Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
De heer Bothuyne heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, ik heb een vraag over een studie waarover een artikel in de kranten is verschenen.
Werk is een cruciale hefboom om tot een succesvol integratieproces te kunnen komen. Het geeft mensen de kans om de taal en cultuur te leren, ervaring op te doen, inkomen te verwerven, zelfrespect te krijgen enzovoort.
Zij die nog in het proces zitten om asiel te bekomen, kunnen na vier maanden reeds aan de slag. Een federale wijziging die een goed signaal geeft, omdat de snelheid van handelen positieve implicaties zal hebben op het integratieproces.
De hoeveelheid gegevens van recent ingestroomde asielzoekers was tot voor kort zeer beperkt om te weten of ons beleid in het opzet slaagt om hen aan de slag te helpen. Het Steunpunt Werk bracht daar verandering in.
Zij lanceerden in december de resultaten van een onderzoek over de arbeidsmarktparticipatie van asielzoekers met een arbeidskaart C. In dit rapport analyseert men enerzijds of bepaalde persoons- en nationaliteitskenmerken een verschil maken in het al dan niet aansluiten van asielzoekers met een arbeidskaart C bij de werking van VDAB. Anderzijds bestudeert men voor de asielzoekers die zich aansloten bij VDAB welke kenmerken een impact hebben op de uitstroom naar werk.
Enkele resultaten van het onderzoek. Van de asielzoekers van wie in 2015 of 2016 de arbeidskaart C werd goedgekeurd, sloot zo’n 55 procent zich aan bij VDAB. Bijna de helft dus niet, wat misschien wel zorgwekkend kan zijn. De waarschijnlijkheid om zich aan te sluiten bij VDAB, ligt lager voor vrouwelijke asielzoekers ten opzichte van mannelijke, 18- tot 24-jarigen en 50-plussers ten opzichte van 25- tot 34-jarigen, en stijgt naarmate de economische welvaart in het land van nationaliteit afneemt.
Van de asielzoekers die aangesloten zijn bij VDAB, stroomde 12,4 procent na 6 maanden uit naar werk, 24,5 procent vond na 12 maanden werk. De waarschijnlijkheid om uit te stromen naar werk ligt lager voor vrouwelijke asielzoekers ten opzichte van mannelijke, 50-plussers ten opzichte van 25- tot 34-jarigen, asielzoekers zonder kennis van het Nederlands ten opzichte van een goede kennis van het Nederlands en personen die een inwerkingstraject volgen, of een inwerkings- en inburgeringstraject combineren ten opzichte van wie geen traject volgt. Een lagere democratische vrijheid in het land van nationaliteit verlaagt de waarschijnlijkheid van uitstroom naar werk.
Minister, hebt u kennis genomen van de studie? Ik ga ervan uit van wel. Wat zijn uw bemerkingen?
Hoe verhouden de cijfers van deze nieuwkomers/asielzoekers zich tot de cijfers van langdurig ingezetenen?
Wat met de 45 procent van de asielzoekers die zich niet aansluiten bij VDAB? Dat is nog een hele groep die wél de toelating kreeg om aan de slag te gaan, maar zich niet liet bijstaan door VDAB. Dit kan natuurlijk niet verplicht worden, zolang men in de asielprocedure zit. Ook de uitstroom van een kwart van de groep ingeschrevenen, dit na één jaar bij VDAB, is beperkt.
Opvallend is dat de waarschijnlijkheid om uit te stromen naar werk lager ligt voor personen die een inwerkingstraject volgen ten opzichte van zij die geen traject volgen. Hoe valt dat te verklaren?
De plaatsing/locatie van erkende vluchtelingen kan nog alle kanten uit. Wordt er rekening gehouden met de plaats van tewerkstelling van de asielzoeker, of, indien deze nog geen werk heeft, met de regio waar veel opportuniteiten zouden kunnen zijn voor de competenties van deze persoon?
Welke verbeteringen zijn er nog mogelijk om de cijfers op te krikken?
Minister Muyters heeft het woord.
Collega's, ik heb uiteraard kennis genomen van de studie. Ik wil benadrukken dat het een onderzoek is naar de arbeidsmarktintegratie van een kleine groep asielzoekers die in 2015 en 2016 expliciet een arbeidskaart C hebben aangevraagd en toegekend gekregen én die zich aangesloten hadden bij VDAB.
De conclusies en aanbevelingen op basis van deze data uit 2015 en 2016 zijn zeker relevant maar in die zin achterhaald door ons actieplan Integratie door Werk dat eind 2015 opgestart is en onlangs afgelopen, geëvalueerd en geïntegreerd in de normale werking.
Veel van de vaststellingen uit het rapport van het Steunpunt Werk waren op zich niet nieuw. Ze zijn immers reeds mee opgenomen in de uitwerking van het actieplan. Er is dus al de voorbije jaren mee aan de slag gegaan om die arbeidsmarktintegratie te bevorderen. Dit wordt ook erkend door het Steunpunt Werk.
Desalniettemin blijft het belangrijk om verder in te zetten op de drempels en moeilijkheden die asielzoekers ervaren om zich te integreren in de Vlaamse arbeidsmarkt. Daarom werden en worden alle beleidsadviezen van het Steunpunt Werk verder meegenomen in de structurele inbedding van het actieplan Integratie door Werk.
Ik noem er enkele en ik wil echt niet volledig zijn. De coördinatie over de beleidsdomeinen en -niveaus heen; de vergroting van het bereik van asielzoekers via samenwerking met de relevante stakeholders; bijzondere aandacht voor jongeren, vrouwen en 50-plussers; outreachende werking; een geïntegreerde aanpak wat betreft taal en taalverwerking; het aanbieden van de nodige opleiding aan VDAB-medewerkers; aandacht voor de specificiteit van bepaalde herkomstlanden, bijvoorbeeld in functie van de traumaproblematiek; een gerichtheid op snelle activering en het best mogelijke traject naar werk, meer maatwerk dus; het aanhalen en de verdere facilitering van een solide werkgeversbetrokkenheid. Het zijn allemaal elementen die via het actieplan al aan bod zijn gekomen en die ook in de studie van het steunpunt worden vermeld.
Dan was er uw tweede vraag. Ik denk dat u weet dat we tot op heden nog niet de mogelijkheid hebben om langdurig ingezetenen of asielzoekers specifiek te identificeren en uit te lichten in de databanken. Ondertussen hebben we wel de nodige machtigingen en datastromen verkregen, maar er is nog een decodering vereist om de vertaling te kunnen maken naar ‘Mijn loopbaan’ en hen zo specifiek te kunnen identificeren. Daar wordt op dit moment technisch aan gewerkt. VDAB meet steeds op de totale groep van anderstalige werkzoekenden met een migratieachtergrond, maar wat we wel kunnen doen, is er op basis van nationaliteit dossiers uitlichten, bijvoorbeeld die van de Afghanen, de Irakezen of de Syriërs. Daarbij merken we dat de recentere monitoring van het actieplan ‘Integratie door werk’ betere cijfers weergeeft dan de door u aangehaalde cijfers van het onderzoek van het steunpunt. De studie van het steunpunt geeft dus niet de jongste inspanningen weer, wat ook logisch is. Met het actieplan behalen we daadwerkelijk betere cijfers dan wat het steunpunt weergeeft. We kunnen dat niet echt in detail weergeven, maar als je bijvoorbeeld die drie groepen eruit haalt, staat men er beter voor.
Het rapport van het steunpunt toonde aan dat weinig asielzoekers de weg vinden naar VDAB. Ik denk dat we ook wat dat betreft tegenover dat moment heel wat hebben gedaan. Het blijft natuurlijk zo dat er geen verplichting is voor die groep om zich in te schrijven, maar doorheen het actieplan ‘Integratie door werk’ is daarop ingezet, door vernieuwde samenwerkingen. Ik denk dan aan de samenwerking met het Agentschap Integratie en Inburgering, maar ook aan die met Fedasil, de OCMW’s en Onderwijs. Verder kan een asielzoeker uiteraard ook via andere kanalen zelf aan een job geraken, bijvoorbeeld rechtstreeks via werkgevers. Ik denk dat daar op zich niks verkeerd mee is. Het onderzoek geeft daar echter geen verdere gegevens over.
Dan was er uw vierde vraag. Zoals u zelf ook hebt gezegd, toont de studie aan dat de waarschijnlijkheid om uit te stromen naar werk op korte termijn lager ligt voor personen die een inwerkingstraject volgen. Op zich is dat niet zo onlogisch. Dat had toendertijd alles te maken met het effect van die deelname aan inburgerings- en inwerkingsinitiatieven. Toen was dat nog het ene na het andere, u herinnert zich dat, en niet geïntegreerd, waardoor men tijdelijk minder snel uitstroomde naar werk omdat men tijdens dat traject van inburgerings- en inwerkingsinitiatieven minder naar werk ging zoeken. Dat was wel een tijdelijk effect: op langere termijn was het effect wel positief. Daarom is het belangrijk om in de mate van het mogelijke af te stappen van die langere, lineaire trajecten die de norm waren ten tijde van dit onderzoek, en te gaan naar geïntegreerde, flexibele trajecten op maat, zoals we dat ondertussen al lang doen. Ik denk dat dat geïntegreerd werken een positief effect heeft. Dat blijkt ook. Ook door middel van stages en werkplekleren kan werkervaring op de werkvloer worden opgebouwd. Met ons actieplan ‘Integratie door werk’ heeft VDAB ter zake uiteraard de nodige stappen gezet. Hierbij wordt de nadruk inderdaad vooral gelegd op een snelle inschakeling in de arbeidsmarkt. We hebben daar eigenlijk trajecten op maat van die personen. Er zijn verschillende trajectmodellen, maar de focus ligt, indien mogelijk, op geïntegreerde trajecten, als dat mogelijk is in samenwerking met beroepenclusters. Het Steunpunt Werk bevestigt ondertussen ook dat dit een ‘good practice’ is.
De vijfde vraag ging over de plaatsing en de locatie van de erkende vluchtelingen. Dat is uiteraard de bevoegdheid van Fedasil. Wij erkennen dat het belangrijk is om rekening te houden met de plaats van tewerkstelling. Dat is ook al meegegeven aan Fedasil, maar wij hebben er zelf geen weet van of daar nu rekening mee wordt gehouden.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, dank u wel voor het uitgebreide antwoord. De onderzoeksresultaten zijn inderdaad geënt op een steekproef die dateert van enkele jaren geleden. In die zin zijn ze dus niet allemaal relevant meer. Anderzijds toont dit toch aan dat het een grote uitdaging is en blijft om zo’n groep te integreren op onze arbeidsmarkt. Ik ben blij dat er een aantal lessen uit zijn getrokken met betrekking tot het samenwerken met partners. U verwees naar de OCMW’s, Onderwijs en dergelijke meer. Hebt u wat meer informatie over hoe dat concreet tot resultaten leidt? Er was en is immers nog altijd een probleem, denk ik, van een grote groep die door de mazen van het net glipt en uiteindelijk niet of niet intensief wordt begeleid bij de zoektocht naar werk. Hebben we op dat vlak dus stappen vooruit gezet door die versterkte samenwerking, en hoe wordt dat concreet gemonitord?
Wat de begeleiding zelf betreft, als ik met mensen spreek die op het terrein actief zijn, zowel bij VDAB als bij partners van VDAB, dan krijg ik toch altijd de indruk dat we nog altijd te weinig intensief bezig zijn met deze moeilijke doelgroep. Ik wil hierbij dus van harte oproepen om ter zake in de mate van het mogelijke nog een tandje bij te zetten. Mensen worden te lang aan hun lot overgelaten, krijgen te weinig concrete begeleiding, ook inzake taalverwerving bijvoorbeeld, en naar mijn gevoel is er op dat vlak nog heel wat verbetering mogelijk. De vrijblijvendheid van een aantal trajecten is groot, en dat geeft ook het verkeerde signaal aan de betrokkene dat een soort berusting oké is als men hier in ons land komt wonen en actief zijn. Ik hoop dus dat er ook op dat vlak nog een versnelling mogelijk is.
Mevrouw Kherbache heeft het woord.
Minister, wat dit onderzoek wel bevestigt, is dat de uitstroomcijfers of de tewerkstellingscijfers van de vrouwelijke nieuwkomers fors lager liggen dan die van de mannelijke. Dat is ook al aangegeven door het recente rapport van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid. De Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) heeft daar ook heel specifieke aanbevelingen over geformuleerd.
Minister, ik heb er de afgelopen maanden al voor gepleit een gerichte aanpak ten aanzien van die vrouwelijke nieuwkomers te starten. U hebt in het verleden altijd verklaard dat u met betrekking tot de activering geen onderscheid tussen mannen en vrouwen wilt maken. Nu de aanbevelingen in de verschillende onderzoeken elkaar bevestigen, denk ik dat een specifieke aanpak toch belangrijk is. U hebt net gezegd dat een outreachende aanpak is uitgewerkt. Ik heb al verwezen naar de specifieke aanpak die in Antwerpen wordt gestart. Kunt u wat concretiseren wat die outreachende aanpak ten aanzien van vrouwen concreet inhoudt?
Minister Muyters heeft het woord.
Ik zal op die laatste vraag niet ingaan. Er is vorige week een actuele vraag over gesteld en ik heb toen gezegd dat ik wat in Antwerpen gebeurt, uiteraard heel goed vind. Dergelijke initiatieven zijn nuttig en zinvol. Ik heb vorige week, in mijn antwoord op die actuele vraag, ook verwezen naar de studie. We moeten dit nog verder uitwerken en ik verwacht dat de beleidsraad ook initiatieven naar voren zal brengen. We kunnen daar dan concreet mee aan de slag gaan en zien wat we kunnen doen voor die mensen die geen uitkering krijgen, maar die we misschien toch naar de arbeidsmarkt kunnen begeleiden. Aangezien de complexiteit zeer verschillend is, denk ik dat het te ver zou leiden hier nu dieper op in te gaan. Ik denk zelfs dat er tussen die vrouwen een groot verschil is.
Mijnheer Bothuyne, de concrete monitoring van de samenwerking is nogal moeilijk. We mogen niet vergeten dat dit vaak mensen zonder uitkering zijn. Ze krijgen geen werkloosheidsuitkering of leefloon. Indien ze dat wel krijgen, worden ze begeleid en staan tegenover hun rechten ook plichten. Wat u zei, klonk bijna verwijtend. U hebt gezegd dat het voor die mensen vrijblijvend blijft, maar dat is natuurlijk ook zo. Indien iemand geen uitkering krijgt, is dit vrijblijvend en kunnen we enkel een aanbod doen. We kunnen die mensen niet verplichten op dat aanbod in te gaan, en dat blijft zo. Als ze van de maatschappij niets verwachten en van de belastingbetalers geen uitkering krijgen, kunnen we daar niets tegenover plaatsen, behalve een dienstverlening die even goed is voor hen als voor de rest.
Ik vind het belangrijk erop te wijzen dat we momenteel met betrekking tot de integratie en de tewerkstelling van asielzoekers de beste resultaten in Europa halen. Ik ben het met u eens dat het werk nooit klaar is, maar we mogen ook niet de kop in het zand steken en doen alsof het hier allemaal kommer en kwel is. Dat is duidelijk niet het geval.
De cijfers van het steunpunt zijn slechter dan de cijfers die ik hier bij me heb. Wat de totale doelgroep van mensen met een arbeidskaart C betreft, liggen de cijfers voor mensen uit Syrië, Afghanistan en Irak hoger. Na zes maanden gaat het om 21 procent en na twaalf maanden gaat het om 31 procent. U kunt dit veel of weinig vinden, maar in vergelijking met de cijfers elders in Europa is dat goed.
Ik heb al vaak gezegd dat we goed moeten beseffen dat niet alle mensen die naar hier komen en die uit die landen zijn gevlucht, hier aankomen met een diploma op zak en direct kunnen worden ingeschakeld. Buiten de taal en buiten de trauma’s die ze misschien hebben, hebben die mensen vaak ook een technische of een algemene opleiding nodig alvorens ze op onze arbeidsmarkt terecht kunnen.
Wij vinden het normaal dat mensen zeven, tien of twaalf maanden of zelfs zes, twaalf of achttien jaar een opleiding volgen, maar in verband met deze mensen vinden we twaalf maanden al heel lang, zeker als ocharm 30 procent op de arbeidsmarkt geraakt. Ik denk dat we alles in proportie moeten zien. Ik heb gisteren het eerste project inzake social impact bonds bezocht. Ik heb gesproken met die mensen, die langdurig werkloos zijn en zonder diploma op de arbeidsmarkt zijn beland. Ze volgen een opleiding van zeven maanden en een stage van drie maanden. Dat is dus een opleiding van tien maanden voor mensen die de taal kennen. We moeten naar het geheel kijken. Van die Syriërs en Afghanen die uitstromen, heeft 30 procent na een jaar een job. Ik ga er altijd direct mee akkoord hier verder hard aan te werken, maar we moeten dit in het juiste perspectief plaatsen. Indien ik dat met de rest van Europa vergelijk, vind ik dat we het eigenlijk niet zo slecht doen.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, ik ben blij dat we het niet zo slecht doen, maar het is natuurlijk onze taak ervoor te zorgen dat de lat altijd een beetje hoger wordt gelegd. We kunnen leren uit onze ervaring en er zijn al beleidsaanpassingen gebeurd. Ik denk dat het in de maatschappelijke context van dit debat belangrijk is stelselmatig te proberen verder te gaan. Ik ben wel benieuwd naar de cijfers waarnaar u hebt verwezen. Kunnen we een overzicht krijgen, zodat we ook op dat vlak de meest recente informatie hebben?
De minister zal die informatie overmaken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.