Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
De heer Diependaele heeft het woord.
Voorzitter, ik heb een vraag om uitleg over doctoraatsstudenten. De Vlaamse doctoraatsstudenten brengen steeds vaker een project tot een goed einde. Uit de cijfers van ECOOM blijkt dat het aantal studenten die effectief een proefschrift indienen, is gestegen tot zeven op tien. Vroeger waren er veel meer studenten die eraan begonnen met de intentie een doctoraatsthesis af te werken, maar daar niet in slaagden.
Achttien jaar eerder was dit nog minder dan de helft. Meer studenten kiezen voor een doctoraatstraject. Er zijn ook meer studenten die eraan deelnemen en de slaagkansen nemen dus toe. We zijn van 46,7 naar 70 procent gegaan.
Onder andere Herman Van Goethem, rector van de Universiteit Antwerpen (UA) en voorzitter van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) juicht dat toe. Ik citeer hem: “We krijgen een groot kennispotentieel op onze arbeidsmarkt. Een doctoraat is de sleutel tot meer kansen op werk en een hoger inkomen.”
Deskundigen kijken vooral naar de meer praktische begeleiding die men tegenwoordig aanbiedt aan doctoraatsstudenten als verklaring voor het succes, al kan de stijging niet alleen daardoor veroorzaakt zijn.
Minister, hoe evalueert u de cijfers van ECOOM? Welke elementen hebben volgens u meegespeeld in deze positieve evolutie?
Mijn tweede vraag is waarschijnlijk de belangrijkste vraag. Ik ben het eens met de stelling van de rector van de UA: het is inderdaad een meerwaarde dat meer studenten voortwerken aan een doctoraat en dat ook afwerken. De grote uitdaging is natuurlijk dat we die doctorandi ook naar de arbeidsmarkt moeten krijgen. In 2016 hebben we daarvoor een voorstel van resolutie, dat heel degelijk in elkaar stak, goedgekeurd. Er zaten heel wat voorstellen in over hoe we studenten die beginnen aan een doctoraat, ook effectief kunnen laten doorstromen naar de arbeidsmarkt. We weten uit onderzoek dat de meeste van de studenten die daaraan begonnen, hoopten op een academische carrière, maar dat de kans daartoe veeleer beperkt was. Het was dus vooral de uitdaging om hen naar de arbeidsmarkt door te sturen. Ik krijg vooral daarover graag uw inzichten, minister.
Vanuit de VLIR-werkgroep Doctoral Schools werd reeds in 2013 een communicatiecampagne opgezet, gericht op het wegnemen van de bestaande vooroordelen en het in de verf zetten van de relevante vaardigheden van doctoraathouders. De campagne beoogde net die doorstroming naar de arbeidsmarkt.
Minister, de campagnewebsite www.goseethedoctor.be is vandaag nog steeds actief. Ziet u hierin een efficiënt instrument voor het sensibiliseren van ondernemers? Welke andere instrumenten worden vandaag gehanteerd om ondernemers aan te moedigen een doctor in huis te halen? Uw meest recente beleidsbrief maakte ook melding van een herziening van de OJO-middelen (Omkadering van Jonge Onderzoekers). Wanneer zal dit worden doorgevoerd en wat zullen de grote lijnen zijn van deze herziening?
Minister Muyters heeft het woord.
Ik ben uiteraard heel tevreden met de cijfers van ECOOM. Voor de doctoraatsstudenten is het mooi om te zien hoe hun werk wordt bekroond met een doctoraat, maar ook de wetenschappelijk capaciteit van Vlaanderen vaart er wel bij. Het is moeilijk om een eenduidige reden te geven voor dat stijgende succes. Onze steun aan de omkadering van jonge onderzoekers heeft hier zeker een rol in gespeeld.
Daarnaast heeft het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek (FWO) door een reeks van gender- en gezinsvriendelijke maatregelen daar ook toe bijgedragen. Ze hebben zaken uitgewerkt die het doctorandi nog eenvoudiger maken om hun onderzoek te combineren met het uitbouwen van een gezin, een belangrijk element voor deze leeftijdsgroep.
Mijnheer Diependaele, uw tweede vraag is de meest essentiële. We hebben uiteraard rekening gehouden met heel wat beleidsadviezen. Ik geef enkele voorbeelden. De middelen die ik via de OJO-subsidie ter beschikking stel aan de universiteiten, dienen zowel om doctorandi bewust te maken van hun mogelijkheden op de arbeidsmarkt – toch wel heel belangrijk –, als om hun de kans te geven transversale vaardigheden aan te leren, zodat zij daarna ook op een vlotte manier kunnen instappen in de arbeidsmarkt. Deze OJO-financiering werd in de loop van 2018 geëvalueerd, en hieruit volgen enkele wijzigingen. Ik kom daar zo dadelijk op terug.
Ook het FWO heeft aandacht voor de verschillende carrièremogelijkheden van doctorandi. In de vernieuwde selectieprocedure die sinds kort van kracht is voor doctoraatsstudenten, wordt nu ook aan de kandidaat gevraagd om zijn visie weer te geven op zijn carrière. Dat is belangrijk. Door te peilen naar zowel potentiële academische als niet-academische carrièrepaden laat het FWO kandidaten reflecteren over de haalbaarheid van een tewerkstelling aan de universiteit na het doctoraat.
De meesten komen na hun doctoraat niet terecht aan de universiteit, maar door bij de selectieprocedure al te vragen naar hun verdere loopbaan, beginnen ze erover na te denken en is de kans groter dat ze daar meer aandacht voor hebben. Op die manier krijgen die kandidaten een juister carrièreperspectief bij het begin van hun doctoraat.
Wat we ook niet mogen vergeten, zijn de Baekelandmandaten, waarbij een doctoraat in een bedrijfscontext wordt gehaald. Dat is een ideale transfer naar onze industrie. De budgetten voor de Baekelandmandaten en innovatiestages heb ik substantieel verhoogd in 2019. Van de 280 miljoen euro extra voor onderzoek & ontwikkeling hebben we 15 miljoen euro extra uitgetrokken voor de Baekelandmandaten en innovatiestages. Kmo’s zullen ook worden aangemoedigd om daar gebruik van te maken.
Los van de Baekelandmandaten is het vandaag binnen FWO-mandaten al mogelijk om een onderzoeksbeurs te combineren met onderzoeksactiviteiten in een onderneming.
Ook aan de bedrijfskant moeten we blijven werken aan de perceptie bij werkgevers. Dat is heel belangrijk. Veel werkgevers hebben misschien wel een verkeerd beeld van doctorandi. Een van de aanpassingen aan het OJO-besluit is het meer betrekken van de werkgevers bij de organisatie van de activiteiten van de Doctoral Schools. Dat is van groot belang om de bedrijven mee te betrekken bij de activiteiten van Doctoral Schools.
De campagnewebsite www.goseethedoctor.be is niet specifiek geëvalueerd en over de efficiëntie hiervan durf ik geen gefundeerde uitspraken te doen.
Zoals ik daarnet al zei, geloof ik wel in Baekelandmandaten en innovatiestages. De budgetten hebben we daarom ook opgetrokken.
Dan kom ik bij uw laatste vraag, over de herziening van de OJO-middelen. Op korte termijn, begin februari, staat de formele opstart van het proces op het programma, wat moet leiden tot een beslissing van de Vlaamse Regering. Ik heb misschien al wel een aantal bijsturingen vermeld. Het belangrijkste voor mij is in elk geval om nog meer aandacht te leggen op de voorbereiding op een niet-academische carrière door middel van een grotere en betere samenwerking en betrokkenheid van werkgevers. Een andere aanpassing is dat ik meer onderlinge samenwerking wil tussen universiteiten, zodat ze niet meer naast elkaar werken, maar gaan samenwerken.
De heer Diependaele heeft het woord.
Het is eerst en vooral fijn om de bevestiging te krijgen dat onze resolutie effectief verschil gemaakt heeft op het terrein en dat u die dus uitgevoerd hebt. Het is heel fijn voor iedereen die eraan meegewerkt heeft om die bevestiging te krijgen.
Voorts kan ik me eigenlijk alleen maar aansluiten bij uw antwoord. Ik denk dat zowel werkgevers als werknemers duidelijk moeten maken dat dat doctoraat wel degelijk een meerwaarde heeft op de arbeidsmarkt. We hebben nog wat werk naar de werkgevers toe om ervoor te zorgen dat zij op zoek gaan naar die doctorandi. De combinatie met die Baekelandmandaten en innovatiestages vind ik heel positief. Dat is echt iets waar we meer en meer op moeten inzetten. Als je dat dan ook kan uitrollen richting kmo’s, dan is dat een bijkomend voordeel. Ik heb trouwens onlangs nog een voorbeeld gehoord van mensen die daar gebruik van maken in hun eerder kleine kmo en daar heel positief over zijn. Dat is natuurlijk een klein voorbeeld.
Ik denk dat het belangrijk is – en dat is ook een beetje uw beleid over de hele arbeidsmarkt heen – dat we mensen doen nadenken over hun carrière en de keuzes die ze maken. Dat is zeker de positieve invalshoek die we moeten voortzetten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.