Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
De heer Kennes heeft het woord.
Minister-president, begin oktober keurde de Europese Rekenkamer de jaarrekening 2017 van de Europese Unie goed. Uit het verslag bleek dat de Europese lidstaten er niet in slagen om alle middelen van de Europese Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI) goed te besteden. Zo zou er nog niet minder dan 267,3 miljard euro uit het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2014-2020 en zelfs deels uit dat van 2007-2013 onbesteed op de plank liggen. Dat zijn middelen die vooral ingezet kunnen worden voor werkloosheidsbestrijding, scholing, regionale en plattelandsontwikkeling en duurzame visserij.
Vooral de recent toegetreden landen uit het oosten van Europa krijgen de hun toebedeelde middelen niet gespendeerd, met als koploper Polen, dat nog 33 miljard euro ter beschikking heeft. Maar ook Italië en Spanje, met respectievelijk 20 miljard euro en 17 miljard euro, moeten niet onderdoen voor wat betreft het niet-opnemen van de voorziene middelen.
Volgens de Europese gegevens heeft België einde 2017 nog voor 1,117 miljard euro aan niet-afgewikkelde vastleggingen binnen het MFK 2014-2020 te goed. Dit stemt in 2017 overeen met 0,49 procent van de overheidsuitgaven. In 2017 werd er slechts voor 117 miljoen euro middelen effectief opgenomen door lidstaat België.
Volgens de Europese Rekenkamer is dit te wijten aan de complexe regels rond de EU-subsidies waarmee de lidstaten geen raad weten, en aan de verplichte eigen bijdrage, minimaal de helft van de investeringen, die sommige lidstaten niet ter beschikking kunnen stellen.
Dit resulteert in een absorptie van slechts 16,4 procent van de voorziene middelen in 2017. Dat is toch een zeer laag cijfer. Daarom pleit de Europese Rekenkamer ervoor om dit systeem stop te zetten, met het risico dat vooral de armere en economisch minder ontwikkelde landen binnen de EU getroffen zullen worden. Dat is een discussie die vooral op Europees niveau zal moeten worden gevoerd.
Minister-president, specifiek met betrekking tot Vlaanderen had ik graag enkele zaken van u vernomen.
Kunt u verduidelijken hoeveel van de niet-afgewikkelde vastleggingen voor België aan Vlaanderen toekomen? Welk percentage vertegenwoordigt dit in het geheel van de Vlaamse overheidsuitgaven in 2017?
Kunt u aangeven welke bestedingen voor Vlaanderen nog gepland staan voor het einde van het huidige MFK tot 2020? Wat zijn de redenen waarom deze middelen tot op heden nog niet konden worden aangewend?
In 2017 werd 177 miljoen euro aan België vanuit de EFSI betaald. Hoeveel van deze middelen kwamen aan Vlaanderen toe? Voor welke projecten waren ze bestemd?
Deelt u de verklaring over de oorzaken van het onvoldoende aanwenden van de voorziene Europese middelen? Zo ja, welke stappen kunnen er volgens u gezet worden om tot een snellere en efficiëntere aanwending te komen?
Wat zal er gebeuren met de budgetten die aan het einde van de periode niet besteed zijn?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Deze vraag laat toe om wat tekst en uitleg te geven naar aanleiding van het verschijnen van het rapport van het Europese Rekenhof.
Vlaanderen is sinds de derde staatshervorming bevoegd voor het cohesiebeleid. Lidstaten moeten in een partnerovereenkomst aangeven hoe zij de middelen uit de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF of ESI-fondsen) inzetten die voor de periode 2014-2020 beschikbaar zijn.
Voor ons land gaat het om de volgende fondsen: het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal fonds (ESF), het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMVZ).
De totale beschikbare middelen voor de Belgische ESI-fondsen voor de periode 2014-2020 bedroegen bij aanvang van de periode afgerond 2,6 miljard euro. Hiervan was afgerond 897 miljoen euro voor Vlaanderen, verdeeld over: 339,9 miljoen euro vanuit het ESF, 287,8 miljoen euro vanuit het ELFPO, 173,6 miljoen euro vanuit het EFRO en 41,7 miljoen euro vanuit het EFMVZ. De totale beschikbare middelen zijn verdeeld over zeven jaartranches over de periode 2014-2020.
Wanneer de middelen worden aangewend, worden ze vastgelegd. In september 2018 was dat respectievelijk: 81 procent voor de EFRO-middelen, 45 procent voor het ESF en 55 procent voor het EFMVZ.
De effectieve uitbetaling van de middelen vindt, zoals u weet, pas plaats in een later stadium. Er ontstaat altijd een verschil tussen de vastgelegde middelen en de effectief uitbetaalde middelen.
Op basis van de publiek beschikbare gegevens op het dataportaal van de Europese Commissie kan worden afgeleid dat er eind 2017 van het totaal beschikbaar bedrag voor 2014-2020 aan EU-middelen voor alle Belgische ESI-fondsen al 16,1 procent was uitbetaald. Voor de ESI-fondsen die door Vlaanderen worden beheerd, ligt dit percentage op 14,4 procent. Het reeds uitbetaalde bedrag vanuit de Vlaamse ESI-fondsen aan eindbegunstigden in de periode 2014-2017 komt, uitgedrukt als een percentage van de totaal verwezenlijkte uitgaven 2014-2017 uit de Vlaamse begroting, neer op 0,1 procent. De nog te besteden Vlaamse ESIF-middelen bedragen, uitgedrukt als percentage van de totaal verwezenlijkte uitgaven 2014-2017 uit de Vlaamse begroting, 0,5 procent.
Vlaanderen heeft de bedoeling om alle beschikbare middelen maximaal vast te leggen. Het huidige MFK eindigt dan wel in 2020 maar de vastleggingen en betalingen kunnen nog uitgevoerd worden tot en met 2023. Dat is de zogenaamde N+3-regel. Vlaanderen wil 100 procent van de betalingen voor 2023 realiseren. Er gebeurt ook een continue monitoring van de bestedingen per maatregel. En indien nodig, wordt de budgetverdeling per maatregel aangepast zodat de totale enveloppe maximaal besteed wordt.
Er zijn meerdere redenen die deze relatief trage benutting verklaren. Een eerste reden is het feit dat alle projecten van 2014 nog betaald zijn met middelen uit het programma 2007-2013. Dit is ook gedeeltelijk gebeurd met projecten in 2015, in lijn met de toenmalige N+2-regel. Daarnaast is er de late goedkeuring van de programma’s door de Europese Commissie, waardoor ook de programma’s pas later konden worden opgestart. Verder moet men er ook rekening mee houden dat tussen de lancering van een oproep en de goedkeuring van projecten gewoonlijk een half jaar verloopt.
Tot slot zijn vele van de projecten die binnen deze fondsen vallen complexe investeringsprojecten, die vaak voor meerdere jaren lopen. Deze projecten worden maar afgerekend na controle. Tussen rapportering en eindbetaling zit bovendien een periode van enkele maanden. Dit zorgt er dus voor dat vertragingen optreden.
Mijn bevindingen zijn dat de huidige vertragingen niet echt een verrassing zijn. Pas vanaf 2018 zullen onze programma’s op kruissnelheid lopen en op basis van historische projecties van mijn administratie mogen we vervolgens een piek aan betalingen verwachten in de tweede helft van de programmaperiode. In heel ons land zijn we duidelijk sterk vooruitgegaan in 2018. Wij doen het goed in vergelijking met de overige lidstaten. In ons land was in oktober 2018 71 procent van de ESI-fondsen al vastgelegd in projecten. Daarmee staan we op de derde plaats, vergeleken met een EU-gemiddelde van 61 procent. De vastgelegde middelen in oktober 2018, 17 procent van deze 71 procent, zijn al effectief uitbetaald. Hierdoor is er normaliter geen risico op niet-benutting van de middelen.
De 177 miljoen euro waarover deze vraag gaat, werd toegekend vanuit ESIF, de Europese Structuur- en Investeringsfondsen. Het EFSI, waarnaar u verwijst, is een ander fonds, namelijk het Europees Fonds voor Structurele Investeringen of ‘Juncker-fonds’. Dit is een volledig ander programma, met andere doelstelling. Het gaat over een garantie om eerder risicovolle investeringen te helpen realiseren. Het is dus een ander programma dan ESIF.
Verder merk ik op dat hier geen sprake is van rechtstreekse betalingen van de EU aan begunstigden, maar van betalingen door ‘managementautoriteiten’ aan begunstigden in België en Vlaanderen. Van de 177 miljoen euro aan middelen die in 2017 uit de ESI-fondsen aan België werden betaald, kwam 67 miljoen aan Vlaanderen toe. Deze middelen werden gebruikt voor tal van projecten die onder de verschillende programma’s van de ESI-fondsen vallen. Deze programma’s zijn het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Fonds voor Plattelandsontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij.
De Europese Rekenkamer geeft als oorzaak voor het onvoldoende aanwenden van de Europese middelen de complexe regels met betrekking tot EU-subsidies en de verplichte eigen bijdrage aan de investeringen. Dit zijn volgens ons inderdaad twee belangrijke redenen, maar er zijn er meer. Een derde belangrijke reden is de late goedkeuring van de programma’s. Een vierde reden is de architectuur van de ESI-fondsen zelf. Deze architectuur bestaat sinds jaar en dag uit een complex en meerlagig beheer-, toezicht-, betaling- en controlesysteem waarbinnen achtereenvolgens de EU, nationale overheden, deelstaatoverheden, inclusief hun onderliggende en aanverwante instellingen, elk een eigen rol opnemen. Deze architectuur vloeit voort uit een sterk gebrek aan vertrouwen en controlerende invalshoek van het ene niveau ten opzichte van het andere. Dit heeft geleid tot de complexe regelgeving zoals we die vandaag kennen. Een sterke vereenvoudiging en stroomlijning van tussenstructuren en een groter vertrouwen geven, inclusief voor de controles door nationale of regionale overheden zou deel kunnen zijn van een bredere oplossing. Tot slot, zou een gelijkschakeling van regels voor ESI-fondsen en de door de Unie zelf beheerde fondsen een grote vereenvoudiging opleveren.
We erkennen evenwel dat de Europese Commissie reeds heel wat vereenvoudigingen heeft aangebracht aan de regelgevingen. Zo kunnen voortaan vereenvoudigde kostensoorten veel verder doorgedreven worden gebruikt. Dit leidt tot een verhoogde benutting van de middelen.
Daarnaast moet er verder worden gegaan op het pad van de administratieve vereenvoudiging van de regelgeving en procedures in dit kader. In lijn met haar eigen regeerakkoord is de Vlaamse Regering alvast pleitbezorger om ook binnen het cohesiebeleid meer vertrouwen te geven aan de deelstaten, provincies, steden en eindgebruikers. We gaan ook resoluut voor vereenvoudiging en een betere stroomlijning.
Vlaanderen tracht voor de verschillende programma’s onder ESIF om de budgetallocatie te optimaliseren tegen het einde van het programma, zodat het volledige budget opgebruikt kan worden. Zoals ik al zei, is met de toepassing van de N+3-regel tijd tot 31 december 2023. We hebben ook een goed ‘track record’. Voor de periode 2007-2013 werd onder het Europees Visserijfonds, het EFRO en het ESF respectievelijk 96 procent, 95 procent en 100 procent van de middelen vastgelegd en betaald. Zoals ik al eerder zei, moeten we ernaar streven om te komen tot 100 procent besteding van de middelen.
De kredieten voor de middelen die niet zijn besteed eind 2023, worden in de Europese begroting vrijgemaakt en kunnen dan niet meer voor andere doeleinden worden gebruikt. Ze vloeien dus terug naar de EU-begroting. Nadien worden ze weer verdeeld over de lidstaten, waardoor die hun toekomstige bijdragen dan verminderd zien.
De heer Kennes heeft het woord.
Voorzitter, we hebben heel wat cijfers gehoord, die ik met veel interesse zal nalezen in het schriftelijk verslag dat onze secretaris ter beschikking zal stellen. Ik onthoud vooral dat Vlaanderen eigenlijk goed op koers zit om die middelen allemaal te besteden, ook dat we in vergelijking met anderen eigenlijk bij de betere groep horen in Europa en dat het de ambitie is om te gaan naar die 100 procentbestedingen.
Minister-president, ik noteer ook dat u een aantal bijkomende verklaringen geeft voor het soms niet goed of niet tijdig kunnen aanwenden van middelen. Ik denk dat het goed is om die oefening te maken op Europees niveau, en ik ben er zeker van dat we via onze kanalen, de Permanente Vertegenwoordiging enzovoort, die suggesties op de juiste plaats kunnen doen toekomen, want het lijkt me in het belang van heel de Europese cohesie dat de middelen die ter beschikking zijn, goed kunnen worden aangewend.
Dank, dus, voor de uitgebreide informatie, en ook voor de geruststelling dat Vlaanderen zeer goed omgaat met deze middelen.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Minister-president, dank u voor uw antwoord. Er zijn inderdaad zeer veel cijfers terug te vinden in het verslag van de Rekenkamer. Die zijn ook toegelicht door collega Kennes, maar ook vooral door u. Ik denk dat we daaruit inderdaad kunnen afleiden dat Vlaanderen, zoals collega Kennes zegt, goed op koers is en middelen op een zo goed mogelijke manier absorbeert, ervoor zorgt dat wat toekomt vanuit die fondsen op een efficiënte manier kan worden gebruikt hier in Vlaanderen. Ik stel wel opnieuw die complexiteit van die EU-regelgeving vast. Dat is eigenlijk ook een punt dat bij mijn vraag daarnet werd aangehaald. Wij staan voldoende dicht bij Europa. We hebben eigenlijk een directe toegang tot de Europese instellingen. Ik stel vast dat wij inderdaad die complexe regelgeving toch wel kunnen opvolgen, maar ik stel vast dat de andere Europese landen daar toch wel moeilijkheden mee hebben, terwijl ze misschien bepaalde fondsen toch ook wel goed kunnen gebruiken. Misschien is dat ook iets dat we moeten meenemen: op welke manier kan Europa zijn regelgeving, en ik bedoel dan onder andere die met betrekking tot deze fondsen, maar ook die met betrekking tot subsidiariteit, gewoon vereenvoudigen, zodat het op een eenvoudige manier kan worden toegepast en er op een eenvoudige manier kan worden gebruikgemaakt van de mogelijkheden waarin Europa voorziet?
Minister-president, ten slotte, en het is ook al door collega Kennes aangehaald, de Rekenkamer wijst in haar rapport inderdaad op bepaalde aspecten en doet bepaalde aanbevelingen. Ik hoop dan ook dat bij de onderhandelingen in het kader van het meerjarig financieel kader ook rekening zal worden gehouden met hetgeen door de Rekenkamer wordt aangebracht.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Wat collega Kennes zegt, gaan we uiteraard doen, namelijk in het kader van de herziening van de verordeningen aandringen op vereenvoudiging. Natuurlijk moet er een evenwicht blijven. Ik begrijp ook dat men die middelen niet zomaar verstrekt, maar ik denk dat er toch ruimte is voor meer vertrouwen, met te vertrouwen actoren, waarbij je misschien steekproefsgewijs werkt. Er zijn lidstaten en deelstaten waarvan men sinds jaar en dag weet dat het klopt, dat het in orde is. Bij andere ligt dat moeilijker. Op die manier zou er minder complexe wetgeving zijn, zouden er minder stappen moeten worden gezet, zouden er minder procedures zijn. Ik denk dat de Europese Commissie daarvoor openstaat. Wij pleiten daar in elk geval voor, zodat daar op een efficiëntere manier mee kan worden omgegaan, dat men kijkt naar output, steekproefsgewijs controles doet achteraf. Dat is ook geen probleem. Misschien kan men een beetje in de richting gaan van ‘trusted actors’, zodat er sneller kan worden gewerkt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.