die wachtende mensen nu op de private huurmarkt zitten, en dat die daar extra kosten hebben, en niet alleen door hun beperking. Het zijn kosten die ze niet kunnen dragen, en daardoor belanden zij in de armoede. De huurders met een beperking hebben ook een extra armoederisico. Er zijn nog meer Vlamingen – het gemiddelde is al hoog – die in de private huurmarkt in de armoede belanden.
Onze partij denkt dat een huurtoelage zin kan hebben, in afwachting van een al dan niet aangepaste sociale woning. De overheid steunt de kandidaat-huurders die op het einde van de maand niet rondkomen, met een toelage. Ze moeten dan geen vier jaar wachten op een toelage; ze krijgen die vanaf dag één.
De vraag om uitleg is afgehandeld.