Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Dank u wel, collega De Meyer, want u hebt naadloos de overgang gemaakt naar mijn vraag. U illustreert het perfect. We hebben geen nood aan pedagogische begeleiding die een powerpointpresentatie komt doorklikken tijdens de middagpauze, maar wel aan een pedagogische begeleiding in de klas en scholen.
Dit is wat ik gedaan heb: ik ben gaan kijken hoe pedagogische begeleiding aan de slag gaat in scholen en dat heeft geresulteerd in de volgende vraag, die ik graag met jullie deel.
Een samenwerking van Vlaamse universiteiten, hogescholen en koepelorganisaties vraagt in een manifest, via de website www.destartendeleraar.be, om meer aandacht te schenken aan de begeleiding van leerkrachten en beginnende leerkrachten. In één beweging – en daar gaat het over, daarom was ik in die scholen – begraven ze ook de pedagogische studiedag, die volgens hen “te kort, te theoretisch en te beperkt is”. Ze pleiten zoveel mogelijk voor leertrajecten met niet alleen studiedagen, maar ook opvolging in de klas en in de school, zodat de professionalisering duurzaam is.
Collega’s, ik heb dat mogen meemaken en dat was zeer intensief, ook voor de begeleiding zelf. Die werd namelijk geconfronteerd met de eigen tips. Als een leerkracht op een studiedag tips krijgt over een bepaalde manier van aanpak, dan gaat die naar huis, probeert die de tips te implementeren, en als het niet werkt, dan krijgt die het gevoel dat het zijn of haar schuld is.
Nu stonden de begeleiders echter zelf in de klas en werden ze zelf geconfronteerd met hun tips. Als die niet werkten, dan kregen leerkrachten de zekerheid dat er een andere aanpak nodig was en kon er ook direct bijgestuurd worden. Dat is een vorm van begeleiding die ik in het plat Waaslands zou omschrijven als ‘met de caoutchouc botten in de moor’; vertaald naar het Nederlands wordt dat ‘met de rubberen laarzen in de modder’.
Bovenstaande werkwijze zorgt ervoor dat de begeleiding geconfronteerd wordt met haar eigen manier van begeleiden en ook direct feedback krijgt. Het is ook een veel veiligere vorm, want leerkrachten ondervinden zo dat ze een deel van een team worden en een veel nabijere relatie krijgen. Als de begeleiding op regelmatige basis effectief mee in de klas komt voor een gekozen project, dan gaan leerkrachten ook bepaalde vragen opsparen. Dat is een manier van werken met goede resultaten. In dit geval was het Odisee-hogeschool. Ik moet hen erbij vermelden, want zij hebben er veel tijd en energie in geïnvesteerd.
Het manifest haalt eigenlijk drie stappen aan. Een eerste stap is het vasthouden en goed onthalen van starters en hen niet gewoon inschakelen om resturen en -taken in te vullen. Collega Krekels heeft er in het verleden al op gewezen dat pas afgestudeerde leerkrachten soms als zorgleerkrachten worden ingezet, terwijl ze zelf nog niet zoveel ervaring hebben. Dat is niet echt slim. Starters die in hun beginjaren van opdracht naar opdracht hoppen, haken al te vaak af.
Een tweede stap is investeren in professionalisering van de leraren in het algemeen en van de starters in het bijzonder. Scholen, pedagogische begeleidingsdiensten en lerarenopleidingen moeten de middelen krijgen om samen een coherent systeem van professionele vorming en coaching uit te bouwen. Enkel als de vorige twee stappen vervuld zijn, kan men de derde stap realiseren, met name leerwinst boeken bij de leerlingen.
Het klopt, denk ik, als ik zeg dat je nog geen volleerd leerkracht bent als je de lerarenopleiding hebt afgerond. Je leert doorheen je hele carrière bij. Leerlingen veranderen soms ook, evenals de context van de school.
De docenten uit de lerarenopleiding zien tijdens de begeleiding ook nog het resultaat van hun eigen opleiding en kunnen die op die manier bijsturen en realistisch houden. Laat het ons actieve en permanente zijinstroom in de lerarenopleiding noemen. Ik denk dat dat manifest voor iedereen goed is om hetgeen waar we heel veel over discussiëren, met name de praktijkschok, het verschil tussen de opleiding en het effectief starten, te kunnen overwinnen. Alle ondertekenaars ervan willen de overheid overtuigen van de nood aan een coherent en integraal onderwijsbeleid waarin aanvangsbegeleiding een dynamo is van onderwijskwaliteit.
Hoe staat u tegenover het manifest op zich?
Is het huidige model van begeleiding aan vernieuwing toe? Kan men er bijvoorbeeld voor opteren om meer vraaggestuurd in plaats van aanbodgestuurd te werken?
Hoe kan ervoor gezorgd worden dat basisopleiding en begeleiding nadien nauwer op elkaar aansluiten?
Minister Crevits heeft het woord.
Ik vind het vooreerst positief dat diverse actoren zoals de lerarenopleidingen, pedagogische begeleidingsdiensten en de ouderkoepels de handen in elkaar slaan om zich gezamenlijk achter eenzelfde initiatief te scharen. Het is van groot belang om een coherent onderwijsbeleid te voeren dat zoveel mogelijk leraren aantrekt en een kader creëert, zodat leraren ook in het onderwijs willen blijven. Dit is trouwens een van de essentiële aspecten om het lerarentekort te verminderen.
De inhoud van dit manifest strookt volledig met mijn doelstelling om een professioneel continuüm te realiseren, waarbij elke leraar vanaf de start van zijn opleiding tot het einde van zijn loopbaan de mogelijkheid heeft om zijn competenties permanent te ontwikkelen en te versterken.
Collega De Meyer, loopbaandifferentiatie past daar natuurlijk ook in.
De drie stappen van het manifest zijn cruciale elementen. Zoals u weet, komen we via de volgende bepalingen in cao XI al voor een groot stuk tegemoet aan die stappen. De cao biedt boeiende perspectieven in de loopbaan van leraren, en zeker voor de starters.
Eerst en vooral, en zoals ik al heb gezegd bij de vorige vraag: aanvangsbegeleiding is een recht en een plicht, scholen dragen de verantwoordelijkheid om de startende leraar in een intensief project te coachen. Door intensieve coaching krijgt de starter de kans geleidelijk te groeien in de job en zo de competenties die hij of zij in de lerarenopleiding heeft verworven, verder te ontwikkelen in de dagelijkse klas- en schoolpraktijk, en die waar nodig bij te sturen. Scholen ontvangen middelen, dus lestijden en uren-leraar, voor die begeleiding en hebben de autonomie om dat vorm te geven. Voor scholen biedt het ook kansen om, via aanvangsbegeleiding als onderdeel van een professionaliseringsplan, voor elk personeelslid een coherent professioneel continuüm tot stand te brengen.
Ten tweede, om te verhinderen dat startende leraren versnipperde opdrachten toegewezen krijgen, met vaak onderbroken tewerkstellingsperiodes erbovenop, hebben we de lerarenplatforms opgericht. Die bieden de starters niet alleen werkzekerheid voor één schooljaar, en ook een zeker loon, maar ook groeikansen om te leren van collega’s en een aantal schoolculturen te verkennen. Het is een meerwaarde dat starters in een beperkt aantal scholen kunnen lesgeven, vind ik zelf, om zo de verschillen in aanpak en werkwijzen te verkennen en ook geïnspireerd te raken. Het gaat zelfs verder dan hun eigen ontwikkeling: ze kunnen leraren van een school over de verschillende aanpak informeren en hen zo ook een beetje doen nadenken over de eigen praktijken.
Is het huidige model aan vernieuwing toe? U weet dat ik daarover op korte termijn ook een antwoord verwacht van de heer Monard, die samen met een commissie instond voor de evaluatie van de pedagogische begeleidingsdiensten. Dat rapport moet worden opgeleverd. Men is de conclusies nu aan het formuleren. Ik verwacht dat rapport binnenkort. Ik verwacht erin ook aanknopingspunten te vinden om na te denken over de begeleiding van lerarenteams. Zie ook de vorige vragen. Het is trouwens een complexe vraag, die wellicht een complex antwoord zal krijgen. De begeleidingsdiensten werken op dit moment zowel vraag- als aanbodgestuurd, maar de klemtoon ligt duidelijk op het vraaggestuurd werken, om op die manier zo goed mogelijk te kunnen aansluiten bij de context en de noden van de school. Ruimte voor verbetering is er inzake de keuze voor de meest effectieve begeleidingsstrategie afhankelijk van de context. Vraaggestuurd werken impliceert niet dat men telkens in individuele begeleiding moet voorzien of dat men alle vragen zelf moet beantwoorden. Men kan ook optreden als bemiddelaar of makelaar. Om daar echter grondig over te kunnen discussiëren, vind ik het dus belangrijk dat we wachten tot het rapport over de pedagogische begeleidingsdiensten is opgeleverd. Dat zal zeker nog zijn voor de legislatuur eindigt, dus we zullen daarover nog de discussie kunnen voeren hier.
Dan basisopleiding en begeleiding. Dat is een zeer, zeer interessant vraagstuk. In de lerarenopleidingen is decretaal voorzien in een component praktijk. Voor de bachelors is dat 45 studiepunten en voor de educatieve masters en graduaten 30. Tijdens de opleiding komen studenten dus in contact met de werkvloer en staan ze voor de klas tijdens stages. Die stages worden zowel vanuit de lerarenopleidingen als vanuit de stagescholen begeleid. Na de lerarenopleidingen stromen de afgestudeerden als startende leerkrachten in in het beroep. De school is dan de eerste verantwoordelijke voor het opnemen van de aanvangsbegeleiding van nieuwe leraren. Ook in dezen moeten we dat professionele continuüm realiseren en is het van belang dat meerdere actoren toenadering tot elkaar zoeken en ook in partnerschappen met elkaar kunnen samenwerken. Naast de school zijn dat de lerarenopleidingen en de pedagogische begeleidingsdiensten. Er zijn al goeie voorbeelden te vinden waarbij men vanuit die driehoekverhouding vorm geeft aan de aanvangsbegeleiding, maar dat is op dit ogenblik veeleer ad hoc, dat is nog niet structureel. Ik vind het van belang dat er structurele samenwerkingen ontstaan waarbij elke partner zijn expertise inbrengt. Ik hoop dat het manifest waarnaar u verwees daar ook sterk toe kan bijdragen.
Ook in de verdere professionalisering zijn afstemming en samenwerking cruciaal. Daar zie ik lokaal wel al voorbeelden van, zoals de prioritaire nascholingsprojecten, waarvan sommige worden getrokken door een lerarenopleiding, waarbij men samenwerkt met pedagogische begeleidingsdiensten. Ik herinner u ook aan het artikel in het decreet inzake de lerarenopleidingen dat stelt dat hogescholen en universiteiten, onverminderd het feit dat ze een lerarenopleiding aanbieden, de opdracht hebben om mee in te staan voor de verdere ontwikkeling in het professionele continuüm, het ontwikkelen van een aanbod voor professionalisering en permanente vorming en het ondersteunen van de aanvangsbegeleiding van starters. Mijn administratie organiseert een aantal seminaries voor de lerarenopleidingen, maar ook voor de pedagogische begeleiders. Bij die seminaries kunnen mensen van elkaar leren. Er zijn ook diverse projecten waar lerarenopleiders en pedagogische begeleiders hun eigen praktijken op elkaar kunnen afstemmen. Er zijn dus heel wat initiatieven bezig, maar ik denk dat, zoals u trouwens ook stelde in de vraagstelling, een grondig debat over de toekomst van de pedagogische begeleiding inderdaad wenselijk is. Ik zou dat echter het liefst doen met het rapport-Monard in de hand.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Ik denk inderdaad dat het wijs is dat we ook, óók, het rapport-Monard meenemen. We mogen echter ook niet de vele scholen en de vele praktijkvoorbeelden vergeten die niet noodzakelijk naar boven zijn gekomen in de bevragingen van het rapport, zoals ik daarnet heb aangehaald. Ik weet immers wie er is bevraagd. Je kunt niet iedereen bevragen, maar we moeten erover waken dat we daardoor geen interessante projecten missen. Daarom zeg ik dat dit óók moet worden meegenomen.
We moeten nog verder bekijken hoe we basisopleiding en begeleiding op elkaar kunnen doen aansluiten. Cruciaal bij de lerarenopleiding is die praktijkschok. Hoe beter de lerarenopleiding aansluit bij de realiteit, hoe beter.
U zei daarnet terecht dat studenten voor 45 of 30 studiepunten op de werkvloer zijn. Als ze dan in een school zijn, is dat inderdaad waar. Maar ik krijg nog te veel berichten van studenten die hun stage of grote delen van hun stage niet in een school voltrekken, maar in andere organisaties. Is dat oninteressant? Neen. Maar komen ze daarmee in de praktijk effectief met onderwijs in contact? Daarop is het antwoord helaas ook: neen. Daar moeten we toch naar blijven kijken.
Minister, u sprak over de evaluatie van de pedagogische begeleiding en het rapport. Hebt u daar een timing van? In onze stiel kan ‘binnen afzienbare tijd’ soms wel eens leiden tot ‘afzien’, omdat je een lange tijd nog altijd niets hebt gezien. Wanneer kunnen we dat verwachten?
De heer De Meyer heeft het woord.
Dit is hoe dan ook een zeer interessante vraag van onze collega. Ik denk dat de leden van de commissie Onderwijs allemaal de interessante mail gekregen hebben vanuit de hogeschool Odisee. Ik heb hen ook bedankt en heb mijn appreciatie uitgedrukt voor de waardevolle ideeën, die hier trouwens bevestigd zijn door de minister. Terloops verwijs ik hier nogmaals naar het ontwerp van decreet waarover we straks gaan stemmen, collega’s.
We kijken uiteraard met grote belangstelling uit naar het rapport-Monard, maar ik wil even teruggrijpen naar het rapport van de heer Monard over dezelfde materie van 2014. Ik citeer er een paar zinnetjes uit. “In alle diensten is er een sterke tendens naar vraaggericht werken vanuit een vertrouwensrelatie.” En ook: “Het evenwicht tussen vraag- en aanbodsturing moet dynamisch zijn, in die zin dat vragen tot aanbod leiden en ervaringen met het aanbod tot nieuwe vragen. Deze dynamiek kan enkel gerealiseerd worden als de relatie tussen de diensten en de scholen/centra niet wordt gedefinieerd als een aanbieder/klant-relatie, maar veeleer als een partnerschap gekenmerkt door cocreatie en gedeelde verantwoordelijkheid.” Ik denk dat die zinnen uit het rapport van 2014 nog steeds actueel zijn.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, ik heb het net even nagevraagd. Het rapport zal zeker deze maand definitief opgeleverd zijn. Dat valt toch binnen redelijke grenzen. Maar ik stel ook vast dat als je in Onderwijs iets tegen het volgende schooljaar wilt invoeren, het altijd te snel is. Ik kon me dus wel iets voorstellen bij de term ‘afzienbare tijd’ en de rekbaarheid van die twee woorden.
Sowieso is de beste scholing in onderwijs, naast de theoretische vorming die je nodig hebt, de werkvloer. Ik heb daarnet al gezegd dat we moeten bekijken in welke mate de klaspraktijk ook een inspiratie kan zijn voor de effectieve professionalisering. Straks gaan we, zoals collega De Meyer gezegd heeft, een ontwerp van decreet bespreken waarin coaching iets elementairs wordt voor elke startende leraar. Wordt dus sowieso vervolgd.
Ik wil ook nog meegeven, collega’s, dat hier twee startende aspirant-leraren aanwezig zijn. Het zijn fans van het eerste uur. De ene jongedame is al naar deze commissie gekomen toen ze nog aan het twijfelen was of ze leraar wilde worden. Ondertussen is ze al geslaagd en zit ze al in het tweede jaar van haar opleiding. En de andere jongedame ook. Er is dus hoop voor onze leraars.
Het siert ons, denk ik, dat die jonge mensen zich laten leiden door het feit dat ze naar de commissie komen, dat het een stimulans geeft. Proficiat, in ieder geval. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
En compleet ontzuild, voilà. (Gelach. Opmerkingen)
Collega Daniëls, hebt u hier nog iets op aan te merken?
Ik probeer de twee zinnen van de minister, ‘binnen afzienbare tijd’ en ‘ontzuild’, samen te zetten. Dat lijkt mij wel iets, om binnen afzienbare tijd te ontzuilen. Maar dat zijn niet uw woorden. Ik probeer dat ervan te maken. (Gelach)
Alle gekheid op een stokje, collega’s. Cruciaal is inderdaad de begeleiding van onze leraren. Vanuit onze fractie vinden wij het vooral belangrijk dat die begeleiding effectieve meerwaarde betekent en geen stress, planlast of een gevoel van onbehagen. En dus is vraaggestuurd werken belangrijk. Kies uw prioriteiten als school. Delete al de rest wat op u afkomt, ook al kan het heel interessant zijn, maar het kan leiden tot werkdruk, die ons dan weer terugbrengt bij de vraag van collega De Meyer en collega Celis over mensen die uitvallen. Dat wil dus ook zeggen dat de begeleiding zich moet aanpassen aan de school, wat veel meer werk en inspanningen en inlevingsvermogen vraagt. Want een studiedag organiseren en daar iets presenteren, is natuurlijk veel gemakkelijker dan de omgekeerde weg.
Wij gaan daar zeker verder mee aan de slag, ook in het licht van het rapport dat komt, om dat te verbinden met de andere zaken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.