Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Minister-president, vanaf 1 oktober is de nieuwe Code van Goede Praktijk voor Archeologie en Metaaldetectie, versie 3.0, van kracht. Daarin wordt onder meer in een uitbreiding voorzien van het toepassingsgebied van de archeologienota met beperkte samenstelling, conform de wijziging aan het Onroerenderfgoeddecreet.
Uit de meest recent gepubliceerde cijfers van het aantal archeologienota’s en het antwoord op mijn schriftelijke vraag van 9 juli 2018 kan ik afleiden dat, wat de archeologienota’s betreft die worden ingediend bij het agentschap, het aantal geweigerde nota’s blijft schommelen rond de 23 procent. Bij de dossiers die door de onroerenderfgoedgemeenten zelf worden bekrachtigd, ligt het percentage weigeringen heel wat lager, namelijk op ongeveer 9 procent.
Volgens uw antwoord op mijn schriftelijke vraag zijn de oorzaken van weigeringen divers van aard. Feit is wel dat de onroerenderfgoedgemeenten gemakkelijker archeologienota’s goedkeuren, meer stilzwijgende bekrachtigingen doen en in meer situaties voorwaarden opleggen, met 14 procent tegenover 4,9 procent voor het agentschap. 33 procent van de erkende archeologen die archeologienota’s indienden in 2017, slaagt erin om 90 procent van die nota’s te laten bekrachtigen. De helft van de erkende archeologen slaagt in 70 tot 90 procent van de gevallen. Een beperkte minderheid scoort echter ronduit slecht. Uit het antwoord leerde ik dat tot op vandaag nog geen erkenningen van archeologen werden ingetrokken. Het agentschap voerde in 2017 wel een paar evaluaties uit, waaruit blijkt dat er zich bepaalde knelpunten voordoen, die een aangepaste aanpak vergen. Bovendien blijkt het toezicht op de erkenning van archeologen in de praktijk efficiënt noch effectief te werken.
Gelet op het feit dat de bekrachtiging van de archeologienota’s wordt vervangen door een melding, waarbij het agentschap en de onroerenderfgoedgemeenten evenwel de mogelijkheid blijven hebben om archeologienota’s die niet voldoen aan de minimale kwaliteitseisen, te weigeren, is een goede opvolging noodzakelijk.
Minister-president, hebt u intussen al meer zicht op de oorzaken van de verschillen tussen het slaagpercentage naargelang de archeologienota wordt beoordeeld door het agentschap dan wel de onroerenderfgoedgemeenten? Denkt u dat de uitbreiding van het toepassingsgebied van de archeologienota met beperkte samenstelling, zoals thans voorzien, een negatieve impact zou kunnen hebben op het archeologisch erfgoed? Waarom of waarom niet? Op welke wijze kunnen de procedure en het toezicht op de erkenning van archeologen worden geoptimaliseerd? Wat is de stand van zaken?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Voorzitter, het is inderdaad zo, en ik heb dat al meegegeven in antwoord op een schriftelijke vraag, dat het percentage weigeringen bij het agentschap 26,1 procent bedraagt en dat dat bij de erkende erfgoedgemeenten significant lager ligt, met 5,6 procent weigeringen. Het agentschap weigert vaker. De onroerenderfgoedgemeenten leggen vaker voorwaarden op en bekrachtigen ook meer stilzwijgend.
Wat is de reden voor die stilzwijgende beslissingen? Dat kan liggen aan de termijn. Die bedraagt 21 dagen, wordt nu zelfs verkort tot 15 dagen, zoals u weet. Het zijn de colleges van burgemeester en schepenen die beslissen. Die komen maar één keer per week samen. Wellicht kan dat een reden zijn waarom er meer stilzwijgende beslissingen zijn, zonder een expliciete beslissing, terwijl bij ons de administratie, het agentschap natuurlijk altijd paraat staat om beslissingen te nemen en er dus minder stilzwijgende zijn.
Waarom is er een beduidend groter aantal weigeringen? Dat moeten we dan nog meenemen in de evaluatie. De beide aspecten zullen we trouwens meenemen daarin. Een van de redenen kan zijn dat er meer overleg is op gemeentelijk niveau met de archeologen, en dat de gemeentelijke diensten ter plekke worden geroepen. Er wordt een sleuf gegraven en men roept er de gemeentelijke dienst bij, er is wat meer overleg, waardoor die gemeenten vaker bekrachtigen onder voorwaarden, terwijl het agentschap die informatie dan niet krijgt en de dialoog ermee minder intens is. Het weigert dan veeleer, met de opdracht om bij te sturen. De facto komt dat een beetje op hetzelfde neer. Het agentschap zegt neen, maar men moet bijsturen. De gemeente zegt te zullen bekrachtigen, maar onder die en die voorwaarden. Het is, nogmaals, echter een beetje vroeg om dat definitief te concluderen. We zullen dat allemaal meenemen, ook in de evaluatie daaromtrent.
Ik denk niet dat de uitbreiding van het toepassingsgebied een negatieve impact zal hebben, maar het is natuurlijk nog te vroeg om daar definitief uitsluitsel over te geven. Een en ander is immers maar in werking sinds 1 oktober, dus het is heel, heel jong, heel recent. Ik verwacht geen negatieve impact, maar kan er eigenlijk nog geen uitsluitsel over geven.
Wat de procedure inzake de erkenning betreft, uit de praktijk blijkt dat de huidige procedure niet goed werkt. Vooral het feit dat een erkend archeoloog tijdens een schorsing geen activiteiten meer mag uitvoeren, terwijl hij pas een wederwoord kan bieden na die schorsing, leidt natuurlijk tot veel discussies, tot juridische problemen. Normaal is er bij een schorsingsprocedure al woord en wederwoord. Nu was de huidige procedure eigenlijk een hakbijl: je bent geschorst en kunt pas later riposteren, en ondertussen mag je niks doen. Daarom wordt dat nu geremedieerd.
Het uitvoeringsbesluit dat gewijzigd is, ligt voor voor advies bij de Raad van State. Daar staat duidelijker in dat de erkende archeoloog bij zijn onderzoek voldoende toezicht houdt op alle aspecten die hij niet zelf uitvoert. Dat is ook zijn rol en taak.
De evaluatie van de erkenning zal gebeuren op drie aspecten: de erkenningsvoorwaarden, de opvolgingsvoorwaarden en de kwaliteit van het onderzoek door de erkende archeoloog. Het agentschap kan documenten opvragen bij de archeoloog, kan zijn infrastructuur bezoeken en kan de archeoloog uitnodigen voor een toelichting. Als er een negatieve evaluatie is, dan volgt er nog altijd een schorsing. Die term wordt gebruikt omdat we geen betere term vonden. Misschien zal de Raad van State met een ander voorstel komen.
Die schorsing laat toe om verder activiteiten uit te voeren op voorwaarde dat de archeoloog remediëring uitvoert voor de tekortkomingen die uit de evaluatie blijken. Hij heeft zestig dagen de tijd om de problemen op te lossen en daarover te rapporteren of om met een voorstel te komen dat eventueel wat meer tijd vraagt. Het agentschap zal dan oordelen of de remediëring voldoet of niet, de schorsing eventueel intrekken of nog een bijkomende termijn verlenen als de archeoloog komt met voorstellen die meer tijd vergen. Na afloop van de schorsing zal er een nieuwe evaluatie komen. Als er niet wordt geremedieerd, dan kan dit leiden tot een intrekking van de erkenning van de archeoloog.
Evaluatie en schorsing worden dus minder een straf en sanctie, maar meer een proportioneel proces waarbij de archeoloog gevraagd wordt om te remediëren, de kans krijgt om een wederwoord te geven en te remediëren. Dezelfde term zal dus nog worden gebruikt, maar de vlag zal een andere lading dekken.
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Minister-president, ik dank u voor uw antwoord. Evaluatie dus, daar wachten we op.
U zei dat onroerenderfgoedgemeenten misschien meer stilzwijgend kunnen bekrachtigen omdat ze in vooroverleg gaan met de mensen op het terrein en dat men daardoor misschien ook betere nota's indient. Zal het agentschap dan misschien ook meer op het terrein gaan? Dat is een heel praktische vraag, maar het lijkt me wel noodzakelijk.
De heer Caron heeft het woord.
Minister-president, is het geen risico dat de vervanging van een bekrachtiging door een melding tot minder controle op de kwaliteit van de archeologienota's zal leiden? Er is dan geen enkele reden waarom het agentschap per se nog een archeologienota moet doornemen. Men kan die gewoon op de stapel leggen en meer niet. De vraag is of er geen kwaliteitsverlies mogelijk is. Ik ben daar echt bekommerd om.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Mijnheer Caron, ik denk niet dat u die negatieve conclusie moet trekken. Het agentschap zal nog altijd de meldingen die moeten worden bekeken, bekijken. Men weet natuurlijk van welke archeoloog men kwaliteit kan verwachten. Dat is ook de lijn van het vertrouwen van de Vlaamse Regering. Ik neem aan dat er nog af en toe steekproeven zullen gebeuren, maar we gaan uit van vertrouwen in actoren. Goede archeologen hebben een naam en faam hoog te houden. Men moet niet alles tot in de puntjes controleren, maar wanneer er twijfel is, neem ik aan dat dit wel nog zal gebeuren.
Mevrouw Van Werde, op het terrein gaan, behoort niet tot het takenpakket van het agentschap en is ook veel moeilijker uit te voeren. Dat is de taak van de archeoloog. Het is een vermoeden van mij dat een gemeente er wel eens vlugger bij wordt geroepen omdat ze ter plekke zijn. Die termijn is heel kort.
Met betrekking tot de evaluatie zou het kunnen – ik formuleer het voorwaardelijk – dat de resultaten een beetje dezelfde zijn. Een gemeente bekrachtigt met voorwaarden, het agentschap weigert en vraagt om te remediëren, met dus een nieuwe nota, waarin misschien uiteindelijk hetzelfde resultaat wordt bereikt. Het is een goede zaak dat er autonomie is voor de onroerenderfgoedgemeenten. Ze zijn ter plekke en kennen de situatie. Stel dat er een proefsleuf is getrokken, dan is het voor die dienst heel gemakkelijk om met de fiets ter plekke te gaan, de proefsleuf te bekijken en daarover een korte dialoog te hebben om dan te komen tot een conclusie. Maar het staat alle gemeenten vrij om zelf of in intergemeentelijk verband onroerenderfgoedgemeente te worden, met alle verantwoordelijkheden die daarmee gepaard gaan en met alle voordelen die eraan verbonden zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.