Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Mijn gedicht gaat over de digitale liefde. Het is van Ingmar Heytze en dateert van 2000. Het heet ‘Love Bug’.
Ik hoef de kamer niet meer uit
om jou vergeefs te zoeken
op de serafijnse schaal
van kabelnet en satelliet.
Ik keer mijn mailbox om:
jouw server zwijgt.
De zwaarste zoekmachines
lopen vast op jouw adres.
Ik zwerf langs digitale kroegen
tot je komt – zonder succes.
Ik ben een tragisch wrakstuk
in een maalstroom van gegevens,
een PacMan zonder levens
vlak voor de kritische stop –
ergens in dit web hang jij.
Je spint me in. Je vreet me op.
Mijn vraag is hier al een paar keer aan bod gekomen. Er is geen pasklaar antwoord op, maar we moeten dit echt onder de aandacht houden.
Elke dag 60 minuten matige tot intensieve beweging is de norm die de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) voorschrijft voor kinderen en jongeren, maar ook voor volwassenen denk ik. Uit een internationaal onderzoek in 49 landen blijkt dat de meerderheid van de jeugd niet over die lat raakt. In drie kwart van de onderzochte landen haalt meer dan de helft van de kinderen de beweegnorm niet. Ook de Vlaamse jeugd ontsnapt niet aan die trend. Van de kinderen tussen 6 en 9 jaar haalt 7 procent deze richtlijn. Bij de adolescenten – tussen 10 tot 17 jaar – is dat zelfs minder dan 3 procent, zo blijkt uit onderzoek van de KU Leuven in samenwerking met de UGent, Sciensano en het Vlaams Instituut Gezond Leven. Professor Jan Seghers van de Onderzoeksgroep Fysieke Activiteit, Sport & Gezondheid van de KU Leuven bestempelt deze situatie als problematisch, en wellicht hij niet alleen.
In mei hadden we in de commissie een debat over de cijfers die naar voren kwamen in het jaarverslag van de CLB-sector (centra voor leerlingenbegeleiding) van 2016-2017, meer bepaald over de stijgende cijfers van het overgewicht in het basisonderwijs, de vraag om in extra lesuren lo te voorzien in het basisonderwijs en de bereidheid van de minister om in elke school in een vakleerkracht lo te voorzien.
Ik citeer uw antwoord: “We zijn nu toch aan het spreken over een planbasis, misschien moeten we nu ook eens nadenken of dat daarin een plaats moet krijgen. Ik ben eerder terughoudend want er liggen zoveel noden bij het lager onderwijs. We moeten dat zeker eens bekijken. Ik zeg dus niet neen en ook niet ja. Maar ik denk wel dat dat het gepaste forum is om het eens te bekijken.”
Binnen een tweetal weken hopen we het debat ten gronde over het plan basisonderwijs te voeren. Ik wil hier opnieuw een schot voor de boeg geven. Minister, hoe gaat u en de Vlaamse Regering om met deze cijfers? Bent u nog altijd voorstander van het voorzien in een vakleerkracht lo in elke basisschool? Is dat bespreekbaar? Kan dat planmatig? Indien ja, welk resultaat verwacht u? Kijken we eens naar onze buurlanden? Daar heeft men oog voor meerdere uren sport.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik lees een gedicht voor van Maud Vanhauwaert, de Antwerpse stadsdichter. Ik vind het prachtig en het is toepasselijk op deze vraag, en zeker op alles in verband met onderwijs.
Lezer,
letters zijn niets meer
dan wat muizenstrontjes
sporen van een schrijver
die allang vertrokken is
maar zodra je begint klitten
ze samen tot lettergrepen
jongleren ze met de kegels
maken torens met de staafjes
in je ogen lezer
er hangt een doodse stilte
tussen de kaften sla ze open
geef je stem aan de woorden
die je zwart op wit zeggen
niets in deze wereld is zwart-wit
Collega Vandenberghe, het is niet de eerste keer dat u deze vraag stelt. Het is absoluut noodzakelijk dat kinderen en jongeren voldoende bewegen en sporten. Er zijn niet alleen inspanningen in onderwijs nodig, ook in de politiek zou daar beter wat meer aandacht aan besteed worden, bedenk ik als ik de uren tel dat ik hier zit en vragen beantwoord.
De bewegingsdriehoek beveelt aan dat leerlingen niet alleen tijdens maar ook voor en na de schooldag voldoende bewegen. Rekening houdend met de nieuwe bewegingsdriehoek is het nodig dat er in verschillende beleidsdomeinen inspanningen worden gedaan om kinderen en jongeren te motiveren en aan te zetten tot meer bewegen. Dat is niet alleen goed voor het voorkomen van overgewicht en obesitas, maar dit heeft ook andere positieve gezondheidseffecten zoals zich beter kunnen concentreren, zich goed voelen, meer zelfvertrouwen hebben enzovoort.
In het verlengde van de gezondheidsconferentie van collega Vandeurzen, onder andere over bewegen, is er al regelmatig overleg geweest en nog overleg voorzien tussen het agentschap Sport Vlaanderen, het agentschap Zorg en Gezondheid, het Departement Onderwijs en Vorming, de kabinetten van de verschillende bevoegde ministers en experten, zoals MOEV en het Vlaams Instituut Gezond Leven. Dat overleg gaat over hoe er in de toekomst met bewegen in het onderwijs kan worden omgegaan.
Er werd daar een volledige visie ontwikkeld, en ik moedig scholen echt aan om daarin mee te gaan. Ik heb zelf ook initiatieven genomen, collega Vandenberghe, en ik vind het belangrijk om ze even mee te geven. Er is bijvoorbeeld ‘Bewegen naar de zon’, waarbij we scholen aanmoedigen om elke dag, buiten de les lichamelijke opvoeding (lo), een kwartier te bewegen.
In het secundair onderwijs loopt er een pilootproject met elf scholen die meer beweging tussen, voor en na de lessen uitproberen. De resultaten worden bekendgemaakt op een studiedag op 12 februari 2019 in het Herman Teirlinckgebouw in Brussel. Allen daarheen, want het zal bijzonder interessant zijn.
Daarnaast nam de Vlaamse Regering ook een aantal faciliterende maatregelen. Samen met minister Gatz en minister Muyters probeerden wij ook om speelplaatsen meer bewegingsvriendelijk te maken. U vraagt mij hoe we omgaan met de cijfers rond bewegen. Wel, er zijn er tal van acties, en de aandacht voor bewegen is nog nooit zo groot geweest.
Maar dan komen we bij uw tweede vraag, over de vakleerkracht. U weet dat schoolbesturen de keuze hebben om een leermeester lo of een onderwijzer of kleuteronderwijzer de opdracht bewegingsopvoeding te geven.
De vraag is of we wijzigingen moeten aanbrengen of niet. Ik verwijs naar ons regeerakkoord, waarin we om vertrouwen vragen. Ik geloof in het beleidsvoerend vermogen van scholen. Ik zie dat het aantal leermeesters lo in het basisonderwijs sinds 2014-2015 lichtjes is gestegen. Het is niet spectaculair, maar er is wel een stijging.
De sociale partners hebben ons het toekomstplan basisonderwijs bezorgd. Ze vragen daarin om twee bijkomende lestijden lo per klas te voorzien. Ze vragen dat om het aantal contacturen voor leraren te verminderen via het invoeren van twee bijkomende lestijden lo, en om op die manier tijd voor overleg en professionalisering te creëren. Jullie zullen dat ook bediscussiëren als de sociale partners langskomen.
Ik wil nu al meegeven dat het voorstel niet wordt gemotiveerd vanuit de nood aan meer beweging voor de leerlingen. Het gaat om een maatregel die 141,7 miljoen euro zou kosten. Het is bedoeld om bijvoorbeeld de uren voor godsdienst vrij te maken, en zo meer tijd te hebben voor andere zaken.
Wil ik in elke school een leermeester lo verplichten? We moeten de budgettaire consequenties uiteraard bekijken, en dat kunnen we op 14 februari doen. Voor mij is er een vraag die beantwoord moet worden: hebben de scholen die niet kiezen voor een aparte vakleraar lo minder goede bewegingsopvoeding of niet? Is de kwaliteit minder of niet? De antwoorden zijn diffuus.
Collega Vandenberghe, ik deel uw mening dat het absoluut noodzakelijk is dat ook de lo-lessen goed zijn. Er komt soms wat kritiek op de aanpak in de lo-lessen. Hoe zorg je ervoor dat er echt beweging is in de lo-lessen? Voelen alle jongeren zich betrokken? Op dat vlak is er op een aantal punten nog werk aan de winkel.
Ik ben uw voorstel niet ongenegen, maar het heeft natuurlijk budgettaire uitdagingen. Ik ben een groot pleitbezorger van de geïntegreerde opdracht van het onderwijs. Ik betwijfel of we de scholen moeten verbieden – want daar neigt uw voorstel toch een beetje naar – om te kiezen voor een geïntegreerde aanpak voor het vak lo. Al zien we dat steeds minder scholen ervoor kiezen.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Minister, u hebt heel wat zaken samen gezegd. Bewegen is natuurlijk een grote verantwoordelijkheid van het onderwijs, en de politiek moet daar heel gevarieerd mee omgaan. Ik denk dat iedereen het daarmee eens is.
Ik richt me in mijn antwoord toch vooral op de scholen. Wat het debat over een vakleerkracht lo betreft: bij de kleuters is er sowieso in voorzien. Een kleuterjuf of vakleerkracht moet het vak geven. Maar men is per klas verplicht om twee uur lo te geven, en dat zijn sowieso gekleurde uren in het kleuteronderwijs.
In het lager onderwijs is dat niet zo. In een school van meer dan vierhonderd leerlingen – ik verwijs dan naar mijn school – is er in vier uur extra lo voorzien. Als ze de rest van die klassen willen invullen, dan moeten ze dat uit het lessenpakket halen. Dat is dan dat beleidsvoerend vermogen van die scholen.
Maar ik begrijp dat grote scholen met grote klassen het heel moeilijk hebben om die uren vrij te maken binnen het lestijdenpakket, en om daar een vakleerkracht lo of een leerkracht die enkel dit vak geeft, voor te vinden – dat onderscheid en die keuze moeten we zeker behouden.
Dat is absoluut een groot probleem. Een leerkracht die om tien uur met zijn les wiskunde stopt om dan om twee over tien de les lo te starten, kan niet dezelfde kwaliteit leveren als een leerkracht die ’s morgens om acht uur alles kan klaarzetten in de turnzaal, en die tot vier uur in de namiddag zijn lessen geeft. Iedereen weet dat de kwaliteit een stuk minder is. Ik heb zelf lesgegeven. Ik had niet de tijd om alles klaar te zetten voor de les lo, binnen die vijf minuten dat de kindjes zich omkleedden. De kwaliteit gaat sowieso achteruit als dezelfde leerkracht ook het vak lo moet geven, daar ben ik van overtuigd.
Ten tweede is de controle van de leerlijnen ook heel belangrijk, ook als de inspectie komt. Dat zijn de leerlijnen vanaf de eerste kleuterklas tot het zesde leerjaar, en daar hecht men terecht veel belang aan. In het kader van het grote lesgeven moeten de leerlijnen perfect op elkaar afgestemd worden. Voor lo is dat niet zo evident, en dan heb ik het nog niet over zwemmen.
Voor de leerkrachten die zelf het vak moeten geven, is het ook niet altijd gemakkelijk om tijd vrij te maken om die leerlijnen goed op elkaar af te stemmen. Als je daarvoor een aparte leerkracht hebt – of het nu een vakleerkracht of een leerkracht lager onderwijs is – dan kan die de leerlijnen van het eerste tot het zesde leerjaar perfect gaan bewaken, en de brug maken met de derde kleuterklas. Dat levert veel voordelen op, om niet te zeggen alleen maar voordelen.
Ik ben ook voor geïntegreerd onderwijs, u weet dat. De leerkracht moet zorgen voor een horizontale en verticale samenhang. Ik ben absoluut tegen het creëren van 30 vakleerkrachten in het basisonderwijs. Ik ben net voor die samenhang.
Maar lo lijkt mij toch wel een specifiek vak, dat door een aparte leerkracht zou moeten worden gegeven. Ik heb het dan niet over de andere domeinen in het basisonderwijs, maar enkel over lo. Als we echt willen inzetten op het professionaliseren van de lessen lo – en dat gaat de beweging sowieso ten goede komen – dan moeten we wel investeren.
Gaan we de hele problematiek rond bewegen daarmee oplossen? Neen. Dat vergt een ruimere aanpak, en dat moet worden bekeken met de minister van Sport, en met de sportclubs. Maar het is toch een belangrijke aanzet om ook voor lo die eindtermen op het einde van de rit te bereiken. En dat is toch waar de Vlaamse overheid voor betaalt.
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
Minister, collega Krekels hield in 2015 al een pleidooi voor de leergebiedexperten. In scholen met vakleerkrachten wordt lo professioneler gegeven, en wordt er tijdens de lessen meer bereikt dan op het vlak van bewegingsopvoeding. Ik denk dat leergebiedexperten de expertise hebben om die kwaliteitsvolle bewegingsopvoeding in scholen te garanderen.
De heer De Potter heeft het woord.
Ik deel een aantal bekommernissen van collega Vandenberghe: meer bewegen op school, te veel zitten, de risico’s op overgewicht. Ik heb het rapport van professor Jan Seghers even doorgenomen, en daar stonden andere interessante zaken in die wat onderbelicht zijn gebleven. Zo scoort Vlaanderen toch wel bovengemiddeld op een aantal parameters, zoals deelname aan het georganiseerd sportaanbod. Daarmee zeggen we niet dat alle problemen opgelost zijn, maar ik wil het toch onderstrepen.
Hij wijst er ook op dat er de voorbije jaren veel positieve initiatieven zijn ontstaan, met brede schoolactiviteiten. Maar het zal wel nog een aantal jaar duren vooraleer de effecten daarvan merkbaar zijn.
Hij geeft ook een aantal prioriteiten aan, en een daarvan vond ik wel interessant. Hij denkt dat al de initiatieven die nu bestaan, misschien toch nog een grotere coördinatie vergen tussen de verschillende beleidsdomeinen, de scholen en de sportclubs. Er wordt op veel verschillende vlakken gewerkt, maar er wordt misschien niet altijd samengewerkt.
Dat moeten we in de toekomst misschien opvolgen, dat de verschillende departementen die daar actief zijn, zoveel mogelijk samen programma’s ontwikkelen.
Wat de discussie over de afzonderlijke vakleerkracht lichamelijke opvoeding betreft, twijfel ik. Ik weet dat er heel veel scholen, de overgrote meerderheid, effectief een afzonderlijke vakleerkracht hebben. Ik zou echter niet de facto durven stellen dat een leerkracht die geen bijzondere vakleerkracht lo is, altijd minder goed lichamelijke opvoeding geeft. Ik denk dat we de mensen die dat doen, geen onrecht mogen aandoen door te zeggen dat het altijd minder goed is of minder professioneel. Uiteraard weten we dat daar ook altijd een kostenplaatje aan hangt. Ik denk dus dat daarover nog wel wat denkwerk zal moeten worden verricht.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, ik kan kort zijn. Ik heb de gelaatsuitdrukking van collega Vandenberghe gezien toen de opmerking viel over het al dan niet goed zijn, en ik heb de tussenkomsten van de andere collega’s beluisterd. We laten de scholen de vrijheid om te werken met vakleerkrachten of leergebiedexperts. Er is een verschil tussen de twee: een vakleerkracht is bijvoorbeeld een bachelor sport en een leergebiedexpert is een onderwijzer die zich op school voornamelijk met sport bezighoudt. Ik betwijfel of een onderwijzer die geïntegreerd les geeft, na de wiskundeles zomaar kan zeggen: ‘Voilà, nu start de sportles.’ Daar zit een nuance. Maar nogmaals: dat behoort tot de autonomie van de school.
Als ik zelf zou mogen kiezen, zou ik sowieso kiezen voor een bachelor sport, omdat die daar specifiek voor opgeleid is en vaak een opleiding gevolgd heeft om goed sport te onderwijzen aan jonge kinderen. Maar het is niet uitgesloten dat een sportieve onderwijzer beslist om leergebiedexpert te worden en dat hij daar bijzonder veel expertise in heeft. Maar er moet voldoende aandacht voor zijn. Ik zie collega Vandenberghe goedkeurend knikken. Ik denk dat dat het punt is dat hij ook wil maken: het moet iemand zijn die de bewegingscultuur in een basisschool een warm hart toedraagt en zorgt dat iedereen in beweging is.
Ik wil nog een laatste lans breken. U zegt dat ik veel zeg over veel dingen. Onderschat de impact van een leerkracht lo niet om een totale schoolcultuur te veranderen. Je ziet dat die leerkrachten lo, zeker in het secundair onderwijs, de motor kunnen zijn van projecten die bewegingsvriendelijk zijn, dat zij ook goede suggesties kunnen geven om speelplaatsen bewegingsvriendelijker in te richten. Zij zijn dus veel meer dan alleen maar diegenen die twee uur sport geven aan leerlingen. Ik denk dat we dat ook veel meer in de spots moeten zetten in onze scholen, wat een verschil in bewegingscultuur die leerkrachten kunnen maken.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Ik ben het volledig eens met de laatste tussenkomst. Dat is een nuance die ik inderdaad heb gemaakt.
Ik wil met een positief punt afsluiten. We moeten eerlijk zijn: de voorbije jaren gaat men daar al veel bewuster mee om dan pakweg vijftien jaar geleden. Ook de inspectie belicht het domein lichamelijke opvoeding veel gerichter dan vroeger, waardoor scholen er bewuster mee bezig moeten zijn en ook moeten aantonen dat ze er echt op inzetten, bijvoorbeeld met nevenprojecten. Wat dat betreft, zijn er de laatste jaren zeker al grote stappen vooruit gezet, maar er is nog een grote groeimarge. Dat is ook een punt dat ik binnen twee weken zeker zal aansnijden in het debat, om te horen wat de mensen van het werkveld ervan vinden en hoe dat moet worden ingevuld en aangepakt. Wordt dus vervolgd.
De vraag om uitleg is afgehandeld.