Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over een toekomstvisie op ziekteverlet in relatie tot werkbaar werk bij oudere personeelsleden in het onderwijs
Verslag
Mevrouw Celis heeft het woord.
Minister, depressies, burn-outs, stress enzovoort vormen het resultaat van de steeds groter wordende druk die op de schouders van het onderwijspersoneel terechtkomt. Iedereen die ooit leerkracht is geweest, weet goed waarom: leerkracht zijn, vereist een enorm groot fysiek en mentaal engagement. Daarbovenop komt nog eens de verhoogde druk van de ouders, de onderwaardering van het beroep en de grote druk van de gemeenschap om alle maatschappelijke problematieken op te lossen.
Dat leerkrachten en directieleden onder stevige druk staan, uit zich ook dit jaar weer in het rapport over het ziekteverzuim bij onderwijspersoneel van het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AGODI). In 2017 namen leerkrachten gemiddeld 15,87 ziektedagen op, tegenover 15,77 ziektedagen in 2016. Hoewel de cijfers zich eindelijk stabiliseren, blijft het aantal erg hoog, zeker als je weet dat nog steeds 40 procent van de ziektedagen te wijten zijn aan psychologische aandoeningen zoals stress, depressie of burn-out.
Vooral het directiepersoneel uit het basisonderwijs is oververtegenwoordigd in de cijfers. De recente maatregelen, zoals het lesvrij maken van directeurs uit het basisonderwijs en extra administratieve ondersteuning, zijn dan ook welgekomen. Een positief gegeven is dat steeds meer leerkrachten gebruikmaken van het verlof voor verminderde prestaties, waardoor men de kans krijgt om deeltijds aan de slag te gaan na een moeilijke periode van afwezigheid wegens ziekte.
In opvolging wens ik graag de volgende vragen te stellen, minister. Hoe evalueert u de nieuwste cijfers over het ziekteverzuim bij onderwijspersoneel? Merkt u dat de initiatieven van de laatste jaren hun vruchten beginnen af te werpen? Hoe verlopen de gesprekken met de onderwijspartners over de hoge cijfers? Acht u extra maatregelen nodig, enerzijds op het vlak van preventie en anderzijds op het vlak van de begeleiding van slachtoffers?
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, mijn vraag sluit naadloos aan bij die van collega Celis. Zoals blijkt uit het persbericht van de minister over de laatste cijfers van AGODI, bleef het gemiddelde aantal ziektedagen van onderwijspersoneelsleden in 2017 vrij stabiel tegenover vorige jaren. Ongeveer vier op de tien personeelsleden zijn in 2017 geen enkele dag ziek geweest.Net als in de vorige jaren zijn stress, depressie of burn-out belangrijke oorzaken van ziekteverzuim. Die aandoeningen waren in 2017 goed voor bijna 40 procent van de ziektedagen.
De jongste personeelsleden tellen gemiddeld de minste ziektedagen, de ouderen teller er meer. Bij de min 26-jarigen is het ziekteverzuimpercentage 1,40 procent, bij de 56-plussers is dat 8,61 procent. Over iets langere termijn bekeken, zien we in de ziekteverzuimcijfers toch een lichte stijging. Als we bijvoorbeeld vergelijken met de cijfers die ik opvroeg in mijn schriftelijke vraag van 30 november 2015, dan zien we een lichte verdere stijging van het gemiddelde aantal dagen afwezigheid. Ook het nulverzuim neemt af: van 47,65 procent in 2014 naar 42,72 procent in 2017. AGODI geeft zelf aan dat 50 procent nulverzuim het streefdoel moet zijn voor een gezonde onderneming.
Zoals de minister zelf aangeeft in haar persbericht van 17 januari jongstleden, wordt de groep oudere personeelsleden steeds groter door een verschuiving van de pensioendatum en het uitdoven van sommige verlofstelsels. Het is belangrijk om te voorkomen dat dat langer werken zou leiden tot een verdere stijging van het aantal dagen afwezigheid, vandaar dat ik mij in mijn vraagstelling uitsluitend wil focussen op dat aspect.
Minister, hoe ziet u de relatie tussen langer werken in het onderwijs en de evolutie van het ziekteverlof? Welke beleidsmaatregelen zijn mogelijk en wenselijk om mensen die langer in dienst blijven door werkbaar werk, ook langer effectief aan het werk te houden, dus met zo weinig mogelijk dagen ziekteverlet? Welke maatregelen kunt u op dat vlak nemen en welke hebt u al genomen? Welke maatregelen kunnen de scholen op dat vlak zelf nemen?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, ik wil beginnen met iets dat mij al langer op de lever ligt. Het woord ‘ziekteverzuim’ vind ik geen mooi woord. Ik heb het net nog even opgezocht: ziekteverzuim duidt op het ‘buitensporig afwezig zijn’, terwijl we hier gewoon een rapport bespreken dat de ziektedagen of het ziekteverlet of hoe je het ook mag noemen, bespreekt.
Als we dat rapport bekijken, zien we dat het aantal ziektedagen in 2017 het hoogste was van de laatste 5 jaren. Het ging wel over een heel lichte stijging ten opzichte van 2016, met 0,03 procent, waardoor we eigenlijk kunnen zeggen dat het ziekteverlet de laatste jaren vrij stabiel is. Het gemiddelde aantal ziektedagen per personeelslid bedraagt in 2017 15,87 dagen, tegenover 15,77 dagen in 2016.
We zien wel dat het aantal ziektedagen stijgt met de leeftijd. In alle leeftijdsgroepen zijn de vrouwen gemiddeld meer dagen afwezig dan de mannen. Er is binnen de leeftijdsgroep van 56 tot 65 jaar geen opvallende stijging van het aantal ziektedagen in de afgelopen drie jaar, noch bij de mannen, noch bij de vrouwen.
Als we naar de ziekten zelf kijken, dan blijven psychosociale aandoeningen ook in 2017 de voornaamste oorzaak van ziekte. Dat is vooral bij directiepersoneel het geval, hoewel er in die groep wel een daling is ten opzichte van 2016. Ze blijven de grootste groep, maar het aantal daalt wel.
Ik heb in het verleden al een aantal maatregelen genomen op het vlak van ziekteverlof, preventie en werkbaar werk. Ook in het kader van de werkgroep psychosociale risico’s wordt er op regelmatige basis overleg gepleegd met de sociale partners. We bekijken daar samen met onze werkgevers, de werknemersorganisaties en de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg (WASO) welke acties we kunnen op touw zetten, en welke nieuwe initiatieven er kunnen worden genomen om scholen te stimuleren om hun beleid rond psychosociaal welzijn te verbeteren.
Op voorstel van de werkgroep psychosociale risico’s heb ik in 2018 een nieuwe reeks opleidingen georganiseerd voor 160 vertrouwenspersonen. Er zijn nu al 400 personen opgeleid. In 2018 gebeurde voor het eerst de verplichte supervisie voor 80 al opgeleide en aangestelde vertrouwenspersonen, om te kijken of alles in orde is. Op die manier willen we hun de kans geven om hun gespreksvaardigheden en luistertechnieken verder te ontwikkelen, en hun ervaringen te delen met andere vertrouwenspersonen.
In het najaar van 2018 werden er samen met de FOD WASO een aantal opleidingen georganiseerd. Zestig cursisten konden deelnemen aan workshops met betrekking tot de aanpak van psychosociale risico’s in het onderwijs. Ze leerden onder andere hoe je op een dynamische manier kunt omgaan met stress bij leraren. Er werd ook een workshop georganiseerd over bemiddeling, als techniek om bepaalde conflicten te vermijden.
Aangezien de schoolleider de cruciale schakelfiguur is van het organiseren van werkbaar werk in zijn school of instelling, maken we supervisies tussen schoolleiders gemakkelijker. Het thema is het werkbaar maken van werk. Onze administratie is momenteel een oproep aan het uitwerken om toe te laten dat schoolleiders hun eigen casussen voorleggen, om samen te bespreken hoe je psychosociale risico’s in de onderwijssector kunt vermijden.
Wij actualiseren op geregelde tijdstippen informatie over psychosociale risico’s op de website van het Vlaams Ministerie. We hebben nu ook een toolbox met instrumenten om psychosociale risico’s te voorkomen. Onderwijsinstellingen kunnen ook beter ondersteund aan de slag gaan.
We nemen echt initiatieven om onze onderwijsinstellingen te ondersteunen bij hun beleid rond psychosociaal welzijn. Zoals jullie weten, is de feitelijke uitrol van dit beleid de taak van het schoolbestuur. Zij moeten werken aan het welzijn van het personeel. Er ligt ook een grote verantwoordelijkheid bij de directies. Dat zijn vaak de gemandateerden van het schoolbestuur. Het werken aan een goed schoolklimaat moet met alle actoren binnen de school samen gebeuren.
Uit het rapport blijkt ook dat de directies basisonderwijs vaak onder druk staan. Daarom worden directeurs sinds dit schooljaar meer lesvrij gemaakt – de collega’s hebben hier al naar verwezen. 327 directeurs van basisscholen met meer dan 100 leerlingen en 88 directeurs van nog kleinere scholen hebben veel minder lesopdrachten gekregen, of hebben geen lesopdrachten meer.
Er werd ook, niet te versmaden, extra administratieve ondersteuning toegekend: 20 miljoen euro recurrent. Dat betekent voor onze basisscholen een verhoging van gemiddeld een vijfde van het budget administratieve ondersteuning – het gaat over een gemiddelde in Vlaanderen, voor de ene school is dat meer dan voor de andere. Dat betekent dat je een pak extra personeelsleden hebt: je krijgt 380 tot 500 extra personeelsleden in de administratie in de basisscholen. Want dat is eigenlijk een van de meest gehoorde klachten: zowel leerkrachten als directies kreunen onder de administratieve lasten.
In het kader van de re-integratie zijn er ook twee regelingen ingevoerd om personeelsleden opnieuw aan het werk te krijgen, en ik ben er bijzonder trots op dat we dat in het onderwijs gerealiseerd hebben. Je hebt ten eerste het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte, en ten tweede het langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte – mensen die altijd een beetje ziek zullen blijven.
Ik stel vast dat er een aanzienlijke stijging is van het aantal mensen dat gebruikmaakt van die verlofstelsels. Ik vind het zeer positief dat meer en meer mensen het werk deeltijds hervatten na een zware ziekte, of bij een chronische ziekte. Ook dat is werkbaar werk. We zien daar ook een stijging van de cijfers, maar eigenlijk is dat goed nieuws, want dat zijn mensen die anders misschien helemaal niet zouden terugkeren naar het werk. Als je de keuze moet maken tussen deeltijds kunnen werken of niet meer werken, dat het deeltijds werken daar toch de voorkeur geniet.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Als ik het cijfer van 15,87 vergelijk met het eerste cijfer uit 2016, namelijk 15,77, dan is dat een lichte stijging, dat klopt. Als je naar de verschillende groepen kijkt, dan valt er absoluut wel iets te zeggen over de interpretatie van die cijfers.
Mijn vraag is gebaseerd op de problematiek die ik heel graag opvolg, maar ook op een aantal krantenartikels. Dan zie ik daar rond heel het verhaal van absenteïsme toch een aantal rare zaken. En inderdaad, afwezigheid wegens ziekte klinkt nog altijd veel beter dan de term ziekteverzuim.
In een artikel in het Belang van Limburg wordt bijvoorbeeld aangegeven dat, wanneer je Vlaanderen van west naar oost bekijkt, dus van West-Vlaanderen naar Limburg, het ziekteverzuim in Limburg groter is dan in West-Vlaanderen. In het artikel spreekt men dan van de mijngemeenten. Als je een klas hebt met 27 verschillende nationaliteiten, dan is dat zeer belastend voor de mensen die er les moeten geven. Dat zou aanleiding kunnen geven tot ziekte of een burn-out, of wat dan ook.
Ik vind het ook vreemd dat bijvoorbeeld oudere leerkrachten die heel graag voor de klas staan, langer aan het werk blijven, en dus zelfs bereid zijn om de school te depanneren en ook nog een aantal keren terug te komen om interims te doen. Anderzijds zie je bij bepaalde groepen dat het afwezig zijn wegens ziekte zo hoog blijft. Ik vraag mij dan af wat daar toch gebeurt: mensen die terugkomen en het heel graag doen, en anderen die wegens burn-out, planlast, werkdruk ziek worden.
Terwijl ik mij daarin verdiepte, heb ik mij op een paar heel interessante teksten kunnen baseren. Ik zag deze week een Nederlands proefschrift, dat toch al wel een aantal jaar oud is, en waarin de schrijver zegt dat het psychologisch welbevinden uit zes dimensies bestaat: zelfacceptatie, positieve relaties met anderen opbouwen, omgevingsbeheersing, autonomie krijgen, zin van het leven ervaren en persoonlijk kunnen groeien. Dat zijn inderdaad dimensies waaraan een jonge, beginnende leerkracht, of iemand die toch beslist om in het onderwijs te blijven, behoefte heeft. Hoe kunnen we dan misschien sterker ondersteunen om die persoonlijke groei van mensen in een onderwijscarrière te garanderen, die positieve relaties met de collega’s bevorderen, een rustige omgeving creëren waarin gewerkt kan worden, en dergelijke? Als dat misschien een element in het verhaal kan zijn waarop ingezet moet worden, denk ik dat we misschien op de goede weg zijn om die cijfers naar beneden te krijgen.
Minister, ik kan me ook niet van de indruk ontdoen – en u hebt gelijk – dat er naar bemiddeling, naar aanpak van die psychosociale aandoeningen, naar ondersteuning van directies al heel wat initiatieven genomen zijn, en dat er ook heel wat centen tegenover gesteld zijn. Ik ga daar helemaal mee akkoord. Maar de cijfers dalen nog niet. Dus ik zie het effect nog niet zo. Ik heb de voorbije week opnieuw twee mensen bij mij gehad met een individueel pestgedrag, slachtoffers die dus een carrière van jaren hebben uitgebouwd en waar opeens een kink in de kabel komt, en die dus een problematiek meesleuren waarvan je zegt: hoe moet je van daaruit nog ooit de weg terug naar de school vinden, laat staan kunnen functioneren in de school?
Ik ga dus mijn vraag nog eens opnieuw stellen, zeker wat de pesters betreft. Want 40 procent van alle mensen die lesgeven, zijn nooit ziek, er zijn er een aantal die de griep hebben, maar we zitten nog altijd met een kleine 40 procent die vanuit die psychosociale aandoeningen gedurende langere tijd thuis zijn. Hoe pakken we dat verder aan? Ik vraag nog eens of er toch geen mogelijkheid is om verder in te zetten op een onafhankelijk meldpunt, waar men met die mensen aan de slag gaat. Want ik zou niet willen dat we verzanden in een situatie die Herman Brusselmans in Humo schetste – in een artikel van eind januari – waar hij zegt: ‘Schaf de school gewoon af, want er is gewoon geen interesse meer. Wat je voor bepaalde gevestigde waarden en kennis nodig hebt en wat je wil weten, vind je wel op Google.’ Ik denk niet dat we zover moeten meegaan, maar ik zou toch heel graag de cijfers van de afwezigheid wegens ziekte naar beneden zien gaan, zeker wat psychosociale aandoeningen en de burn-outs betreft.
De heer De Meyer heeft het woord.
Ik sluit mij graag aan bij de beschouwingen van collega Celis. Minister, u hebt terecht gewezen op een reeks maatregelen die u deze legislatuur genomen hebt. Ik denk aan de belangrijke maatregelen voor starters en ik verwijs hierbij ook naar het ontwerp van decreet dat we straks nog gaan stemmen in verband met cao XI. Terecht wijst u op de maatregelen die u genomen hebt voor de directies basisonderwijs, en ook voor de betere ondersteuning ervan, en op de zinvolle aanpassing van de verlofstelsels.
Ik wil mij in mijn vraagstelling vooral focussen op de oudere leerkrachten, want uit de ziektecijfers blijkt ook dat zij jammer genoeg de belangrijkste groep zijn wat de afwezigheden betreft. Het gaat hier over personeelsleden met veel anciënniteit, een rijke ervaring, en die meestal toch nog gemotiveerd zijn om een zinvolle invulling te geven aan hun opdracht als leerkracht.
Minister, kunnen er op termijn maatregelen genomen worden om de loopbaan verder te differentiëren voor mensen met veel ervaring, zodat ze nog meer en opnieuw gemotiveerd worden om een dagdagelijks werk in te vullen? Moeten er beleidsmaatregelen genomen worden op dat vlak? Wat kunnen de scholen eventueel zelf doen om een boeiende opdracht te geven aan hun zogenaamde anciens?
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik denk dat het een heel belangrijk onderwerp is dat collega’s Celis en De Meyer hier op de agenda gezet hebben. Mensen die uitvallen, is niet goed voor allerlei zaken. Ten eerste moet je als school vervangingen zoeken. Ten tweede zijn leerlingen hun continuïteit kwijt. Maar ten derde vallen die betrokken leerkrachten, die met veel zin en passie aan de job begonnen of bezig waren, uiteindelijk uit met vooral psychosociale aangelegenheden, waar collega Celis in het verleden al zeer veel over is tussengekomen, en waar ik alleen maar kan zeggen: jammer dat het zo traag gaat op een aantal vlakken.
Maar ik wil toch nog een ander element inbrengen, zijnde de reden waarom men uitvalt. Ik had het genoegen om deze week, vorige week en de week daarvoor opnieuw een aantal dagen in scholen mee te draaien. Ik denk dat de vaststelling dat onderwijs in de klas en in de school gebeurt, belangrijk is. De vraag is dus telkens opnieuw: als wij maatregelen nemen hier in Brussel, in het parlement, in de regering, zijn die maatregelen voelbaar, zichtbaar en haalbaar in de klas en in de school?
Dat is een heel belangrijke vraag, minister. U hebt met deze regering een moeilijke oefening gedaan om, onder andere in het kader van het M-decreet, in extra middelen te voorzien. Dan kom ik echter in scholen, waar ze me dienstbrieven laten zien, waaruit blijkt dat ze duizenden euro’s minder ontvangen. Ze krijgen minder mensen. Dan zeggen ze mij: ‘Dat klopt toch niet. Je hebt op ons bespaard’. Dan zeg ik ‘neen’, met de cijfers in de hand van deze regering en van de begroting die het parlement goedgekeurd heeft. Dan stel ik me de volgende vragen: wat gebeurt er met die middelen, waar zijn die naartoe, hoe komt het dat men die in de klas niet voelt? We geven extra uren omkadering. ‘Omkadering’ is eigenlijk een fout woord. Het lijkt alsof het iets is dat errond zit. Ik denk dat het ‘inkadering’ moet zijn, in de school en in de klas. Leerkrachten klagen dat ze, ondanks de miljoenen aan extra middelen, nog altijd 28 leerlingen in hun klas hebben, wat te veel is. Dat zijn zaken waardoor leerkrachten uitvallen.
Minister, ik wil u dus de volgende bijkomende vraag stellen. Hoe kunnen we er zeker van zijn dat middelen die we vrijmaken in scholen, voor scholen, voor leerkrachten, voor leerlingen, in de scholen ook effectief gebruikt worden waarvoor ze nodig zijn, om oplossingen te bieden aan wat naar voren komt, namelijk het feit dat leerkrachten uitvallen omdat ze hun job niet meer aankunnen?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, dit is een heel belangrijk thema, daar ben ik het volkomen mee eens.
Ik heb hierbij een paar opmerkingen. Eerst en vooral: als het gaat over de toekomst van ons onderwijs – en ik kijk dan vooral naar collega Celis – denk ik dat de tijd van ‘één klas, één leraar’ voorbij is. Leerkracht zijn wordt teamwork. Wat mij enorm interesseert en wat we ook onderzoeken, is het effect van team teaching op het welbevinden op school. Als je niet meer als individuele leraar voor alles verantwoordelijk bent, maar alles kunt delen met velen, dan kan dat zeer positieve effecten hebben. We zien ook dat steeds meer scholen een beroep doen op professionele organisaties om hen te helpen bij de reorganisatie van het beleid. Dit heeft ook positieve effecten. Sowieso is onderwijs mensenwerk. Er is echt een omwenteling aan de gang op het vlak van hoe dat aangepakt wordt. Collega De Meyer zei het al: scholen hebben coördinatoren en experten. Collega Daniëls had het over de ondersteuning in scholen. Dat betekent dat er sowieso steeds meer teamwork komt. Op zich zou dat een heel goede zaak moeten zijn.
Een belangrijke opmerking is ook dat leerkrachten die niet functioneren in een school, zelfs als er een fantastisch team is, een hele schoolcultuur negatief kunnen beïnvloeden. Wij zijn op dit ogenblik met de sociale partners aan het spreken over de evaluatieprocedure. Ik vind het echt van belang dat we daar tot een doorbraak komen. U weet dat het Rekenhof een rapport gemaakt heeft over het effect van de vaste benoeming. Het heeft gezegd: ‘Het probleem is niet de vaste benoeming, het probleem is de manier waarop geëvalueerd wordt.’ Voor mij zou het goed zijn als we wat vernieuwing kunnen binnenbrengen in die evaluatieprocedure. Mensen hebben recht op vast werk. Men vraagt dat ook. Maar het is belangrijk dat evaluaties ook leiden tot bijsturingen in gedrag en tot effectieve maatregelen als dat nodig is.
Collega Celis, dat onafhankelijk meldpunt moet kunnen, maar ik verschil daarover wel van mening met u. Ik heb het vroeger al gezegd. Voor mij vormt een centraal onafhankelijk meldpunt er weer een echelon bij. Ik vind dat de school en het schoolbestuur echt de verantwoordelijken zijn voor de schoolcultuur. Er moeten een evaluatiepraktijk en een goede evaluatieprocedure zijn op school. Dat is in elk bedrijf zo, waar men als team wil werken. Ik vraag me af wat de meerwaarde is van een onafhankelijk meldpunt. We moeten echt komen tot een cultuur waarin ook op school met vertrouwenspersonen gewerkt kan worden. Ik wil eigenlijk vooral daarin investeren. Dat is de reden waarom we in die honderden mensen investeren die overal in de scholen aan de slag zijn met de vertrouwenspersonenopleidingen. Het is goed om soms eens van mening te verschillen. Ik deel wel de bezorgdheid. Waar mensen samenwerken, krijg je onvermijdelijk situaties waarin gepest wordt. In het onderwijs is dat niet anders. Maar de hefbomen zijn aanwezig om daar een halt aan toe te roepen.
Dan wil ik ingaan op het uitvallen van de jonge leerkrachten. Collega De Meyer zei het al: onderschat de maatregelen niet die deze regering op dat vlak neemt. Straks stemmen jullie – hopelijk positief – over een begeleidingsrecht op school. Elke leerkracht die start, geven we, in het lager onderwijs via die platformen, een vast loon en werkzekerheid. Ze hebben echter ook recht op begeleiding, op coaching. We horen heel vaak van jongeren: ze zijn net afgestudeerd, ze hebben wel een stage gedaan, maar plots staan ze er alleen voor. Ze komen vaak terecht in zware klassen, of in klassen met leerlingen met heel diverse problematieken. Ze moeten daarom ondersteuning en coaching krijgen.
Collega Daniëls, u had het over de voelbaarheid in de klas. Wat zeker voelbaar is, is het feit dat we onze directeurs lesvrij gemaakt hebben. Als je dat niet voelt, dan is dat toch eigenaardig. Idem dito met de administratieve ondersteuning. Ik heb daar heel veel reactie op gekregen van directies, die zeggen dat het voor hen 8 à 10 tot 12 uur extra scheelt qua extra ondersteuning. Die 20 miljoen euro voor de directies is dus direct voelbaar, want die middelen worden ook direct aan de scholen gegeven.
Wat de middelen en de dienstbrieven betreft, is het natuurlijk zo dat wij scholen financieren op basis van het aantal leerlingen. Ik ken de specifieke situatie niet, maar de index is aangepast.
Je hebt natuurlijk middelen die worden toegekend op basis van het aantal leerlingen. Ik heb ook de commentaren gelezen van een vereniging van leidinggevenden die zegt dat ze opnieuw naar de oude situatie van het ondersteuningsnetwerk willen, waarin maar een paar scholen ondersteuning kregen en de rest niets. Dat kan natuurlijk niet. Wij hebben in die ondersteuning veel extra geld geïnjecteerd. We hebben die uiteraard over alle scholen in Vlaanderen verneveld. Dat heeft tot gevolg dat sommige scholen die in het eerste project zaten en heel veel steun kregen, nu wat minder krijgen. Dat is evident. Dat is het gevolg van het feit dat we aanvankelijk maar op een paar gelukkigen inzetten en dat nu alle scholen in functie van het aantal leerlingen ondersteuning krijgen. Het hangt wat van de school af, maar ook daar merk ik dat er scholen en ondersteuningsnetwerken zijn die schitterend werken. Ik heb er een paar in het Antwerpse bezocht – om niet altijd over West-Vlaanderen te spreken – die fantastisch werk leveren. Ook de leerkrachten zeggen daar dat ze echt een verschil voelen en dat er ondersteuning is. Maar er zal in de toekomst zeker nog ondersteuning nodig zijn.
De problemen van kinderen hebben niet allemaal met het M-decreet te maken. Ze hebben ook andere problemen. We merken dat de leerkracht dat niet allemaal alleen aankan. In heel veel situaties is begeleiding nodig. U weet dat we voor gedragsproblemen ook inzetten op een begeleidingsproject. We zien daar resultaten van, maar dat zal wat mij betreft in de volgend jaren nog wat geïntensiveerd moeten worden. Er zijn dus heel wat factoren die impact hebben op het al of niet ziek zijn.
Ik heb de cijfers niet bij de hand, maar u weet ook dat in het kleuteronderwijs jonge vrouwen die zwanger worden onmiddellijk een aantal maanden afwezig zijn. Ik krijg daar veel commentaar op van mensen die zich afvragen of dit nu echt moet. Ze vragen of ik dit niet kan veranderen, want ze vinden dat zelf niet altijd even leuk. Dat heeft natuurlijk ook een grote impact. We hebben hierover al gediscussieerd.
Op sommige factoren hebben we vat. Er zijn ook een aantal factoren, die met de schoolcultuur te maken hebben, waarop we minder vat hebben. Zoals ik in het begin van mijn antwoord zei, mevrouw Celis, hebben we wel impact op de wijze waarop de school op het vlak van het mentale welbevinden wordt georganiseerd.
Mijnheer De Meyer, u had het over de differentiatie die nodig is in de loopbaan. Ook dat telt mee. Het is voor mij belangrijk om daar zicht op te krijgen door een aantal voorbeeldscholen te nemen, te kijken hoe ze georganiseerd zijn en de link of correlatie met de uitval op school te bekijken. Als we daar wat zicht op krijgen, kun je ook meteen aantonen dat de manier waarop een school op het vlak van psychosociaal welbevinden is georganiseerd, een impact kan hebben. Ik heb daar nog geen harde cijfers over, dus het is iets wat het onderzoeken waard is.
Mevrouw Celis heeft het woord.
U hebt net team teaching als een voorbeeld genoemd waarmee we in een moderne schoolcultuur aan de slag kunnen gaan. Daar hebt u overschot van gelijk in. Als ik naar mijn basisonderwijs kijk, dan heb ik zes jaar lang met leerlingen in de klas gezeten die ik ook vanuit de jeugdbeweging, vanuit mijn straat en buurt, kende. Dat publiek was door en door gekend en veranderde niet. Er zat een leerling met een Italiaanse achtergrond in de klas. Die was afkomstig uit de Italiaanse migratiegolf in de jaren 60. Die kwam voor ons van het einde van de wereld. De rest van de klas was zeer bekend. Met hen deed je je basisonderwijs en later het secundair onderwijs uit.
Als je nu naar de samenstelling van die klassen kijkt, dan is dat door de anderstaligheid, de diverse profielen en nu ook nog door de leerlingen met zorgnoden absoluut niet vergelijkbaar. Er wordt van ons onderwijzend personeel ook verwacht dat ze daarmee kunnen omgaan.
Ik denk dat de mogelijkheid om die mensen toch te evalueren zeer belangrijk is. We hebben vanuit de N-VA altijd bepleit dat die procedure goed en sterk moet worden uitgewerkt. Ze moet goed zijn, zeker voor de evaluatie van directies. Het is natuurlijk niet evident omdat heel wat directies uit het leerkrachtencorps komen. Het is natuurlijk niet omdat je een heel goede leerkracht bent, dat je ook een goed directielid bent en dat dit beroep bij je past.
Ik begrijp wat u zegt over het onafhankelijk meldpunt. De aanpak van de scholen zou van die aard moeten zijn dat je niet naar een onafhankelijk meldpunt moet gaan. De realiteit leert me toch dat wanneer er pestgevallen tussen leerkrachten en directies of tussen de lokale en algemene directeur in het gemeenschapsonderwijs zijn, die directie dat niet kan oplossen. Want je staat altijd als dader en slachtoffer oog in oog tegenover elkaar. Het water kan zo diep zijn en de situatie zo verziekt dat dat niet opgelost raakt. Waar klop je dan nog aan?
U zult wel begrepen hebben dat ik onder de indruk was van het Nederlandse proefschrift waarin ik me deze week heb verdiept. Daarin wordt over de correlatie gesproken tussen talenten die leerkrachten moeten hebben en het kunnen omgaan met werkdruk en de gevolgen daarvan, zoals afwezigheid wegens ziekte indien die werkdruk als te groot wordt ervaren. Talenten die men toedicht aan leerkrachten om zich te kunnen handhaven, zijn optimisme, prestatiegericht voor de klas staan en stressbestendigheid. Ik denk dat we deze drie factoren als evident bij leerkrachten mogen verwachten. Ik hoop ook dat bij de niet-bindende toelatingsproef voor onze leerkrachten die drie talenten worden getest. Dat zijn natuurlijk al zeer belangrijke gegevens om goede leerkrachten te kunnen worden, zodat ze een antwoord kunnen bieden op al die uitdagingen die ze voor een klas zullen meemaken.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, u stelt dat er verder onderzoek zou komen naar de differentiatie in de loopbaan en de eventuele invloed daarvan op al of niet aanwezig zijn. Ik denk dat dat een bijzonder interessant thema is.
Ik wil ook nog meegeven dat ik vind dat de sociale partners bij de verdere gesprekken rond het loopbaanpact zeker veel aandacht moeten hebben voor oudere leerkrachten en voor de manier waarop ze kunnen zorgen voor werkbaar werk.
Ten slotte heb ik nog een vraag – met een knipoog – voor collega Celis, die opnieuw vele dagen in scholen aanwezig was. Was dat om zieke leerkrachten te vervangen of voor een tegensprekelijk debat? Mijn grootste zorg is natuurlijk dat u de directies geen extra planlast bezorgt. Tijdens de middagpauze zult u mij wel een antwoord geven.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.