Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting
Verslag
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Minister, ik diende mijn vraag in toen de heer Tommelein nog minister was. Ik heb uw voorganger al eens over deze materie mogen ondervragen, toen het probleem ongeveer anderhalf jaar geleden in de actualiteit was.
Ik begin met enkele cijfers. We weten allemaal dat de vastgoedprijzen de laatste twintig jaar sterk zijn gestegen in ons land: met 75 procent, zelfs nominaal gecorrigeerd. We zien ook een sterke toename van de uitgeleende bedragen: met ongeveer 5 tot 6 procent per jaar, terwijl de kredietvoorwaarden relatief soepel blijven. De woonkredieten klopten in 2017 af op ongeveer 200 miljard euro, een verdubbeling op nauwelijks tien jaar.
Daarbij komt een voor ons land kenmerkende evolutie. Ook de schuld van de Belgische gezinnen vertoont een stijgende tendens en komt nu boven de 60 procent van het bruto binnenlands product (bbp). Daarmee zitten we boven het Europese gemiddelde. Op het einde van de vorige eeuw, twintig jaar geleden dus, was België een arm land met hoge schulden en met beperkte particuliere schulden. Dat is wel wat aan het veranderen. Het gemiddelde ontleende bedrag is gestegen tot bijna 160.000 euro, tegenover amper 120.000 euro tien jaar geleden. Bijna de helft van de leningen gaat boven 80 procent van de waarde van de aankoopprijs. In een derde van de gevallen is dat zelfs boven 90 procent.
Al die elementen zorgen ervoor dat het aandeel risicovolle hypothecaire leningen in de portefeuille van de banken de voorbije jaren niet is afgenomen, wel integendeel. De Nationale Bank stelde dat daartegenover beperkte kapitaalbuffers van de banken staan.
Deze kwetsbaarheden werden eerder ook door het Europees Comité voor Systeemrisico’s, de European Systemic Risk Board (ESRB), aangestipt in zijn risicoanalyse van ongeveer twee jaar geleden. Dat heeft geleid tot een formele waarschuwing voor vastgoedrisico’s aan acht EU-landen, waaronder België. De Nationale Bank concludeerde daaruit midden 2017 de intentie om leningen met een ‘loan-to-value ratio’ boven de 80 procent van de aankoopprijs te bemoeilijken. In die gevallen moet er een knipperlicht worden aangestoken. Dergelijke leningen moeten met de nodige omzichtigheid worden toegekend.
Minister Tommelein vond deze bedenking van de Nationale Bank toch een beetje te streng. Hij won verder advies in. Enkele weken later kondigde hij een nieuw systeem aan waarbij, in overleg met de verzekeraars en banken, woonleningen voor de volledige aankoopsom mogelijk blijven. Het gedeelte boven de grens van 80 procent zou gegarandeerd kunnen worden via een verzekering die door de hypotheeknemer wordt afgesloten. Onder andere de bouwsector vond dit geen slecht voorstel.
In een verder advies, ook van midden 2017, zei de Nationale Bank dat hypothecaire leningen van meer dan 80 procent niet zouden worden verboden. De Nationale Bank pleitte wel voor strengere regels inzake kapitaalvereisten voor banken die zulke leningen verstrekken. Ze specificeerde eveneens een aantal eisen in verband met een verzekeringspolis tegen de wanbetaling op hypotheekschuld, in het geval van leningen boven de 80 procent van de aankoopsom. Zo moet de verzekeraar erkend zijn en over een rating beschikken. Een waarborgcontract bleek voor de Nationale Bank evenwel geen optie.
Vandaar dus een drietal vragen. Wat is de huidige status van het voorstel van minister Tommelein om een dergelijk systeem op te zetten, om in overleg met de verzekeraars en de banken woonleningen voor de volledige koopsom mogelijk te houden – maar dus boven de grens van 80 procent – via een soort verzekering die dat faciliteert? Is hier nog overleg over gepleegd, en wat is hierover uw standpunt, minister?
De tweede vraag gaat erover dat de Nationale Bank en andere internationale organen met een zekere regelmaat waarschuwen dat de vastgoedmarkt in ons land aan een zekere oververhitting gevoelig lijkt te zijn. Hecht u enig geloof aan die stellingname, of vindt u dat een beetje overdreven? Welke maatregel kunt u nemen om dit risico op een serieuze correctie voor woningprijzen in te dijken?
En dan mijn laatste vraag: de laatste jaren was de Vlaamse Regering heel actief in het hervormen van de woonfiscaliteit. We hebben de vermindering van de registratiebelastingen gehad, en de erfenisbelasting is ook hervormd en verminderd. We hebben de woonbonus in het begin van deze legislatuur aangepast. Hebt u intussen, op het einde van deze legislatuur, een idee welke repercussies deze maatregelen hadden op de evolutie van de vastgoedprijzen in Vlaanderen?
Minister Peeters heeft het woord.
Bedankt, collega Van den Heuvel, u hebt inderdaad de eerste vraag aan mij gesteld. Bij dezen wil ik uiteraard ook alle commissieleden een zeer goed jaar toewensen, met veel passie en veel ambitie bij alles wat jullie doen. Ik wens jullie uiteraard ook heel veel succes voor de toekomst. Ik hoop uiteraard dat we hier een fijne samenwerking kunnen hebben in deze commissie.
Mijnheer Van den Heuvel, alleszins bedankt voor uw vragen. En u hebt het zelf inderdaad al aangehaald: mijn voorganger heeft indertijd het initiatief genomen om banken en verzekeraars samen te brengen. Hij wilde zo peilen naar hun interesse in een waarborg of een verzekering van de eigen inbreng bij een hypothecaire lening.
Het is misschien goed om toch nog even de context in herinnering te brengen. Op dat ogenblik leefde er een grote bezorgdheid dat kredietinstellingen, als gevolg van het macroprudentiële beleid van de Nationale Bank van België, minder vaak hypothecaire leningen zouden toestaan. Het ging hier specifiek over hypotheken aan kandidaat-kopers die voldoende solvabel zijn, maar die geen eigen inbreng van 20 procent kunnen voorleggen.
U weet, mijnheer Van den Heuvel, dat wij als liberalen erg pro eigendomsverwering zijn. Wij staan daar volledig achter. En daarom wilden wij alleszins vermijden dat deze groep van mensen, die wel in staat zijn hun lening terug te betalen maar te weinig middelen hebben, de kans ontnomen wordt om zodoende eigenaar te worden van een eigen woning.
Voor een goed begrip: mijn voorganger wilde hierbij vooral faciliteren. Dat betekent: partijen bij elkaar brengen en constructief meedenken over mogelijke oplossingen. Het was nooit de bedoeling om zelf die financiële producten in de markt te zetten. Dat is volgens ons ook niet de rol van de overheid.
Vanuit de sector van de verzekeraars was er duidelijke interesse. In de loop van 2016 organiseerde Assuralia een marktbevraging onder haar leden. Hieruit is dan gebleken dat ten minste één verzekeringsmaatschappij, met name Atradius, bereid was om een verzekering of waarborg aan te bieden. Vanuit de sector van de kredietverleners was er eveneens bereidheid om de voorstellen te bekijken. Het is evident dat de financiële sector zekerheid wilde over de status van dergelijke producten in het kader van de micro- en macroprudentiële controle van de Nationale Bank.
De Nationale Bank heeft snel duidelijkheid gecreëerd. Ze heeft het licht op groen gezet voor het voorstel van een kredietverzekering. Een hypotheek waarbij de inbreng verzekerd is door een zogenaamde protectiegever valt dus onder de toelaatbare kredietprotectie. Voor een dergelijke financiering dient bijgevolg minder kapitaal gebufferd te worden dan voor niet-verzekerde hypotheken.
De Nationale Bank heeft daar wel een aantal voorwaarden aan gekoppeld. Die hebben dan vooral te maken met de solvabiliteit van de protectiegever, maar ook met de juridische afdwingbaarheid en met de snelheid van afwikkeling in een situatie waarin het fout loopt. Verder heeft de toezichthouder ook willen vermijden dat de protectiehouder de overeenkomst unilateraal zou wijzigen.
Kredietverleners die interesse vertonen in deze verzekering, dienen contact op te nemen met de verzekeringsmaatschappij Atradius, om verder te onderhandelen over de modaliteiten van het contract. En u zult me straks misschien vragen of de kredietverzekering een succes is, mijnheer Van den Heuvel. Wij hebben uiteraard geen zicht op de reeds afgesloten contracten, om evidente redenen: het gaat tussen twee partijen onderling, en wij hebben daar natuurlijk verder geen zaken mee.
Uw tweede vraag, mijnheer Van den Heuvel, heeft betrekking op de oververhitting van de vastgoedmarkt. U verwijst in dit kader terecht naar de Nationale Bank. Die uitte in het verleden geregeld haar ongerustheid over de evolutie van de vastgoedprijzen. In haar laatste publicatie hierover, van december 2018, wordt het risico op een bubbel evenwel gemitigeerd. De Nationale Bank zegt letterlijk dat volgens de huidige ramingen van het waarderingsmodel van de Nationale Bank de woningprijzen in België slechts in beperkte mate overgewaardeerd zijn.
Verder hebben we nog een mededeling van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) die we toch ook even willen meegeven. Deze mededeling houdt in dat zij expliciet zeggen dat de vastgoedprijzen in België veel minder volatiel zijn dan in de andere EU-lidstaten, en dat ze tevens lager zijn dan het gemiddelde van de eurozone.
En dan is er ten slotte nog een derde mening, en dat is de mening van het notariaat en van andere specialisten. En ook de woordvoerder van het notariaat verklaarde in het najaar van 2018 dat de stijgende prijzen van de woningen onder meer te wijten zijn aan de nog steeds interessante voorwaarden voor hypothecaire leningen, en aan de gunstige marktomstandigheden. Andere specialisten wezen toen vooral op de inhaalbeweging voor het segment van de duurdere woningen. De globale markt vertoont volgens hen daarentegen slechts een gematigd stijgende prijscurve.
Wat de Nationale Bank betreft, valt het me op dat die zich nu eerder zorgen maakt over de schuldpositie van de Belgische huishoudens. Die is immers de afgelopen tien jaar gestegen, tegen de Europese trend in. De Belgische gezinnen hebben in verhouding tot hun inkomen de laatste jaren relatief veel geleend. Het is evident dat die evolutie ook in grotere mate te verklaren is door de lage rentevoeten, die woonkredieten aantrekkelijker gemaakt hebben. Het is logisch dat de toezichthouder het kredietrisico dat daardoor ontstaat, op de voet blijft volgen.
Belangrijk is evenwel dat de terugbetalingscapaciteit in stand gehouden wordt. En die is meer gegarandeerd in een economie waar er veel jobs zijn en waar er uiteraard ook voldoende koopkracht is.
Mijnheer Van den Heuvel, als u nu vraagt wat we kunnen doen om de risico’s te beperken, dan kan ik niet anders dan verwijzen naar de taxshift. Die was precies gericht op het creëren van jobs en het verhogen van het netto-inkomen van de werkende mensen. Op die manier hebben we indirect dus ook de terugbetalingscapaciteiten ondersteund.
U hebt dan nog een derde vraag. Daarin peilt u naar de relatie tussen de woonfiscaliteit en de woningprijzen. Dit is een interessant onderwerp, waar zich internationaal al zeer veel onderzoekers over gebogen hebben. Globaal kunnen we daaruit concluderen dat er in vele landen inderdaad een positieve correlatie is tussen de fiscale gunstmaatregelen en de woningprijzen, al is er geen consensus over de grootte van het effect van de fiscaliteit op de hoogte van de woningprijzen. Sommige onderzoekers menen dat slechts een stuk van het fiscaal voordeel zich in de prijs vertaalt, anderen spreken van een volledige kapitalisatie. Het laatste woord zal daarover nog niet gezegd zijn, ook al vanwege de discussie over de in de onderzoeken gehanteerde methodologie.
Wat in het debat nogal eens vergeten wordt, is dat een – mede door de fiscaliteit – duurder geworden huis nadien vooral ook een groter vermogen vertegenwoordigt. De koper, die later verkoper wordt, geniet ook van een bloeiende woningmarkt, en zal in vele gevallen nog een meerwaarde boeken bij de verkoop van zijn woning. Het vraagstuk van de kapitalisatie mag men dus niet in één tijdstip bekijken, maar verdient een levenscyclusbenadering. Er zijn helaas vaak te weinig data beschikbaar om dergelijke effecten op langere termijn uit te klaren.
Voor de Belgische woningmarkt focust het onderzoek rond kapitalisatie-effecten zich vooral op de woonbonus. De onderzoekers zijn het onderling niet eens. Ik verwijs naar een Nederlandse studie uit 2004. Die stelt dat er geen kapitalisatie-effecten zijn. Een studie van de KU Leuven uit 2016 is daar dan weer wel van overtuigd. Zij rapporteren een kapitalisatie-effect van 22 procent.
Een nog recentere studie van de Universiteit Gent focuste op de verschillen qua kapitalisatie-effecten tussen koppels en singles en tussen gemeenten. Ook die studie bevestigt dat de fiscaliteit en de woningprijzen niet onafhankelijk van elkaar evolueren. Feit is, mijnheer Van den Heuvel, dat al die studies gebruikmaken van cijfers die dateren van voor 2016 en dus geen rekening houden met de Vlaamse hervorming van de woonbonus voor de enige en eigen woning. Die aanpassingen aan de woonbonus zullen toch wel zeker ook de kapitalisatie van de fiscaliteit in de woningprijzen milderen. Zo werd het basisbedrag van de woonbonus verlaagd met 760 euro. Het percentage van de belastingvermindering werd vastgeklikt op 40 procent. De bedragen worden niet langer geïndexeerd. Ook werden alle fiscale voordelen voor de eigen woning gebundeld in de geïntegreerde woonbonus.
U vroeg ook naar de mogelijke effecten van andere recente hervormingen. Het nieuwe verkooprecht, voortaan zonder klein beschrijf, maar met een nieuw verlaagd tarief van 7 procent voor de aankoop van een gezinswoning, is van toepassing op de koopovereenkomsten afgesloten vanaf 1 juni 2018. Doorgaans wordt het verkooprecht op koopovereenkomsten van onroerende goederen pas enkele maanden later voldaan, namelijk bij de registratie van de notariële verkoopakte. Het is nu dus echt voorbarig om conclusies te formuleren over het effect van het hervormde verkooprecht. We hebben nog onvoldoende cijfermateriaal. U zult dat uiteraard ook wel begrijpen. Bovendien zie je bij iedere belangrijke hervorming van de vastgoedfiscaliteit gedragseffecten bij kandidaat-kopers en verkopers. Voor bescheiden woningen was er een versnellingseffect door de nakende schrapping van het klein beschrijf. Voor het duurdere segment was er omgekeerd een vertragingseffect door het aangekondigde gunstige tarief van 7 procent. Een inhaalbeweging van dat duurdere segment zou de voorbarige indruk kunnen wekken dat de woningprijzen in het algemeen toenemen. Geleidelijk zullen die gedragseffecten wegebben en zal de evolutie van de ontvangsten zich herstellen. We volgen dit alles natuurlijk op de voet, want zoals u weet, ligt eigendomsverwerving ons na aan het hart. Ik hoop echter dat dat zo is voor iedereen hier in deze commissie.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Minister, dank u wel voor dit duidelijke antwoord. Het lijkt me inderdaad een goede, Vlaamse ambitie van heel wat gezinnen om aan eigendomsverwerving te doen. Het cliché zegt dat een eigen woning de beste pensioenverzekering is. Ik kan die gedachte natuurlijk ondersteunen. Het was absoluut niet de bedoeling van deze vraag om in paniek te vervallen, maar er zijn een aantal knipperlichtjes aan het branden, zoals u zelf ook hebt gezegd. Er is de toename van de particuliere schuld in ons land, die ingaat tegen de trend in de andere landen. Daar vertoont die veeleer een dalende tendens. Vandaar die vraag.
Ik heb inderdaad gehoord dat de privémarkt zelf een product heeft ontwikkeld, waarvan we niet goed weten of het veel wordt aangewend of niet. Voor alle duidelijkheid, zijn daar geen gegevens over? Dat is een beetje raar, want de bancaire sector heeft toch voldoende statistieken over de vraag welk product succes of geen succes heeft en over welke omzet het gaat, zonder dat daarbij de privacy of ik weet niet wat wordt geschonden. Dat is toch een extra vraagje: heeft dat product al dan niet succes?
Ik ben het natuurlijk volledig eens met uw analyse over belastingen en de woonprijzen. Daar hebt u een fijne, mooie samenvatting van gegeven.
De heer Diependaele heeft het woord.
Minister, ook ik heet u welkom als nieuw minister. Ik moet eerlijk zeggen dat ik eerst had gedacht dat u niet zou opdagen, aangezien u blijkbaar het spijbelen promoot. Dan dacht ik: ‘Oei, we zullen ervoor moeten zorgen dat ze het parlement niet in de steek laat.’ Maar goed, ik ben blij u hier wel te zien.
Eerst en vooral, deze discussie gaat al een tijdje mee, en die wordt op verschillende vlakken gevoerd. Iedereen hier is het eens over wat u als laatste punt aanhaalde: het belang van de verwerving van een eigen woning als vierde pensioenpijler. Er is echter een evenwicht dat we voortdurend moeten bewaken, tussen de veiligheid voor de banken, opdat we niet opnieuw een crisis zouden veroorzaken daaromtrent, en de mogelijkheid voor mensen om een woning te verwerven. Dat was ook de discussie van anderhalf jaar geleden, waarnaar collega Van den Heuvel heel terecht verwijst. Dan zijn er wel een paar zaken die je in de gaten moet houden.
De bijvraag die collega Van de Heuvel heeft gesteld, had ik ook opgeschreven. Ik moet eens kijken op de website, maar ik ben er vrij zeker van dat Febelfin wel cijfers heeft over dat instrument, over hoeveel dat wordt gebruikt. Ik wil me vooral richten op het volgende. De studie met betrekking tot de woonbonus, waarnaar u zelf ook hebt verwezen, toonde voornamelijk dat de fiscale voordelen die we geven bij die woonbonus, uiteindelijk nagenoeg voor de volle honderd procent in de handen van de verkopers terechtkwamen. We wilden dat ter ondersteuning geven aan jonge gezinnen die een eigen woning willen verwerven, wat we allemaal willen ondersteunen, maar het effect daarvan was eigenlijk helemaal het tegenovergestelde. Dat werd helemaal doorgesluisd, volgens een studie van de KU Leuven, als ik me niet vergis. De vraag is dus of dit instrument niet hetzelfde effect heeft. Ik ben heel blij te horen dat er nog geen gevaar is van een oververhitting van de woningmarkt of wat dan ook. Goed, des te beter, maar helpt dit eigenlijk jonge gezinnen wel om een woning te verwerven? Of zijn het gewoon de eigenaars die meer verdienen? Dat lijkt me een heel terechte vraag, want vandaag zien we dikwijls – en dat zal u als minister van Energie ook wel aanbelangen – dat heel veel jonge gezinnen de limiet bekijken van wat ze aankunnen. Ze gaan eerst naar de bank, en gaan dan maar een huis zoeken. Ze bekijken wat het maximum is dat ze kunnen lenen, maar dikwijls merkt men dan nadien dat de eventuele verbouwingswerken en dergelijke meer, zeker met betrekking tot energiezuinige maatregelen, veel hoger oplopen dan men dacht, en dan is daar geen geld meer voor beschikbaar. Dan krijg je natuurlijk wat Bouwunie ook aanklaagt: het feit dat we met een totaal verouderd woningenpatrimonium zitten omdat alles in de aankoop van die woning zit, en niet in andere maatregelen daaromtrent.
We willen hiermee iets bereiken waar we allemaal achter staan, laat dat zeer duidelijk zijn, maar ik wil weten of men zo daadwerkelijk wel die doelstelling haalt. Daar durf ik aan te twijfelen.
De heer Bertels heeft het woord.
Ik wil me ten eerste aansluiten bij de vraag naar de cijfers over die hypothecaire leningen die al dan niet worden gedekt door een bijkomende verzekering. Ik denk dat er zelfs maandelijks statistieken moeten worden overgemaakt. We zouden dus toch al iets moeten hebben als dat al een tijdje loopt. Minister, ik neem echter aan dat u dat even zult bekijken en ons dat laat weten via een schriftelijke verklaring.
We zullen het jaar goed starten: ik wil me even aansluiten bij de opmerking van de heer Diependaele. Het is natuurlijk zo dat er een evenwicht moet zijn tussen de financiële zekerheid voor de banken, de veiligheid voor de banken, zoals dat hier werd verkondigd, en de capaciteit en de mogelijkheid om woningen te verwerven. Ik wil het even hebben over die insteek van de jonge gezinnen, van mensen die een woning willen verwerven, niet over die van de veiligheid voor de banken. Als men zegt dat de prijzen van de huizen en appartementen gematigd zijn gestegen, dan is dat immers natuurlijk heel relatief. Je ziet ook soms koppen verschijnen die stellen dat de huizenprijzen door het dak gaan, dat ze de pan uit rijzen. De prijzen van huizen en/of appartementen – en dan praat ik nog niet over de bouwgrond in sommige regio’s – zijn de afgelopen jaren, zeker de jongste drie jaar, aanzienlijk sterker gestegen dan de inflatie, bijvoorbeeld, zodat ook de loonontwikkeling zeker de stijging van de huizenprijzen niet is gevolgd. Minister, los van de taxshift waarnaar u verwees, is de stijging van de huizenprijzen zeker groter dan de index, en ook groter dan de reële loonontwikkeling van de Vlaamse werkende mens, van de modale Vlaming. Dan heb ik dezelfde vraag als de heer Diependaele. Er werd verwezen naar de kapitalisatie die is teweeggebracht door fiscale maatregelen. Er werd ook verwezen naar de studie inzake de woonbonus, maar ter zake is er daadwerkelijk de fundamentele opmerking dat die woonbonus niet naar jonge gezinnen is gegaan.
Wat dat betreft, heeft de heer Diependaele voor honderd procent gelijk. Die is gegaan naar mensen die woningen verkopen. Om de heer Lantmeeters een beetje in het harnas te jagen: dat betekent eigenlijk het volgende, een beetje cru gezegd. Ofwel wordt de woning verkocht, ofwel gaat het naar de erfbelasting, is het een manier om de ontvangsten daarvan omhoog te krijgen. De doelstelling die ter zake is vooropgesteld, is dus absoluut niet gehaald. De vraag is dan of er een wijziging op komst is om die doelstelling die er initieel was van eigendomsverwerving door jonge gezinnen mogelijk te maken en niet te belemmeren.
Minister Peeters heeft het woord.
Mijnheer Diependaele, ik vind het een beetje raar dat u dit parlement vergelijkt met schoolbanken. Ik zal alleszins niet spijbelen. Dat zal alleszins niet de bedoeling zijn.
De vraagstellers hebben alle drie bijkomende vragen gesteld over die cijfers. Ik denk dat we wat dat betreft het best contact opnemen met Febelfin, zodat zij ons eventueel die cijfers en de evolutie daarvan kunnen aanreiken. Ik weet niet of een van de collega’s dat zelf al heeft gedaan, maar anders zullen we die cijfers nog wel bijkomend kunnen aanbrengen.
Er waren ook nog een aantal vragen met betrekking tot de woonbonus. Er wordt gezegd dat die woonbonus voornamelijk bij de verkopers zou zijn terechtgekomen. Nu is er klaarblijkelijk toch een studie van de KU Leuven die zegt dat maximaal 22 procent daarvan in het voordeel van de verkoper is geweest. Ik denk dus dat het toch niet helemaal klopt dat dat er integraal naartoe zou zijn gegaan. Alleszins moeten we sowieso in de toekomst nog kunnen nadenken over meer gerichte, selectievere maatregelen. Dat lijkt me een taak voor iedereen.
Waar wij bijvoorbeeld nog aan willen denken, is aan een groene bonus die zou kunnen worden gegeven als woningen nadien ook worden gerenoveerd. Dat zal alleszins kunnen worden bekeken, maar dat zou alleszins een pluspunt kunnen zijn.
Ik hoop dat ik daarmee jullie vragen voldoende heb kunnen beantwoorden.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De woonfiscaliteit is natuurlijk nooit af, net als de discussie daaromtrent. Dat zal ook een mooi thema zijn voor de volgende legislatuur: hoe kunnen we eigendomsverwerving verder verstevigen, de woningprijzen in het gareel houden en natuurlijk ook de energiezuinigheid van ons woningenpatrimonium verbeteren? Minister, dat laatste is gezien uw andere bevoegdheid immers ook een grote uitdaging. Ons land is wat dat betreft immers niet bij de beste leerlingen van de klas op de Europese scoreranglijstjes. Dat is een mooie uitdaging, waaraan we de volgende jaren hopelijk ook kunnen voortwerken.
Gewoon ter verduidelijking: heb ik het goed gehoord dat u zegt dat de studie van de KU Leuven zegt dat maximaal 22 procent van dat fiscaal voordeel van de woonbonus naar de verkoper gaat? Zo heb ik immers in elk geval die studie niet gelezen. (Opmerkingen van medewerkster van de minister zonder microfoon)
Dus de ene zegt dat het bijna 100 procent is, en de andere dat het 22 procent is. (Opmerkingen van medewerkster van de minister zonder microfoon)
Dus aan die professoren heb je eigenlijk ook niks.
De vraag om uitleg is afgehandeld.