Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Parys heeft het woord.
Minister, mijn vraag om uitleg gaat over een heel moeilijk onderwerp, dat ik een aantal weken geleden al eens heel summier heb aangehaald.
Minister, de vraag vertrekt van het principe dat iedere moeder het beste wil voor haar eigen kinderen. Maar de realiteit gebiedt ons om te stellen dat niet elke aanstaande moeder daar ook altijd toe in staat is.
In Nederland werd een interessant rapport ‘Prenatale Kinderbescherming’ opgeleverd van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming. Zij spreken daarin over risicovol ouderschap. Dat gaat dan over ouders die hun nog niet geboren kind verwaarlozen, mishandelen of ernstige schade dreigen toe te brengen. Zij lijsten een aantal risicofactoren op, zoals een verslavingsproblematiek of huiselijk geweld dat zich voordoet in een gezin.
Ouders hebben uiteraard het recht om hun kind naar eigen inzicht op te voeden. Dat is een cruciaal recht waaraan we ons zo veel mogelijk moeten houden. Maar de plicht om hun kind aangepaste zorg te bieden zodat het goed kan ontwikkelen, bestaat uiteraard ook. De vraag is of de taak van de overheid en onze integrale jeugdhulp zo ver reikt dat ook nog niet geboren kinderen beschermd worden tegen schadelijk gedrag van de ouders.
Met de prenatale zorg van onder andere Kind en Gezin bieden u en de Vlaamse overheid al diensten aan voor nog niet geboren kinderen. Via de integrale jeugdhulp kunnen kinderen waarbij een van de ouders een verslavingsproblematiek heeft vanaf de geboorte worden geholpen. Bij nog niet geboren kinderen ligt dat een stuk moeilijker en ook gevoeliger.
Naar aanleiding van het Nederlandse rapport dat ik daarnet citeerde, leeft in Nederland een debat over dit onderwerp. Het rapport maakt een aantal aanbevelingen. De vierde aanbeveling is nogal duidelijk: “Ontwikkel nieuwe wetgeving die een aparte rechtsgrond bevat voor een ondertoezichtstelling van het nog niet geboren kind.” In het rapport staat verder ook: “Zolang de moeder het kind draagt en zij dus niet kiest voor een abortus, heeft zij de ouderlijke plicht zo goed mogelijk te zorgen voor een kind waarvan ze zwanger is. […] Het gaat niet om de bescherming van de belangen van het nog niet geboren kind, het gaat om de belangen van het toekomstige geboren kind.”
Tijdens de commissievergadering van 27 november laatstleden heb ik u daarover een aantal vragen gesteld, naar aanleiding van de mondelinge vraag van collega Schryvers over de kindreflex.
Minister, ik heb nog een aantal vragen die ik u graag wat meer ten gronde zou willen stellen.
In Nederland bestaat het e-health-programma ‘Negen Maanden Niet’ om zwangere vrouwen te helpen stoppen met roken en drinken. Hebt u al gelijkaardige maatregelen genomen in Vlaanderen of bent u van plan om dat te doen? Neemt u maatregelen om het risicovol ouderschap, zoals daarnet geschetst, in het kader van zwangerschappen te beperken?
Welke maatregelen kunnen hulpverleners vandaag nemen wanneer ze risicovol ouderschap detecteren bij zwangere vrouwen?
Biedt het decreet Integrale Jeugdhulp voldoende rechtsgrond om in te grijpen wanneer risicovol ouderschap wordt vastgesteld bij zwangere moeders die weigeren zich te laten begeleiden?
In Nederland beveelt de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming de ontwikkeling van een aparte rechtsgrond aan voor een ondertoezichtstelling van het nog niet geboren kind. Bent u van plan daar iets rond te doen in Vlaanderen? Zo ja, wat zou daar dan eventueel voor moeten gebeuren?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, de gestelde vragen vallen uiteen in een aantal aspecten. Enerzijds: hoe kunnen we preventief en zo snel mogelijk aan de slag als we ons zorgen maken, verontrust zijn over een zwangere vrouw? En anderzijds: wat zijn de kapstokken om eventueel meer dwingend op te treden?
Ik verwijs uiteraard naar de beleidsbrief die in de commissie al uitvoerig werd besproken. Het zal u uiteraard niet verbazen dat ik geen andere initiatieven zal aankondigen dan die die daarin zijn vervat. Ik neem aan dat u begrijpt dit een zeer brede thematiek is die ook een aantal ethische aspecten inhoudt en verder reikt dan onze Vlaamse bevoegdheden.
Een debat ten gronde voeren, is in het tijdsbestek van deze vraag en in deze commissie misschien wat ambitieus, maar we geven alvast een aantal elementen die ter zake zeer relevant kunnen zijn.
U verwijst naar het debat in Nederland, dat een paar jaar heeft geduurd vooraleer men daar tot conclusies is gekomen.
We kunnen starten met uw vraag of we, net zoals in Nederland, een programma willen opzetten om zwangere vrouwen te helpen stoppen met roken en drinken.
In Vlaanderen wordt reeds langer het advies gegeven om geen alcohol te drinken en niet te roken tijdens de zwangerschap. We verwijzen hiervoor naar de websites van Kind en Gezin, het Vlaams Instituut Gezond Leven, het Vlaams expertisecentrum Alcohol en andere Drugs (VAD) en De DrugLijn.
Wat alcohol betreft, heeft de Hoge Gezondheidsraad in zijn advies nummer 9438 van mei 2018 nog bevestigd dat vrouwen die zwanger zijn, zwanger willen worden of borstvoeding geven, aangeraden wordt om geen alcoholische dranken te drinken. Dit advies wordt dus aan alle zwangere vrouwen meegegeven.
Wat roken betreft, wordt al langer het advies gegeven aan zwangere vrouwen om niet actief te roken en ook passief roken te vermijden. Ook de partner wordt aangeraden om niet te roken. Het RIZIV voorziet voor zwangere vrouwen in een tussenkomst per consultatie gedurende de hele zwangerschap voor begeleiding hierrond door een arts of erkend tabacoloog. Momenteel wordt er aan een methodiek gewerkt om te stoppen met roken door zwangere vrouwen waaraan Kind en Gezin meewerkt, samen met het Vlaams Instituut Gezond Leven en de hogeschool Odisee.
Ook binnen de geestelijke gezondheidszorg is er aandacht voor prenatale opvolging met betrekking tot risico-indicatoren. Vlaanderen subsidieert sinds december 2018 een vervolg aan de projecten ‘perinatale geestelijke gezondheidszorg’ met een looptijd van één jaar. Dit vervolg beoogt onder andere de uitrol van de richtlijn ter screening en detectie van perinatale mentale stoornissen in combinatie met de ontwikkeling van regionale zorgpaden en de ontwikkeling van een onlinezelfhulptool voor perinatale depressie op de website www.depressiehulp.be.
Dit vervolg wordt ondersteund door de oprichting van een Vlaams Expertise Netwerk voor Perinatale Mentale Gezondheid met het Centrum Moeder en Baby te Sint-Denijs-Westrem, Moeder & Baby te Zoersel, het centrum voor Perinatale mentale gezondheid van het UZ Gent, Perinatale psychiatrie van het Universitair Psychiatrisch Centrum KU Leuven, De Kiem, Antwerps Drug Interventie Centrum (ADIC) en Kind en Gezin.
Het project beoogt onder meer dat elke vrouw gescreend wordt tijdens de zwangerschap en postnataal op angst en depressieve klachten en mogelijke onderliggende risicofactoren, zoals alcohol en middelengebruik, partnergeweld, psychiatrische voorgeschiedenis, sociale steun en financiële en huisvestingsproblemen, en zo nodig een klinisch assessment krijgt.
Verder dient een vlotte toegang gerealiseerd te worden naar gepaste zorg voor moeder, baby en partner, en hun interactie. Die zorg includeert zo nodig ook verslavingszorg; hiertoe maken de partners uit de verslavingszorg deel uit van het nieuw opgericht Vlaams Expertisenetwerk.
Verder hebben we in onze beleidsbrief voor 2018-2019 een actie opgenomen tot het uitwerken van een zorgtraject dat vroeg van start gaat in de zwangerschap. Het doel is om een gezamenlijk engagement van de welzijns- en gezondheidssectoren en de brede levensdomeinen te hebben om gezondheidsongelijkheden weg te werken. Kind en Gezin is de trekker van dit project. Zij werken hiervoor samen met de federale pilootprojecten van kort verblijf in de kraamkliniek.
Ook in het project ‘Born in Brussels’, gelanceerd op 11 december 2018 door de federale collega Maggie De Block, is Kind en Gezin een belangrijke partner. Binnen dit project wil men komen tot een gezamenlijk en geïntegreerd zorgpad voor alle zorg- en hulpverleners. Het is hierbij de bedoeling om een eenvoudige, evidencebased screeningstool te maken om de psychosociale ondersteuningsnoden van de zwangere vrouw in een gezin in kaart te brengen. Ook de bevraging van het gebruik van roken, alcohol en drugs zal hierbij aan bod komen. De screeningstool zal bij alle zwangere vrouwen ingezet worden, zodat bij kwetsbaarheden een gerichte ondersteuning kan worden opgezet. Het is de bedoeling om deze tool nadien ook in te zetten buiten Brussel.
Ik wil ook nog wijzen op een aantal andere initiatieven. Zo is Kind en Gezin onlangs gestart met de invoering van startgesprekken, waarbij het eerste contact met de ouders verlegd is van de kraamkliniek naar de prenatale periode. Op die manier kan er reeds een inschatting gebeuren van risicogedrag in de zwangerschap.
Er is de ontwikkeling van de perinatale netwerken binnen de Huizen van het Kind, specifiek rond kwetsbare zwangere vrouwen. Er is uiteraard ook de Kindreflex, die we in de commissie van 28 november uitvoerig hebben besproken, waarbij ook geestelijke gezondheidszorg alert wordt gemaakt op dergelijke situaties. Deze geldt ook prenataal, en het bevat ook handvatten om stappen naar de jeugdhulp te zetten.
Daarnaast is er binnen de centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning reeds een specifiek jeugdhulpaanbod voor de prenatale periode, zoals bijvoorbeeld Amber. En natuurlijk kunnen de vertrouwenscentra kindermishandeling ook prenataal reeds actief zijn. Daarbij rijst echter de bedenking dat er een moeilijk ethisch aspect is aan dit debat: verontrusting valt hier moeilijker te definiëren, in die zin dat er nog meer in de toekomstbol moet worden gekeken bij de risico-inschatting.
Op uw vraag of het decreet Integrale Jeugdhulp voldoende rechtsgrond biedt om in te grijpen wanneer risicovol ouderschap wordt vastgesteld bij zwangere moeders die weigeren zich te laten begeleiden, kunnen we u zeggen dat er geen beletsel is om een aanmelding te doen bij risicovol ouderschap voor zowel gepaste rechtstreeks als niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp, en dit binnen de vrijwilligheid.
Binnen het decreet Integrale Jeugdhulp kan een aanmelding bij een gemandateerde voorziening, of het aanhangig maken van een dossier bij het parket teneinde een jeugdrechter te vatten, al dan niet via de procedure hoogdringendheid – dit als het kind effectief geboren is. Dit belet niet dat gemandateerde voorzieningen of jeugdrechters kunnen optreden indien er nog andere minderjarige kinderen in het gezin in een verontrustende situatie verkeren.
Zijn de aanstaande ouders minderjarig en worden zij reeds opgevolgd door een gemandateerde voorziening of door een sociale dienst van de jeugdrechtbank, dan zal men het aspect van risicovol ouderschap ook meenemen in de lopende begeleiding en opvolging. Dit gebeurt eveneens wanneer er reeds een dossier is bij de desbetreffende diensten voor broers en zussen van het nog ongeboren kind van een meerderjarige ouder.
Omtrent uw verwijzing naar Nederland, waar de Raad voor Jeugdbescherming de ontwikkeling van een aparte rechtsgrond aanbeveelt voor een ondertoezichtstelling – dus meer dwingend – van het nog niet geboren kind, is het misschien goed om hier in grote lijnen het statuut van het ongeboren kind in België en Nederland te vergelijken. Allereerst is het ook wel belangrijk om mee te geven dat het rapport waarnaar u verwijst, al dateert uit 2015, en dat de aanbeveling om een bijkomende rechtsgrond in het Burgerlijk Wetboek op te nemen, in de feiten – aldus dat leert navraag – in Nederland niet of nooit uitgevoerd werd.
Zoals u wellicht weet, behoort het statuut van het ongeboren kind ook hier tot het burgerlijk recht. Het internationaal recht voorziet – wegens gebrek aan consensus – geen rechten voor het ongeboren kind. Wel wordt in de preambule van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind verwezen naar de noodzaak van bescherming en zorg van het kind, zowel voor als na de geboorte. Dit betekent dat verdragsstaten vrij zijn dit in hun rechtsstelsel in te schrijven.
Vanuit onze bevoegdheden nemen we beleidsmaatregelen die al een stuk tegemoetkomen aan deze problematiek. Er zijn mogelijkheden om in de prenatale periode in een vrijwillig kader jeugdhulp te betrekken, om samen met de gezinscontext aan de nodige veranderingen te werken. Om de toegang tot die jeugdhulp en de samenwerking tussen partners te verhogen, werd in 2017 de oproep ‘Meer capaciteit en samenwerking in de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp’ verspreid – één gezin, één plan, zoals dat in de volksmond heet.
Dit najaar zijn de samenwerkingsverbanden van start gegaan, met als doel dat er een veel nauwere samenwerking komt tussen alle actoren die hulpvragen oppikken, de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp en de gemandateerde voorzieningen. Hierbij wordt ook gevraagd dat maximaal wordt voortgebouwd op de bestaande lokale en regionale samenwerkingsverbanden en netwerken. In dit geheel zien we ook een belangrijke uitdaging om de jeugdhulp ook in de prenatale periode sneller te betrekken als het nodig is.
Daarnaast, en specifiek voor de meest precaire situaties bij jonge kinderen, is er het recente uitbreidingsbeleid ‘zorggarantie bij uithuisplaatsing van jonge kinderen’, waarvoor in mei van dit jaar een rondzendbrief werd verstuurd. Hierbij vragen we aan de jeugdhulp, maar ook aan de ziekenhuizen en de pre- en perinatale netwerken rond kwetsbare zwangere vrouwen, om werk te maken van een sluitende aanpak wanneer een jong kind niet langer thuis kan verblijven of dreigt uit huis geplaatst te moeten worden. Precaire situaties die zich prenataal reeds manifesteren, behoren tot de doelgroep, maar dit vraagt de nodige afstemming in de praktijk. Om het Vlaams zorggarantiekader voor de doelgroep uit te werken is er in elke provincie een coördinator aangesteld om heel concrete, operationele samenwerkingen uit te bouwen.
We willen hierbij ook nog verwijzen naar het belang van een gedeeld kader en model van iedereen die betrokken is bij het gezin of toekomstige gezinnen. Binnen de jeugdhulp wordt – op initiatief van de ondersteuningscentra jeugdzorg en de sociale diensten jeugdrechtbank – de voorbije jaren sterk ingezet op een gedeelde visie op veiligheid, goed genoeg ouderschap en flankerende maatregelen, bijvoorbeeld door het responsabiliseren van het netwerk van bijvoorbeeld een aanstaande moeder.
Vanuit het model ‘Signs of Safety’ wordt gestreefd naar een gedeeld kader, ook bijvoorbeeld naar verwijzers en voorzieningen die met precaire of onveilige situaties te maken hebben. Ervaringen uit het buitenland leren dat een doorgedreven inzet op een gezamenlijk model zoals ‘Signs of Safety’ goede resultaten kan voorleggen in risico-inschatting en het betrekken van netwerken om de veiligheid te garanderen.
Het is natuurlijk zo dat Vlaanderen met de zesde staatshervorming actief inzet op de samenwerking tussen Welzijn en Justitie. We zijn bijvoorbeeld bevoegd voor de Justitiehuizen, waarbij justitie-assistenten bij de opvolging van personen onder mandaat, alert kunnen en moeten zijn voor bijvoorbeeld risicovol ouderschap.
Aansluitend hierbij willen we nog verwijzen naar eerdere analyses in het kader van ‘Family Justice Centers’. De conclusie was dat ‘er geen juridische maatregel mogelijk is ten aanzien van het ongeboren kind maar dat er wel afspraken tussen Justitie en hulpverlening mogelijk zijn om in de prenatale periode betrokken te zijn vanuit Justitie’. Een justitiële tussenkomst, zoals het opleggen van voorwaarden, zoals het volgen van een behandeling, ten aanzien van de aanstaande ouders bij een delict, zoals drugsfeiten, of een tijdelijk huisverbod, kan als een ‘stok achter de deur’-maatregel prenataal worden gebruikt ter bescherming van het ongeboren kind. Daarnaast bestaat – net zoals in Nederland – de mogelijkheid tot gedwongen opname indien de aanstaande ouder aan een geestesziekte lijdt.
We willen besluiten met de boodschap dat er inderdaad op het vlak van prenatale bescherming nog uitdagingen te wachten staan. Vanuit de opgedane inzichten en evoluties van de voorbije jaren inzake vroegdetectie en -interventie, is de tijd rijp om nieuwe stappen te zetten. Hierbij denk ik aan meer inzetten vanuit preventie via evidencebasedprogramma’s.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het was interessant.
Ik kom even terug op mijn eerste vraag. U hebt een aantal heel mooie projecten opgesomd. Ik denk onder andere aan het project van Kind en Gezin, Odisee en Gezond Leven om tijdens de zwangerschap al een aantal problematieken aan te kaarten. Mijn vraag verwees naar Nederland en ging over het feit dat het programma gebaseerd was op e-health. Ik vroeg me af of een van de modules die wij aanbieden, ook beschikbaar is voor mensen die het via een e-health-toepassing zouden willen of kunnen volgen.
Als ik goed heb geluisterd, dan zegt u dat er geen beletsel is binnen de vrijwilligheid. Uiteraard, als er al geboren kinderen in het gezin zijn, kan er een opvolging gebeuren via de gemandateerde voorzieningen of via het Openbaar Ministerie. Als we dan kijken naar waar er mogelijk een probleem zou kunnen zijn, dan is dat wanneer je in een familie terechtkomt waar de moeder zwanger is van haar eerste kind en bijvoorbeeld een verslavingsproblematiek heeft – om een voorbeeld te nemen waarbij iedereen zich iets kan voorstellen – maar die weigert om zich te laten behandelen. Als ik goed heb geluisterd, zegt u dat dit misschien iets is waar we goed over moeten nadenken en waarvoor we misschien in extra maatregelen moeten voorzien zodat we ook het ‘nog niet geboren kind’, zoals men dat in Nederland noemt, kunnen beschermen.
Minister, u hebt gezegd dat er nog een aantal uitdagingen zijn en dat er nog wel wat werk op de plank ligt. Waar denkt u zelf aan? U hebt opgelijst wat er al allemaal is en waar er eventueel nog lacunes zijn, maar ziet u zelf pistes om te proberen om het nog niet geboren kind zo goed mogelijk te begeleiden wanneer het over een aantal zeer specifieke omstandigheden gaat?
Mevrouw Jans heeft het woord.
Ik wil me graag aansluiten bij deze toch wel zeer relevante vraag. Ik heb eerder al verschillende keren de minister ondervraagd en hierover gedebatteerd. Een van de laatste keren was naar aanleiding van het stijgend aantal drugsbaby's op materniteiten. De ziekenhuizen zeiden zelf dat ze een stijging zagen.
Mijnheer Parys, het moeilijke is dat bij eender welk project, bij eender welk model van zorg dat je wilt toepassen – we voelen allemaal dat je vroeg moet ingrijpen –, de moeders in kwestie vaak niet gekend zijn. Het zijn mensen die hoppen van ziekenhuis naar ziekenhuis. Ze dienen zich aan in een zeer vergevorderde fase van de zwangerschap. Er is nauwelijks kennis over broers of zussen, over de thuiscontext. Er is vaak ook een taalproblematiek en een verslavings- of afhankelijkheidsproblematiek. Men heeft geen enkel idee van de medische of sociale voorgeschiedenis. Het blijft een uitdaging. Er zijn intussen al redelijk wat projecten die van zeer nabij werken, zoals de voorbeelden van pleegzorg die snel op de bal kunnen spelen.
Minister, het probleem lijkt me dat deze doelgroep enorm moeilijk te traceren is. Proactief kan men ze niet vinden. Eenmaal men ze in de statistieken of in de wachtkamer of in de praktijk tegenkomt, zitten ze vaak in een situatie die we eerder hadden moeten vinden. Net omdat ze zo zorgmijdend zijn, lukt dat niet. In alle verhalen blijkt dit de moeilijkheid te zijn. Ik heb dat toch onthouden uit de vragen die ik hierover heb gesteld.
Het blijft ongemeen belangrijk dat we deze ongeboren kinderen zo snel mogelijk te pakken krijgen, al tijdens de zwangerschap. Ik wil me dus zeker aansluiten bij de vraag om deze belangrijke thematiek onder de aandacht te brengen.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Het is inderdaad een pertinente vraag van de heer Parys. Naar aanleiding van de resolutie over vroegtijdige detectie en screening van postnatale depressies zijn er twee projecten geweest: één rond de moeder-baby-eenheid van Gent en één in Zoersel.
In het proefproject van Gent heeft men een getrapt screening- en assessmentprotocol gemaakt waarbij men verschillende risicofactoren navraagt zoals alcoholgebruik, drugsgebruik, partnergeweld maar ook depressieve gevoelens. Vrouwen die zich niet goed voelen in hun vel en die al een depressie ontwikkelen tijdens de zwangerschap, gaan zich ook meer verwaarlozen en makkelijker risicogedrag vertonen zoals drugs- en alcoholgebruik. Het vroegtijdig opsporen van die risicofactoren, de bevraging inzake alcohol- en drugsgebruik is een stap in de goede richting.
Maar we moeten altijd coachen en proberen om de mensen te overtuigen om zich te laten behandelen, en dat is niet altijd evident. Soms gaat het over tienermoeders en mensen in een zeer precaire situatie. Hieraan remediëren, is geen gemakkelijke zaak. We moeten vooral via coachen en overtuigen die moeders proberen te laten inzien wat de beste behandeling is. In Gent werkt men nu specifiek rond alcohol- en drugsgebruik. Hoe we daarmee omgaan, is een zeer terechte vraag.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
In alles wat wordt ontwikkeld, gaan we natuurlijk uit van een maximaal gebruik van online-applicaties. Er is een expertisecentrum daarrond. Ook op de sites over alcoholgebruik zijn er tools beschikbaar waarmee mensen hun eigen gedrag kunnen inschatten en waarmee ze aan de slag kunnen gaan. Het is stilaan wel vertrouwd terrein geworden.
Een kleine voetnoot voor diegenen die My Health Viewer gebruiken: op dit ogenblik kan men ook al het Kindboekje van Kind en Gezin consulteren voor eigen kinderen. De gegevens zijn beschikbaar voor ouders die via Vitalink inzage kunnen krijgen in een aantal gezondheidsgegevens van hun kinderen zoals die aan bod komen bij de consultatiebureaus. Er is dus al wel een basis van trajecten.
Voor mij vormt het perinataal traject dat we opbouwen, een voorbeeld voor de volgende jaren. Ik ben een grote voorstander van de idee dat we zwangere vrouwen vanaf het eerste contact tijdens de zwangerschap vanuit medische en gezinsondersteunende hoek ondersteunen. We moeten dat natuurlijk elektronisch onderbouwen, want anders is het niet te doen.
Dit is volgens mij een zeer sterk concept. Het vraagt natuurlijk om een synergie tussen het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) en de zorgverstrekkers, zowel de ambulante zorgverstrekkers, als de ziekenhuizen en de actoren in de gezinsondersteuning.
Ik vind dit een goed en sterk concept omdat de medische invalshoek ook wordt gebruikt om vanuit het welzijnsperspectief ondersteunend aanwezig te zijn. Op de vraag om een voorbeeld van wat zich in de volgende periode gaat ontwikkelen, vind ik dit een sterk verhaal. Het ultieme doel zou erin moeten bestaan dit in de werking van de eerstelijnszones in te bedden en dit op te nemen in de afstemming tussen de eerstelijnsgezondheids-, de welzijns- en de ziekenhuisactoren.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, we onderkennen zeker dat dit een heel complex onderwerp is. Ik ben een grote gelover van het feit dat de perinatale trajecten de moeder, het kind en de maatschappij in haar geheel een ongelooflijke maatschappelijke winst kunnen opleveren. Dit blijkt duidelijk uit alle rapporten die hierover zijn verschenen. Hoe sneller we er tijdens een zwangerschap medisch en ondersteunend bij zijn, hoe beter de latere ontwikkeling.
Ik zou u dan ook willen aanmoedigen om zeker de nodige stappen te zetten om dat nog op poten te zetten, want ik denk dat dit bijzonder belangrijk is. Wij zullen ons er verder over beraden wat we op het vlak van initiatieven nog kunnen doen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.