Verslag vergadering Commissie voor Wonen, Armoedebeleid en Gelijke Kansen
Verslag
Mevrouw Taeldeman heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, elke twee jaar is er een grote evaluatie van het bindend sociaal objectief (BSO) om na te gaan of de 308 steden en gemeenten – intussen nog maar 300 – de objectieven voor het aantal sociale woningen in hun stad of gemeente halen.
Minister, die monitoring wordt zorgvuldig gedaan door uw administratie Wonen Vlaanderen. Eind 2018 heeft Wonen-Vlaanderen opnieuw zo'n evaluatie uitgevoerd.
Ik heb begrepen dat die monitoring of evaluatie ook op het niveau van de Vlaamse Regering ter kennis is gegeven en ik had daar in deze commissie toch graag even bij stilgestaan. De Vlaamse Regering deelde namelijk mee dat uit de voortgangstoets 2018, waarin gepolst wordt naar de mate waarin steden en gemeenten de nodige inspanningen leveren om de bijkomende sociale wooneenheden te realiseren, blijkt dat 198 steden en gemeenten op schema zitten. Die zitten dan in categorie 1, volgen het groeipad en realiseren de nodige bijkomende sociale woningen tegen 2025.
94 steden en gemeenten hebben na een plan van aanpak kunnen aantonen dat zij voldoende inspanningen leveren en dat zij het objectief zullen halen tegen 2025. Deze steden en gemeenten worden ondergebracht in categorie 2a. Dan heb je nog 16 steden en gemeenten in Vlaanderen die onvoldoende inspanningen leveren, die daarom in categorie 2b terechtkomen en het komende jaar een overeenkomst zullen dienen af te sluiten met een of meer sociale woonorganisaties of lokale besturen, waarin ze zich engageren om een bijkomend sociaal woonaanbod in de gemeente te realiseren.
Er wordt altijd een vergelijking gemaakt met voortgangstoetsen van twee, vier of zes jaar geleden. Ik vind dat een interessant document om op te volgen welke inspanningen steden en gemeenten leveren om toch in bijkomende sociale woningen te voorzien in hun stad of gemeente. Er is ook behoorlijk wat verloop geweest in de loop van de voorbije zes jaar. De ene keer zit de ene gemeente in 2a, de andere keer in 2b en dan weer in categorie 1, wat natuurlijk goed is, want dat wil zeggen dat ze wel degelijk een grote inspanning levert inzake sociaal woonaanbod.
Ik had toch graag even stilgestaan bij die cijfers en er een aantal vragen over gesteld.
Minister, hoe evalueert u de resultaten van de voortgangstoets ten opzichte van de voorgaande jaren? Hoe komt het dat er in deze fase van het traject nog een aantal nieuwe gemeenten opnieuw in categorie 2b terechtkomen?
We zijn aan het einde van een legislatuur, maar toch vind ik het belangrijk dat de administratie al eens nadenkt hoe zij het BSO verder ziet. 2025 is niet zo heel veraf meer en tegen dan moeten die cijfers behaald worden. Wat gebeurt er daarna? Komt er een nieuw objectief? Is de administratie daar al mee bezig? Kortom, wat zijn uw verwachtingen omtrent het behalen van het BSO in 2025 op basis van deze voortgangstoets? Dat is eigenlijk mijn tweede vraag.
Minister Homans heeft het woord.
Collega Taeldeman, wat uw eerste vraag betreft – maar u hebt dat ook al aangehaald in uw vraagstelling –, is deze voortgangstoets na die van 2012, 2014 en 2016 al de vierde toets die het Agentschap Wonen-Vlaanderen heeft uitgevoerd. De voortgangstoetsen zijn onderling moeilijk met elkaar te vergelijken omdat er ook telkens regelgeving gewijzigd is, waaronder het Monitoringsbesluit zelf, wat natuurlijk een impact heeft op de resultaten, of omdat er een vrijstelling is voor een gemeente met een plan van aanpak. Dat kan ook een gewijzigde situatie met zich meebrengen.
Een meting van het sociaal woonaanbod en een voortgangstoets zijn momentopnames. Zo kan het zijn dat een gemeente bij de ene voortgangstoets nipt het groeipad volgt en dus in categorie 1 terechtkomt, maar dat diezelfde gemeente bij een volgende voortgangstoets het groeipad nipt niet volgt en in categorie 2 terechtkomt. Als ze nog geen werk gemaakt heeft van een gemeentelijk actieprogramma, wordt het plan van aanpak negatief beoordeeld en komt de gemeente in categorie 2b terecht. Als ze bij een volgende voortgangstoets het groeipad weer nipt niet volgt, maar wel werk gemaakt heeft van haar actieprogramma, dan wordt haar plan van aanpak positief beoordeeld en komt ze weer in categorie 2a terecht. Hiermee wil ik gewoon even duiden dat het soms complex is en dat een klein toeval de oorzaak kan zijn van het al dan niet in een bepaalde categorie zitten, collega’s.
U hebt de vergelijking tussen 2016 en 2018 correct geciteerd. In 2016 zaten er 206 gemeenten in categorie 1 tegenover 198 in 2018, maar ik wil nog meegeven dat de voortgangstoets 2018 nog geen rekening heeft gehouden met de gemeenten die gefuseerd zijn. Ik weet niet of dat heel opmerkelijke verschillen teweeg zou kunnen brengen. In categorie 2a zaten in 2016 66 gemeenten, in 2018 94. In categorie 2b, de slechtste leerlingen van de klas – als ik ze zo even mag noemen –, zaten in 2016 36 gemeenten, in 2018 16. Wat de slechtste categorie betreft, is er dus wel een aanzienlijke verbetering, maar – nogmaals – dit kan ook aan een aantal kleine elementen te wijten zijn.
Er zijn dus 198 gemeenten ingedeeld in categorie 1 en 94 in categorie 2a. Die laatste zitten niet op schema, maar leveren wel de nodige inspanningen. 16 gemeenten zijn ten slotte ondergebracht in categorie 2b. Dat zijn de zogenaamde slechte leerlingen van de klas. Alle gemeenten in categorie 2 hebben een plan van aanpak ingediend, terwijl er in de vorige voortgangstoetsen steevast gemeenten waren die dat niet deden en automatisch in categorie 2b terechtkwamen. Nu hebben ze het wel allemaal gedaan.
Het beeld tegenover de vorige voortgangstoets is ook wel genuanceerd, in die zin dat er minder gemeenten in categorie 1 en 2b zaten, zoals u ook correct geciteerd hebt en zoals ik herhaald heb, maar meer gemeenten in 2a.
Dat betekent dat er best veel gemeenten zijn waar er nog werk op de plank ligt, maar ook dat de gemeenten er daadwerkelijk mee aan de slag gaan. Dat lijkt me wel een goede evolutie, een goede trend. Toch wil ik ook wel opmerken dat twee derde van de gemeenten in categorie 1 zitten en dus uitstekend bezig zijn, de beste leerlingen van de klas zijn. De objectieven van het Grond- en Pandendecreet hebben in elk geval tot meer bewustwording en planning inzake sociaal woonaanbod geleid bij de gemeenten en steden.
U vroeg dan wat mijn verwachtingen zijn omtrent het halen van het BSO in 2025 op basis van deze voortgangstoets. Het antwoord op uw vraag ligt natuurlijk in de toekomst. Dit is inderdaad niet meer zo veraf, maar ik kan daar vandaag natuurlijk enkel voorbarig op antwoorden, op basis van de momenteel bekende gegevens.
Eind 2017 hadden 67 gemeenten hun BSO al gehaald. Daarbovenop zijn er 44 gemeenten die hun BSO zullen halen als we alle projecten, ook de projecten die in de meerjarenplanning zitten, meetellen. 111 gemeenten zullen dus hun BSO hebben gehaald. Nog eens 87 gemeenten volgen het vooropgestelde groeipad en zullen dus normaal gezien hun BSO ook kunnen halen. Dit alles zorgt ervoor dat er 198 gemeenten – maar nogmaals, dat is voorbarig – in categorie 1 zullen zitten en dus hun BSO zullen hebben gehaald.
Voor de overige gemeenten, in de categorieën 2a en 2b, is het beeld per gemeente veeleer genuanceerd, ook hier weer. Het kan bijvoorbeeld zijn dat een kleinere gemeente met één project van 2b rechtstreeks naar categorie 1 gaat. Deze gemeenten vergen dus verdere opvolging om hun BSO te halen, maar voor twee derde van de gemeenten ziet het er dus zeker zeer goed uit.
Een derde vergt absoluut opvolging. Dat doen we ook. Dat doet de administratie ook zeer goed. Ik beschouw het alvast als positief dat alle gemeenten uit categorie 2 een plan van aanpak hebben opgemaakt. Dat is een zeer goede zaak, want dat betekent natuurlijk dat men zich bewust is van de noodzaak om daarmee aan de slag te gaan, en dat men die verantwoordelijkheid ook lokaal heeft opgenomen.
Mevrouw Taeldeman heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoorden. Ik heb nog een aantal bijkomende opmerkingen of vragen.
Alle steden en gemeenten in Vlaanderen zijn recent gestart met hun nieuwe beleidsploegen. De installatievergaderingen zijn allemaal achter de rug. De meesten hebben de eed afgelegd. Dat betekent ook dat die besturen binnenkort aan de slag zullen gaan met de opmaak van een meerjarenplan: wat zullen ze de komende zes jaar allemaal doen in hun stad of gemeente? Worden die nieuwe besturen ook in kennis gesteld van deze resultaten, zodat ze heel goed geïnformeerd zijn als het gaat over sociaal wonen, over huisvesting, zodat ze de ‘foto’ hebben van hun stad als gemeente als het gaat over het halen van een aantal objectieven die Vlaanderen oplegt? Het lijkt me toch interessant dat die lokale besturen daarvan in kennis worden gesteld, dat ze weten wat het sociale woonaanbod is in de gemeente en wat de objectieven zijn die ze moeten halen tegen 2025.
Ik weet dat het natuurlijk moeilijk is om al te voorspellen wat een nieuwe ploeg zal doen met die voortgangstoets, maar ik ga ervan uit dat alle politieke partijen enorme inspanningen willen leveren als het gaat over het sociale woonaanbod. We weten allemaal dat de wachtlijst voor sociale woningen niet afneemt. Integendeel, die wordt er alleen maar langer op, ondanks de grote inspanningen die – u zult me het tegendeel niet horen zeggen – zijn gebeurd. Dat betekent echter dat we nog voor een grote uitdaging staan. Momenteel is de visie zo dat die stad of gemeente die op haar grondgebied 9 procent sociale woningen kan voorleggen, oké is qua te leveren inspanningen op het vlak van het sociaal woonaanbod. Die 9 procent is echter destijds vastgelegd, op basis van de bevolkingscijfers op 1 januari 2008.
Intussen is het 2019 en alle prognoses wijzen er toch op dat Vlaanderen naar een grotere bevolkingstoename gaat, dat ons vooral in de steden een exponentiële groei te wachten staat van de bevolkingscijfers. Zullen die steden en gemeenten die tot op vandaag een goed rapport kunnen voorleggen op het vlak van het BSO, rekening houdend met de bevolkingsprognoses, dan nog wel aan die 9 procent komen? Ik begrijp dat dat waarschijnlijk een methodiek of berekeningswijze zal worden voor de volgende regeringsploeg, maar ik vond het toch al belangrijk om dat nu mee te geven. Daar moet toch eens goed over worden nagedacht.
Minister Homans heeft het woord.
Collega Taeldeman, ik zal beginnen met uw laatste opmerking. Wij hebben de opdracht gegeven aan het Agentschap Wonen-Vlaanderen om een nieuw groeipad voor sociale huisvesting vast te leggen. Dat vergt natuurlijk een nieuwe nulmeting. Dat is evident. U had het over de gemeenten en steden die momenteel al 9 procent hebben. U weet ook dat heel veel van die gemeenten en steden ook al een convenant hebben afgesloten, eigenlijk bijkomend, bovenop die 9 procent. Er zijn 35 gemeenten en steden die een convenant hebben afgesloten om toch nog te kunnen blijven bijbouwen, met financiering van ons. Dat is dus een zeer goede zaak.
Dat er een nieuwe nulmeting komt, lijkt me de evidentie zelve want dat heeft natuurlijk te maken met alle factoren die u zelf hebt aangehaald, de bevolkingstoename en dergelijke meer. Ik ben echter altijd van oordeel geweest, en ik blijf ook bij die stelling, dat alle gemeenten en steden natuurlijk hun verantwoordelijkheid moeten nemen, dat we niet alleen moeten kijken naar die steden en gemeenten die de grootste bevolkingstoename kennen maar dat ook elke andere gemeente en stad die 9 procent moet halen, punt. Alleen op deze manier zullen we aan voldoende sociale woningen in Vlaanderen komen.
Zijn de nieuwe lokale besturen al op de hoogte? In het najaar van 2018 zijn alle gemeentelijke administraties op de hoogte gebracht van deze cijfers, die we net hebben besproken naar aanleiding van uw vraag. Ook de cel lokaal beleid van Wonen-Vlaanderen staat in constant contact met de lokale besturen. Bovendien zijn al die cijfers ook nog eens gepubliceerd op de webstek. Dat is dus naar de administratie gestuurd, niet naar de toenmalige – misschien is het nu een andere – schepen van Huisvesting of Wonen. De lokale besturen zijn dus perfect op de hoogte van die cijfers.
De vraag om uitleg is afgehandeld.