Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
Sinds 1 september 2016 organiseren scholen en SYNTRA-lesplaatsen het duaal leren. Intussen zijn er vijftig duale studierichtingen in het voltijds secundair onderwijs, het deeltijds beroepssecundair onderwijs of de leertijd.
Vanuit leerkrachten en scholen ontvang ik signalen dat het praktisch moeilijk haalbaar is om de deadline van 1 oktober te halen voor het officieel registreren van leerlingen voor duaal leren. In een maand tijd moet er veel tijdrovend werk gebeuren, zoals de zoektocht naar geschikte bedrijven, de intakegesprekken, het opstellen van het contract tussen bedrijf en school dat de leerling bij het bedrijf moet ondertekenen enzovoort.
Minister, ontvangt u ook signalen van scholen en leerkrachten dat het moeilijk haalbaar is om de deadline van 1 oktober te halen voor het officieel registreren van leerlingen voor duaal leren? Hebt u hierover reeds overleg gehad met minister Muyters? Zo ja, wat kwam daaruit voort? Welke maatregelen wilt u nemen om in de toekomst dergelijke problemen omtrent het officieel registeren van leerlingen voor duaal leren te vermijden?
Minister Crevits heeft het woord.
We kregen inderdaad van scholen maar ook van sectoren, signalen over de zeer beperkte periode om een werkplek te vinden tijdens het proefproject. Dit staat ook in het eerste tussentijdse evaluatierapport. De context van het proefproject speelt hierbij uiteraard een rol. Van bij aanvang hebben we gesteld dat we tijdens de looptijd van het proefproject hetzelfde inhoudelijke kader hanteren. Enkel op deze manier kan worden nagegaan hoe dit inhoudelijke kader in de praktijk functioneert. Anders heeft het natuurlijk weinig zin.
Een van de elementen van dit proefproject is een beperking in het aantal dagen dat de leerling zonder werkplek kan participeren in duaal leren. Een leerling in een duale richting moet zo snel mogelijk effectief kunnen participeren en leren op een werkplek. Op die manier zijn we tot die twintig opleidingsdagen gekomen, te tellen vanaf de eerste lesbijwoning in duaal leren. De praktijk van het proefproject heeft duidelijk gemaakt dat die twintig dagen te krap zijn. Regelmatig gaven de aanbieders aan dat een aantal dagen of weken extra nodig zouden zijn om voor alle leerlingen een werkplek te vinden. Wat hierbij wel meespeelt, is dat er in het kader van het proefproject nog vaak in het begin van het schooljaar op zoek gegaan moest worden naar werkplekken. In de toekomst kan de zoektocht naar ondernemingen ook al meer proactief gebeuren, waardoor er bij de opstart van het schooljaar korter op de bal kan worden gespeeld.
Toch hebben minister Muyters en ikzelf in de organieke regelgeving met betrekking tot duaal leren een aantal uitzonderingen toegelaten op de periode van twintig dagen. Zo wordt deze periode verlengd bij gewettigde afwezigheden. Ook de dagen die in beslag genomen worden voor het erkennen van de onderneming tellen niet mee in de twintig dagen. Stel dat de onderneming nog niet is erkend, dan kan dat niet aangerekend worden. Bijkomend kan de trajectbegeleider nogmaals een periode van twintig dagen toekennen aan de leerling als hij vindt dat dit nodig is. Op deze manier moet het mogelijk zijn om voor alle leerlingen een werkplek te vinden, terwijl er toch nog een beperking is op het aantal dagen dat ze zonder werkplek kunnen zitten.
We hebben de periode van twintig dagen niet veralgemeend opgetrokken omdat dit een slecht signaal zou zijn. We hebben wel een aantal situaties opgenomen waarvan we ons kunnen voorstellen dat het logisch is dat het wat langer kan duren.
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
Minister, ik besef inderdaad dat het een proefproject betreft. Heel wat bedrijven hadden nog nooit een dergelijk contract opgemaakt, waardoor dit tijdrovender werd. Naarmate de bedrijven het gewoon worden en de leerkrachtenteams het gewoon worden, zal dit wel verbeteren. Voor leerlingen waar het vanzelf loopt en die na een gesprek in het bedrijf mogen starten, is 1 oktober wel gelukt. Ik ben blij te horen dat de trajectbegeleiders nog twintig dagen extra mogen vragen.
Ik kreeg van dezelfde scholen en bedrijven ook nog een vraag over het aantal dagen dat een leerling mag of moet doorbrengen op de werkvloer. Daar is onduidelijkheid en ongerustheid over, want de duur van een opleidingsuur varieert namelijk van 50 minuten voor een les of een daarmee gelijkgestelde activiteit en 60 minuten voor een opleiding op de werkplek. Om het aantal uren vast te stellen, wordt er geen omrekening gemaakt naar minuten. Daardoor worden een uur van 50 minuten en van 60 minuten aan elkaar gelijkgesteld. In sommige gevallen zijn er meer werkdagen in de shiftroosters dan dat de leerling zou moeten doen. Moeten of mogen de leerlingen deze dan als verlofdagen opnemen?
Vorig jaar, in het allereerste jaar, dienden leerlingen in het traject duaal leren te presteren volgens de cao van het bedrijf waar de leerling tewerkgesteld is. Nu is echter het aantal lesuren van belang. Dat zorgt voor heel wat verwarring bij scholen en bedrijven. Misschien is deze bezorgdheid ook al tot bij u gekomen. Ik veronderstel van wel. Kunt u daarover duidelijkheid scheppen? Communiceert u die informatie naar de scholen?
De heer De Meyer heeft het woord.
Als ik u goed heb begrepen, dan zal het probleem van de deadline van 1 oktober zich bij de structurele uitrol van duaal leren vermoedelijk niet meer stellen. Mocht dat toch zo zijn, dan wordt er door minister Muyters en uzelf ingegrepen. (Minister Crevits knikt bevestigend)
Bij duaal leren is er ook in een aantal gevallen incongruentie tussen de regelgeving in de omzendbrief en de cao en eventueel bijkomende afspraken in het bedrijf. Als ik heel concreet ben: chemische procestechnieken is een pionier in de school waar ikzelf nog de eerste zaadjes mee heb gelegd. Het probleem is daar dat de cao binnen de chemie spreekt over volcontinu diensten, al dan niet met extra dagen, met ADV-dagen (arbeidsduurverkorting). Dat is de algemene cao.
De bedrijven, vooral de grote chemieconcerns, hebben daarbovenop nog andere afspraken gemaakt. Zo kan het gebeuren dat leerlingen in een lineair traject in dezelfde school in dezelfde sector toch nog andere trajecten volgen. Het gaat niet over modules maar over een lineair traject. Zo ontstaan er incongruenties tussen onze regelgeving en de cao’s, de bedrijfsspecifieke afspraken, de arbeidsduurverminderingsdagen en de verschillen tussen de bedrijven. Zo krijg je leerlingen uit één klasgroep soms moeilijk gemanaged. Zo rijst ook de vraag welke regelgeving primeert. Als we het KB volgen over welzijn op het werk voor jongere werknemers, moet je dezelfde cao volgen. Maar dat past dan niet meer op het besluit. De vraag is dus welke regelgeving primeert.
Minister, ik had hierover een vraag om uitleg ingediend. Maar omdat deze te technisch was, is hij omgezet in een schriftelijke vraag. Die zal ondertussen ook al op uw kabinet zijn aangekomen. Het zou goed zijn dat u daar een zeer duidelijk antwoord op formuleert dat voor iedereen kan worden gebruikt en de onduidelijkheid wegneemt. Misschien kunt u nu al een tipje van de sluier oplichten.
Ik ben mij er zeer van bewust dat er wel wat werk aan de winkel is om duaal leren praktisch te implementeren en om een grote eensgezindheid te vinden tussen de onderwijsregelgeving en de regelgeving van Werk. Jullie hebben niet gevraagd naar datgene waarover men nu langzaam maar zeker aan het landen is: de vakantieregeling. In de sectoren en arbeidsreglementeringen zijn de vakantieregelingen totaal anders geregeld dan op school.
Collega’s, wij lossen deze problemen op door de sectoren en het onderwijs samen aan tafel te brengen. Ik had samen met minister Muyters kunnen zeggen welke vakantieregeling er voor duaal leren moest zijn, zonder rekening te houden met de realiteit. Dat werkt natuurlijk niet als je duaal leren mogelijk wilt maken. We hebben dus het bedrijfsveld en het onderwijsveld samen aan tafel laten zitten. Het zou kunnen dat men daar vandaag het compromis voorstelt om tot een goede regeling te komen. Het zou kunnen dat het de onderwijsvakantietijd is die telt, tenzij dat er sector per sector afwijkingen zijn. Zo zou je tot verschillen per sector kunnen komen. Ik laat echter de primeur aan het veld om daarover een communicatie te doen.
Mevrouw De Meulemeester, het gaat om 14 uren op de werkplek. Dat zijn uiteraard uren van 60 minuten. Voor de werkplektijd rekent men met uren van 60 minuten, voor de schooltijd doet men dat op een andere wijze. Dat zorgt op het veld niet echt voor een probleem.
Mijnheer Daniëls, ik zal een technisch antwoord geven op uw schriftelijke vraag. In principe moeten de cao’s worden gevolgd. De algemene regel is dat je de bedrijfsreglementering volgt. Dat zal verschillen van sector tot sector. Dat zal ook een impact hebben op het duaal leren.
Er is een sterke interesse van de ‘werkwereld’ om de deuren open te zetten voor duaal leren. Dat heeft te maken met de tijden waarin we leven. Er is veel werk. Dat is een goede zaak. In tijden van veel werkloosheid zou men, denk ik, niet zo enthousiast zijn om mee te werken.
Er is op het veld, sector per sector, ontzettend veel overleg nodig om al die kleine en grote zaken opgelost te krijgen. Dat lukt. Zeker met betrekking tot die vakantieregeling dacht ik twee maanden geleden nog dat we er niet zouden geraken, maar nu blijkt dat het lukt als je hen op het veld laat onderhandelen. Men zoekt altijd naar oplossingen in het belang van de leerlingen.
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
Minister, dank u voor uw bijkomende antwoorden. Het is belangrijk dat de scholen en de bedrijven samenzitten. Ik kan u alleen maar zeggen dat ouders, leerlingen, scholen en bedrijven heel blij zijn met het decreet over duaal leren. Het zet heel veel deuren open en het geeft studenten die zich misschien wat verloren voelden in het onderwijsveld enorm veel mogelijkheden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.