Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, op 7 oktober hebt u laten weten dat er een akkoord is gevonden over de nieuwe inschrijvingsregels voor scholen. Dat zijn inschrijvingsregels die voor Vlaanderen en Brussel gelden. Ik wil het vandaag over het Brusselse luik hebben. Ik ben er gerust in dat de commissie nog over het Vlaamse luik zal discussiëren, maar voor het Brusselse luik zit ik met een aantal vragen.
Ik wil beginnen met te zeggen dat we het doel van uw decreet wel ondersteunen, het doel om ervoor te zorgen dat er een goede mix zit in de klassen, om te zorgen dat de plaatsen zo eerlijk mogelijk verdeeld worden. Dit zijn goede doelstellingen. De vraag is natuurlijk: hoe bereiken we dat doel het best, en wat is daar het beste instrument voor?
Misschien moet ik heel even een paar dingen zeggen over de Brusselse context. Ten eerste heb je in Brussel naast de Nederlandstalige scholen ook de Franstalige scholen. Dat is een belangrijk element. Maar de realiteit is ook dat 50 procent van de kinderen thuis geen Frans en geen Nederlands spreekt, maar een andere taal. Ik wil niet dat er in onze stad morgen Turkse, Italiaanse of Spaanse scholen komen naast de andere, en dat we per taal scholen gaan maken. Dus we gaan ook voor die 50 procent anderstalige kinderen scholen moeten hebben. We hebben er alle belang bij om ze naar goede scholen te sturen en te zorgen dat ze Nederlands leren, omdat dat het Nederlands in onze hoofdstad zal versterken.
Ook van belang om mijn vraag te kaderen is dat er in Brussel nog steeds een scholentekort is. Deze Vlaamse Regering heeft een inhaalbeweging gedaan. Er zijn intussen meer scholen, maar er blijft een tekort. Dit betekent dat als je over voorrangsregels gaat praten, je niet enkel gaat praten over hoe we de kinderen het best over de scholen kunnen verdelen, maar dat je ook gaat praten over welke kinderen wel en niet terechtkunnen in de Nederlandstalige scholen. Het gaat dus niet enkel over voorrang, maar over wie er überhaupt nog binnenkomt. Dat speelt mee, omdat je in die context van een scholentekort zit.
Als je van daaruit vertrekt en je kijkt naar het systeem, dan zijn er een aantal positieve zaken, bijvoorbeeld dat er een centraal aanmeldingssyteem blijft. Hier is in Brussel al jaren op ingezet, er is geleerd uit de fouten van het verleden, en het is goed dat dat systeem er blijft. Ook heel positief is dat er één datum komt voor zowel de scholen in Brussel als in Vlaanderen. Want zeker in de Rand rond Brussel is er zeer veel verkeer van kinderen. Dus dat dit eenzelfde moment is en volgens eenzelfde systeem, is heel goed.
Toch zijn er een aantal valkuilen. Er wordt gesleuteld aan de dubbele contingentering en de voorrang voor Nederlandstaligen. Zeker voor het secundair onderwijs vrezen we dat er daardoor mogelijk meer segregatie komt. Vanuit de oppositie verwacht u dit misschien, maar ook vanuit het lokaal overlegplatform (LOP) Brussel wordt die bezorgdheid geuit. Ook daar vrezen ze dat we een achteruitgang krijgen van de sociale mix in Brussel als we dit toepassen, en dat dit geen goede zaak is. Dit zegt het LOP vooral op basis van het feit dat die dubbele contingentering geschrapt wordt. Ik begrijp waarom u dit doet in Vlaanderen en zegt dat we naar een systeem van loting gaan om dit op te vangen. In Brussel zit je echter met een andere dynamiek omdat je nog wel voorrangsgroepen hebt. En het schrappen van die dubbele contingentering in Brussel, waarbij scholen niet meer verplicht worden om een bepaald percentage kansarmen op te nemen, kan tot effect hebben dat er toch opnieuw veel meer segregatie zal komen. Dat zou jammer zijn, omdat we er de afgelopen jaren in Brussel eigenlijk in geslaagd zijn ieder jaar een betere mix te krijgen.
Iets anders wat me zorgen baart, gaat over de voorrangsgroep Nederlandstaligen. In Brussel is er in de Nederlandstalige scholen voorrang voor kinderen uit Nederlandstalige gezinnen. De vraag is wie u tot die groep rekent. Dat is geen detail. De vraag is: wanneer is iemand Nederlandstalig en wanneer niet? Net zoals met het vorige decreet, wilt u met het nieuwe decreet kijken naar de taal van de ouders. Dat is iets wat we begrijpen als we te maken hebben met kinderen van 2 of 3 jaar, peutertjes. Zij zijn nog niet zo taalvaardig, dus dan kijkt men naar de thuistaal, naar de taal van de ouders. Voor het middelbaar is dat een heel andere situatie. Dan heb je de context waarbij kinderen die heel hun lagere school naar het Nederlandstalig onderwijs zijn geweest, die geslaagd zijn in het Nederlandstalig onderwijs, maar toch niet tot de groep Nederlandstaligen worden genomen. Waarom? Omdat het afhangt van hun ouders en de taal die hun ouders spreken.
Vanuit de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) is er een resolutie gekomen, die aan u is overgezonden, om ook naar de taal van de kinderen te kijken, en niet enkel naar de taal van de ouders. Dat is een heel duidelijke vraag vanuit een heel brede meerderheid in Brussel om dat anders te doen. Het is ook een principekwestie. In ons Vlaams onderwijssysteem is er een belangrijk principe, namelijk dat alle kinderen gelijke rechten moeten hebben. Ongeacht je afkomst, ongeacht je thuissituatie, moet je gelijke kansen krijgen.
Dat principe betekent dat je gaat kijken naar de prestaties van kinderen. Je beoordeelt kinderen op wat zij bereiken, op wat zij doen, niet op wat hun ouders bereiken, of op wat hun ouders doen. Maar door te kijken naar het taalniveau van de ouders, krijg je de situatie dat je kinderen hebt die in het zesde leerjaar afstuderen, die thuis een andere taal spreken, maar die wel hun best hebben gedaan om Nederlands te leren, die hun best hebben gedaan om hun lagere school af te maken, en op het einde van het zesde leerjaar zegt men hun dan: ‘Je hebt echt je best gedaan, je mag naar het middelbaar, maar toch ga je niet met dezelfde kansen naar het middelbaar als je Nederlandstalige klasgenootjes van wie de ouders Nederlands spreken. Niet omdat jij je best niet hebt gedaan, maar omdat je ouders hun best niet hebben gedaan.’
Dat signaal kunnen we in een Vlaams onderwijssysteem niet aan kinderen geven. Ik zeg het met enige emotie in mijn stem, omdat ik zelf een zoon heb die in het zesde leerjaar zit, naar het middelbaar gaat, en ik zie wat dat doet met de klasgenootjes. Ik zie wat het doet: mijn kind, met leerproblemen, die zijn stinkende best heeft gedaan om de lagere school goed te doen, en dan de boodschap krijgt: jij bent net niet evenwaardig met je klasgenootjes, je bent net niet in die voorrangsgroep. Dat is een signaal dat we niet mogen geven. We moeten kinderen die hun best hebben gedaan, belonen en volwaardig opnemen. Op dat punt hoop ik dat u het toch nog zult herzien en dat deze meerderheid dit stuk nog zal herdenken, omdat het geen detail is. Het maakt uit hoe je naar kinderen kijkt en hoe je kinderen kansen geeft en beloont voor de inspanningen die ze zelf leveren.
U komt daar voor een stukje aan tegemoet, want u zegt dat er voorrang is voor Nederlandstaligen, maar dat er voor 15 procent van de kinderen ook gekeken wordt naar hun schoolloopbaan. Ik vraag me af … u komt ergens tegemoet. U erkent eigenlijk wel dat we toch moeten kijken naar de schoolloopbaan van de kinderen en naar de prestatie die kinderen hebben gedaan, maar waarom is dat dan een aparte groep? Waarom 15 procent? Waarom is dat dan gebaseerd op kinderen die negen jaar naar school gaan, want er zijn soms kinderen die een jaartje overslaan, en die komen dan weer niet in die doelgroep, of kinderen die pas in het tweede kleuterklasje instappen omdat er bijvoorbeeld geen plaats was, of om andere redenen, bijvoorbeeld omdat ze niet schoolrijp waren. Er zijn heel veel vragen over hoe u die 15 procent gaat bekijken. Ik hoop dat u daarover extra duiding gaat geven.
Nog iets waarover ik me zorgen maak, is de wisselwerking met de scholen in de Rand. Ik heb niet het gevoel dat heel sterk onderzocht werd wat deze nieuwe regels gaan doen. Kinderen en ouders in Brussel en de Rand houden zich niet per se aan de grens van het gewest. Er zijn veel kinderen uit de Rand die naar Brussel naar school gaan en andersom. Wat we hier krijgen, is een systeem waarbij kinderen die in de Rand naar school zijn geweest, naar Brussel naar het middelbaar kunnen gaan of andersom, maar ook zelfs dat kinderen die van Aalst of Dendermonde komen, voorrang hebben op een Brusselse school ten opzichte van een kind dat naast de school woont, in functie van de taal van de ouders. Er zitten dus een aantal rare dynamieken in. Als in Brussel kinderen met anderstalige ouders geweigerd zullen worden in een aantal Nederlandstalige scholen, dan zullen zij waarschijnlijk niet naar een Franstalige school gaan, omdat ze die taal niet machtig genoeg zijn omdat ze uit het Nederlandstalig lager onderwijs komen. Het effect zal zijn dat ze dan naar het Nederlandstalige onderwijs zullen gaan, aanvankelijk in de Rand, en steeds verder. Je gaat eigenlijk een soort uitstroom krijgen van kinderen die in Brussel niet in een school terechtkomen waar ze naartoe willen gaan en dus naar de Rand gaan. In de Rand, waar ook een capaciteitsprobleem is, worden ze dan geconfronteerd met kinderen die ook niet per se in de omgeving zijn. Dan mis je kansen om dat op een goede manier, zowel voor de kinderen als voor de ouders, te doen. Daarover heb ik het gevoel dat de bewegingen tussen de Rand en Brussel te weinig onderzocht zijn.
Dan kom ik tot mijn voorlaatste puntje. Het feit dat er eenzelfde datum is, zowel voor Vlaanderen als voor Brussel, is goed. Zo krijg je niet de situatie dat men eerst in Brussel gaat proberen en dan in de Rand, of andersom, maar is er één moment voor alle scholen. Dat is een heel goede zaak. In eerdere debatten die we daarover hebben gevoerd, hebt u gezegd dat u ook met de Franse Gemeenschap tot eenzelfde datum wilt komen, dat u wilt gaan kijken of in Brussel ook de Franstalige scholen naar zo’n systeem gaan. Daar wordt niet over gesproken, maar dat was wel iets heel positief. Uw engagement daartoe was heel belangrijk. Dat is ook iets waarvan ik hoop dat het nog kan lukken, dat we op die manier de verschillende systemen in Brussel meer op elkaar kunnen afstemmen.
Een laatste element gaat over de timing. Dit decreet moet nog naar het parlement komen, moet hier nog besproken worden. Het gaat nog eventjes duren volgens mij voor het hier passeert. Intussen gaat het wel in voor het volgend schooljaar. In Brussel hebben de LOP’s al gezegd dat ze uitstel zullen vragen. Maar het betekent ook dat bijvoorbeeld de infodagen die nu lopen, moeten worden uitgesteld. Ik heb vandaag zelf ook zo’n brief gekregen waarin staat dat de infodag voor het middelbaar onderwijs niet kan doorgaan, omdat men niet weet wat de regels zullen zijn. Het LOP zegt ook dat de ouders moeten worden geïnformeerd, dat het zijn software moet aanpassen, enzovoort, maar dat het niet weet volgens welke regels. Over de timing om dat dit schooljaar nog in orde te brengen, is het ongelooflijk in paniek. Nu is de schrik wat dat gaat geven. Ouders vragen zich ook af hoe het nu zit, wat het betekent, enzovoort. Er is heel veel onduidelijkheid en chaos en dus ook een officiële vraag van het LOP om dit uit te stellen. Mijn vraag aan u is of u effectief die datum zult uitstellen, dan wel of u er toch naar streeft om dit schooljaar met het nieuwe inschrijvingssysteem te werken voor kinderen die volgend schooljaar naar het middelbaar gaan. Hebt u ook nagegaan wat de impact is van de inschrijvingsregels in Brussel? Kunnen er misschien andere effecten spelen dan in Vlaanderen? Hoe hebt u de mogelijke impact van dit systeem op de sociale mix onderzocht? Ik ga ervan uit dat u studies hebt gedaan die zeggen dat mijn vrees onterecht is en dat u dat kunt staven, maar dan wou ik graag weten welke die zijn en op wat u zich baseert.
Minister, ik vraag me af waarom kinderen die de lagere school in het Nederlands hebben gevolgd, als een aparte groep worden beschouwd en niet in de groep van de Nederlandstaligen worden opgenomen.
Op welke basis is het percentage voor de voorrang in deze groep op 15 procent gezet? Welke wetenschappelijke basis is er om dat op 15 procent te zetten? Waarom is de duurtijd negen jaar? Wat doet u dan met kinderen die een jaar hebben overgeslagen of die het eerste jaar van het kleuteronderwijs niet hebben gevolgd? Hoe wordt hiermee omgegaan?
Welke impact verwacht u op de samenstelling van de schoolpopulaties? Het is ongelooflijk belangrijk dat we in onze scholen een mix met betrekking tot taal en achtergrond hebben. Hoe zult u voor deze mix zorgen? Die mix moet niet enkel worden behouden, maar moet ook worden versterkt.
Hoe zult u de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) hierbij betrekken? De VGC is een belangrijke partner voor uw onderwijsbeleid in Brussel. Ik heb de vergadering van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie over dit thema gevolgd. Daaruit is niet enkel gebleken dat het College van de VGC hier zo goed als niet bij betrokken is, maar ook dat de VGC het eens is met deze regels. Dat baart me zorgen, want we moeten in een goed partnerschap voor dat onderwijs zorgen. Als het College van de VGC stelt hier niet in te geloven, maak ik me zorgen over de wijze waarop de Vlaamse overheid en de VGC samenwerken.
Een laatste vraag is of u overleg hebt gehad met de Franse Gemeenschap om na te gaan of eenzelfde inschrijvingsdatum voor de Franstalige scholen mogelijk is. Wordt eventueel een gezamenlijk platform overwogen? Ik vrees dat uw antwoord zal zijn dat u wacht op de Franse Gemeenschap om een aantal stappen te zetten. Hebt u er zicht op dat die stappen zullen komen?
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Van den Brandt, in het basisonderwijs blijft de huidige regelgeving bestaan. Toen ik uw vraag om uitleg las, had ik de indruk dat u niet correct geïnformeerd bent. Ook de dubbele contingentering en de werking van het lokaal overlegplatform (LOP) blijven in het lager onderwijs in volle omvang bestaan. Daar mag geen enkele twijfel over bestaan. Wat we in het basisonderwijs wel wijzigen, is dat scholen die leerlingen willen kunnen weigeren, voor een digitaal aanmeldingssysteem moeten kiezen. We willen niet dat een school die leerlingen weigert, kan weigeren omdat iemand met blond haar er niet thuishoort en iemand met bruin haar er wel thuishoort. Dat kan niet. We willen op dat vlak maximale transparantie. Gelet op de grote spanningen die er in Brussel zijn, willen we de voorrang voor kinderen van Nederlandstalige ouders in Brussel op 65 procent zetten.
In het secundair onderwijs wordt het anders en wijzigen we meer. We voeren een standaardalgoritme in dat moet helpen de beschikbare capaciteit te ordenen en toe te wijzen. Ik heb in het Vlaams Parlement over alle partijgrenzen heen met aandrang horen pleiten voor een enkele inschrijvingsdatum. Ik heb daarop geantwoord dat een inschrijvingsdatum goed is, maar dat dit op zich niet alle problemen zal oplossen. Ik wil dat er niet meer wordt gekampeerd en dat we een aantal zaken onder de loep nemen.
We hebben geprobeerd een totaaloplossing te vinden. Dat is niet enkel een oplossing voor de grote verschillen in de inschrijvingsdata, waardoor kinderen de stoeltjes van anderen op meerdere plaatsen bezet houden. Daar is komaf mee gemaakt. Bovendien hebben we ook een compromis bereikt over de effecten van de dubbele contingentering. Daar is heel veel commentaar op gegeven. In Gent is verklaard dat de dubbele contingentering een mega-effect heeft. In Antwerpen is verklaard dat er geen effect is. Afhankelijk van de interpretatie van de cijfers komen we tot een groter of een kleiner effect. De Vlaamse Regering heeft de keuze gemaakt om, naast de voorkeur van de ouders, ook het toeval als ordeningscriterium te gebruiken. Dat betekent dus een lottrekking. Dat is een transparant systeem waarin elke leerling, ongeacht de indicatoren waaraan hij of zij al dan niet voldoet, evenveel kans heeft op een plek in de school van keuze. Die keuze sluit willekeur door de scholen uit en zal de leerlingen spreiden. Elke school die vanwege de capaciteit leerlingen moet weigeren, zal worden verplicht aan te melden. Dat is een belangrijke en grote stap voorwaarts, niet enkel omdat we geen kampeerrijen meer willen, maar ook omdat we de regels objectiveren en vereenvoudigen.
Mevrouw Van den Brandt, volgens u krijgen vanwege de voorrangsgroepen niet alle kinderen in Brussel, in tegenstelling tot de kinderen in Vlaanderen, tegelijkertijd toegang tot het lotingsysteem. Ook op dit vlak wil ik een en ander verduidelijken.
Ten eerste krijgen broers en zussen, alsook de kinderen van personeelsleden, ook in Vlaanderen voorrang op alle andere leerlingen. Dit is het geval in het basisonderwijs en in het eerste jaar van het secundair onderwijs.
Ten tweede wordt de dubbele contingentering ook in Vlaanderen toegepast in alle aanmeldende scholen in het basisonderwijs. In de toepassing van de dubbele contingentering wordt rekening gehouden met de voorrangsgroepen.
Ten derde vervalt de dubbele contingentering in het secundair onderwijs. Leerlingen worden nu sneller dan vroeger gelijkgesteld voor de toekenning van plaatsen op basis van toeval en lottrekking. Dit geldt ook binnen de voorrangsgroepen van 65 procent en 15 procent.
Ten vierde zullen in principe ook de leerlingen die onder de voorrangsgroepen van 65 procent en 15 procent vallen in dezelfde periode als de overige leerlingen worden aangemeld. Uiteraard worden de voorrangsgroepen bovenaan geordend. Het zijn immers voorrangsgroepen. De toegang tot het aanmeldingssysteem zal echter voor alle leerlingen gelijk zijn.
Scholen kunnen er ook voor kiezen voor 20 procent van de capaciteit voorrang te geven aan een ondervertegenwoordigde groep. Die keuze is vrij. Wat de dubbele contingentering betreft, heb ik vroeger veel opmerkingen over de beperkte keuze gekregen. Nu laten we dat vrij.
Mevrouw Van den Brandt, wat uw vragen over de wisselwerking met de Vlaamse Rand betreft, wijs ik erop dat die wisselwerking er sowieso zal zijn. Die wisselwerking is er in elke grootstedelijke context, ook in Gent en Antwerpen.
Je zou kunnen werken met criteria waarbij Vlaamse kinderen voorrang krijgen in Vlaamse scholen, en Brusselse kinderen in Brusselse scholen. Maar volgens mij is dat eigenlijk niet wat u wenst. Brussel is geen enclave, gelukkig maar. In- en uitstroom van en naar de Rand zal er altijd zijn, zeker in ons secundair onderwijs. En bovendien willen we ook dat de schoolkeuze zoveel mogelijk gerespecteerd wordt.
De parlementairen van de meerderheid zijn ook aan het uitklaren in welke mate we een gelijkaardige regeling voor die Vlaamse Rand moeten kunnen voorzien, en of die 20 procent, zoals we ze ingeschreven hebben, daarvoor volstaat.
Wat uw tweede vraag betreft, over kinderen die hun lagere school in het Nederlands afgelegd hebben: de Vlaamse Regering heeft er blijvend voor gekozen om rekening te houden met de taalkennis van de ouders, in lijn met het uitgangspunt voor het basisonderwijs. Ouders vormen een ongelooflijk belangrijke schakel in de communicatie met de school, zeker ook in ons secundair onderwijs. We willen die inspanningen van anderstalige ouders die Nederlands leerden gedurende de periode dat hun kinderen in het Nederlandstalig onderwijs zaten, valoriseren. Op die manier wil de Vlaamse overheid het signaal geven dat de betrokkenheid van ouders bij het onderwijs van hun kind het verschil kan maken, en wil ze de ouders daarvoor ook belonen. De ouders hebben dan trouwens al negen jaar de tijd gehad om het Nederlands een beetje onder de knie te krijgen.
Daarnaast geven we ook voor het eerst voorrang aan kinderen van wie een van de ouders het Nederlands niet voldoende machtig is, maar die wel negen jaar Nederlandstalig onderwijs volgden. De Vlaamse Regering is dus niet doof gebleven voor de vraag vanuit de Vlaamse Gemeenschapscommissie om voor deze groep een voorrang te voorzien. Het gaat hier ook expliciet om 15 procent voorrang voor leerlingen waarvan de ouders zich níét hebben aangemeld in de voorrang voor Nederlandstaligen.
De Vlaamse Regering blijft wel achter het principe staan dat er eerst voorrang moet worden gegeven aan de leerlingen met minstens één ouder die het Nederlands voldoende machtig is, en daarna aan leerlingen die niet in de eerste voorrangsgroep vallen, maar die wel negen jaar Nederlandstalig onderwijs hebben gevolgd.
Ik wil ook nog meegeven dat we deze evolutie ook niet mogen onderschatten: van een voorrang op basis van de thuistaal van het kind, zijn we geëvolueerd naar een voorrang voor kinderen waarvan een ouder het Nederlands machtig is – ook al spreekt die ouder de taal niet met het kind. En nu voegen we daar nog een expliciete groep aan toe van leerlingen die zelf de taal machtig zijn – ook al is dat niet het geval voor de ouders.
Wat de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) betreft: ik houd uiteraard de vinger aan de pols bij de stakeholders van het onderwijs. Daar horen ook de lokale besturen bij. De VGC staat voor mij op dezelfde voet als andere lokale besturen van grote steden. Er is geen formele inspraakprocedure voorzien maar ik onderhoud goede contacten.
Daarnaast moet er in de Vlaamse Regering altijd minstens één minister zijn uit het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Elke goedkeuring door de Vlaamse Regering wordt dus ook mee door een Brusselaar genomen, en dat is hier in dit geval collega Sven Gatz.
Wat heb ik gedaan? Ik heb onmiddellijk na het bereiken van het akkoord binnen de Vlaamse Regering, de schepenen van Onderwijs van Gent en Antwerpen en collega Guy Vanhengel uitgenodigd op mijn kabinet. Zij zijn daar ook geweest, samen met de kabinetschefs, en we hebben heel lang samengezeten om te kijken wat de beslissingen zijn, en om daar een aantal maatregelen in te nemen. Ik besef zeer goed dat volgend schooljaar een overgangsjaar is, maar dat betekent niet dat we in dat overgangsjaar niets gaan doen. Voor mij is het het een of het ander. Anders krijgen we volgend jaar opnieuw allerlei commentaren op het gebrek aan een inschrijvingsdatum enzovoort – iedereen heeft mij opgeroepen om daar een einde aan te stellen. Ik heb er begrip voor dat bepaalde softwaretoepassingen moeilijk te realiseren zijn; daar zoeken we op dit ogenblik een oplossing voor. De parlementsleden maken nu werk van die regels, al zijn die natuurlijk nog niet door het Vlaams Parlement goedgekeurd – ze gaan daar straks misschien nog iets over zeggen. Dan kan er zo snel mogelijk een decreet worden ingediend, net omdat we willen dat er snel zekerheid is. Maar de principes liggen vast.
Wat met de Franse Gemeenschap? Het onderwijs van de Franse Gemeenschap in Brussel volgt een andere tijdslijn. In een eerder debat in deze commissie over hetzelfde thema heb ik aangegeven dat we naar één tijdslijn willen gaan voor Vlaanderen en Brussel, en als het kan, ook samen met onze Franstalige vrienden. We hebben dat bekeken, en het lijkt me niet opportuun om een gezamenlijk platform te creëren, aangezien zij met een inschrijvingsdecreet werken dat zeer verschillend is van dat van ons.
Er wordt namelijk gewerkt met een samengestelde index op basis van zes criteria, waaronder de afstand tussen de basisschool die het kind bezocht en de gewenste secundaire school, de afstand van de woonplaats tot de secundaire school, het feit of de gewenste secundaire school ook immersie in dezelfde taal voorziet, enzovoort. Dat is dus totaal verschillend.
Collega Van den Brandt, we hebben heel lang gediscussieerd – en u stak toen wat emotie in uw taalgebruik – over die campusvoorrang. Daarmee zou men natuurlijk ook veel kunnen oplossen. Je zegt dat we bijvoorbeeld voorrang zouden kunnen geven aan de vrienden in de klas.
Niet alle scholen hebben een middelbare opleiding.
Maar de reden waarom we dat niet doen, is net omdat we graag hebben dat het nabijheidscriterium voor scholen in het lager onderwijs geldt. Als je een campusvoorrang in het leven roept, kom je in een situatie waarin ouders heel bewust gaan kiezen voor een bepaalde school die een campus lager onderwijs heeft, in de wetenschap dat hun kinderen daar dan zeker naar het secundair kunnen gaan. Ten tweede heeft die lottrekking sowieso soms moeilijke gevolgen. We zien dat nu ook in Gent of in Antwerpen, waar bepaalde groepen ouders voorrang geven aan school X, en waar bepaalde kinderen wel, en andere kinderen net niet die voorrang krijgen. Die situaties zullen zich blijven voordoen. Als je meer kinderen hebt die zich aanmelden voor een bepaalde school dan dat er beschikbare plaatsen zijn, moet je sowieso keuzes gaan maken.
Een tijdslijn voor het Brusselse Nederlandstalige onderwijs afstemmen op het Franstalige, zou ook betekenen dat ik een andere tijdslijn zou hanteren voor Vlaanderen en het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. En dat zie ik eigenlijk ook niet zitten. Ik vind het belangrijk dat we voor ons Nederlandstalig onderwijs één tijdslijn hebben, en ik denk dat dat de komende weken ook verder uitgeklaard zal worden, en dat dat hopelijk ook heel snel aan bod zal komen in het Vlaams Parlement.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, op heel veel van mijn vragen hebt u heel ontwijkend geantwoord.
Waarom 15 procent en waarom negen jaar? Daar hebt u niet op geantwoord. U hebt gewoon herhaald dat u dit zult doen, maar er zijn praktische vragen bij. Vanwaar komt die 15 procent? Vanwaar komt die negen jaar? Waarom niet werken met zes jaar, aangezien er geen schoolplicht is in de kleuterschool en aangezien sommige kinderen een jaartje overslaan en dus niet aan negen jaar kunnen komen. Ik blijf op dat vlak dus met vragen zitten.
U hebt ook gesproken over de impact op de sociale mix, maar de antwoorden die u geeft, zijn een beschrijving van hoe het in Vlaanderen is. Het was net mijn punt dat je in Brussel een andere context hebt. Je hebt eerst een voorrangsronde voor broers en zussen, net zoals in Vlaanderen, maar je hebt ook de Nederlandstaligheid. Wat is de realiteit? In heel veel scholen is er, nadat de voorrangsgroep Nederlandstaligen is gepasseerd, geen plaats meer. Doen alsof je daarna met de lottrekking nog evenveel kans hebt, klopt niet. Ook de mix binnen de voorrangsgroepen is van belang. Die wordt nu vrijwillig en niet meer verplicht, maar u weet toch ook wel welke dynamiek er dan in een aantal scholen speelt als ze die sociale mix niet meer moeten nastreven? Een aantal scholen heeft daar niet per se goesting in. Dat is jammer, want het is in het belang van onze kinderen om die sociale mix te houden.
In uw antwoord zegt u dat u ouders wilt belonen die Nederlands leren. Ik ben het daarmee eens. Als kinderen naar een Nederlandstalige school gaan, dan moet je het engagement vragen van die ouders dat ze Nederlands leren. U zult mij daar niet op horen afdingen. Er moet daarvoor in een aanbod worden voorzien, en dat is er ook in het Huis van het Nederlands. Ouders die dat doen, moet je belonen, en achter ouders die dat niet doen, moet je zitten. De vraag is of dit als criterium moet worden genomen om een kind voorrang te geven. Op die manier ga je volledig voorbij aan de inspanningen van het kind zelf. Een kind van 12 jaar dat succesvol zijn lagere school heeft afgelegd, beoordelen op basis van het feit of de ouders hun best hebben gedaan, is niet fair tegenover dat kind. Zoek andere instrumenten om ouders te belonen of te straffen als ze het engagement al dan niet aangaan om Nederlands te leren, maar zorg ervoor dat kinderen die Nederlandstalig zijn, in een inclusieve samenleving worden meegenomen. Indien we zeggen dat de Vlaamse Gemeenschap inclusief is en dat we iedereen die openstaat voor onze taal willen opnemen, dan moeten we dat ook doen met die kinderen.
U zegt dat het alternatief campusvoorrang is. Neen, het alternatief is niet campusvoorrang want er zijn heel veel kinderen die op een school zitten waar er geen middelbaar is. Campusvoorrang heeft dus ook een aantal nadelen, hoe aantrekkelijk het ook is voor een aantal scholen. Het is niet fair voor lagere scholen waar geen middelbaar aan is. De oplossing voor ons is ervoor te zorgen dat alle kinderen die Nederlands kennen, in de voorrangsgroep Nederlandstaligen zitten. Dat is ook de vraag die vanuit de VGC is gekomen. Enkel op die manier worden kinderen die hun best doen, beloond voor hun inspanningen. Daarna kunnen er systemen zijn voor de ouders, maar ik vind dat een apart element.
Minister, ik had u ook gevraagd of u impactanalyses met betrekking tot de sociale mix hebt gedaan. Ik herhaal dat niet alleen ik of Groen daar bezorgd om zijn, ook het LOP vreest dat dit in Brussel een negatieve impact kan hebben op segregatie. Er is een andere context dan in Vlaanderen, waar iedereen effectief met lottrekking evenveel kans heeft en er wellicht evenveel sociale mix zal zijn. Ik wil daar niet te veel uitspraken over doen, omdat ik het heel bewust over Brussel wil hebben. In Brussel zit je met een heel grote groep die onder die voorrangsregels valt. Lottrekking komt er op een andere manier binnen. Er zijn zelfs Nederlandstaligen die in die voorrangsgroep zitten die geen plaats vinden in hun school. In Brussel zijn die voorrangsregels niet enkel een manier om een sociale mix te creëren, maar effectief ook een instrument om jongeren al dan niet een plaats te geven op een Nederlandstalige school. Dit is geen ‘fait divers’, maar iets cruciaal dat over wezenlijke zaken gaat.
Over de link met de Rand hoor ik u zeggen dat u geen Brusselse enclave wilt. Absoluut niet. Kinderen mogen van mij naar een school gaan 50 kilometer verder als dat de keuze is, maar we moeten wel kijken wat de impact zal zijn. Dit decreet veranderen zal impact hebben op scholen in Brussel en scholen in de Rand. We moeten ons daarvan bewust zijn om te vermijden dat we na vijf jaar een evaluatie moeten doen en vaststellen dat de sociale mix achteruit gegaan is en dat er een veel grotere uitstroom is naar de Rand, die daar niet op voorbereid was.
Ik hoop toch nog op een paar extra vragen antwoord te krijgen. Ik hoop vooral dat u ingaat op de vraag van het LOP voor een jaar uitstel. U hebt het over de ontwikkeling van software. In Brussel is die software er. Er is geen kamperen meer in Brussel. Dat is al jaren geleden afgeschaft, dankzij de Vlaamse Gemeenschapscommissie die een sluitend systeem heeft uitgewerkt, met vallen en opstaan, met kinderziektes, maar het is er. Ouders moeten worden geïnformeerd en het systeem moet worden aangepast. Het zou heel jammer zijn om een goedwerkend systeem niet een jaartje langer in werking te laten en een onzeker systeem te krijgen waarbij heel veel onduidelijkheid is. Ik hoop dat u minstens het jaar uitstel dat het LOP vraagt, wilt toekennen.
De heer De Ro heeft het woord.
Eén thema met betrekking tot Brussel en bij uitbreiding met betrekking tot het inschrijven is in de uitgebreide vraag van mevrouw Van den Brandt niet aan bod gekomen, maar is voor onze fractie minstens even cruciaal als een goed uitgewerkte, nieuwe inschrijvingsregeling, namelijk de capaciteit. Op heel veel plaatsen in Vlaanderen en ook in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest zitten heel veel schoolbesturen en lokale besturen te wachten op een seintje met betrekking tot extra middelen voor capaciteit secundair onderwijs. Het zou goed zijn mocht u enige timing kunnen geven over wanneer er witte rook te verwachten is op dat vlak.
Ik sluit mij aan bij mevrouw Van den Brandt als ze pleit voor een gezonde timing. Het parlement moet op een vlotte manier het bereikte compromis omzetten naar een goed voorstel van decreet. Dat is cruciaal. Ander aspect is de invoering ervan. Er komen niet alleen signalen uit de VGC en het Brusselse LOP, maar ook vanuit andere plaatsen in Vlaanderen om bij de operationalisering geen chaos te creëren en eventueel te werken met een gefaseerde invoering. Mocht dat op de tafel komen, hoe zou u daarover nadenken?
Als ouders van kinderen in het lager onderwijs bewust kiezen voor scholen van de Vlaamse Gemeenschap in Brussel, dan maakt hen dat eigenlijk lid van die Vlaamse Gemeenschap van bij de inschrijving.
Dat is een uitdrukkelijke keuze. Ik denk dat je moeilijk een meer uitdrukkelijke keuze kunt maken als volwassene dan je kind in te schrijven en er daarmee uitdrukking aan te geven dat je niet alleen vertrouwen schenkt aan de scholen van de Vlaamse Gemeenschap, maar dat je eigenlijk ook, zeker als je dat cultuurhistorisch bekijkt, tot die gemeenschap toetreedt. In ieder geval geef je je kinderen daarmee de kans om hun toekomst uit te bouwen in die gemeenschap.
Het lijkt mij logisch dat er, behalve een criterium invullen met negen jaar, daar een termijn op plakken, misschien andere opties zijn, zoals het behalen van het getuigschrift A of B in het Vlaams onderwijs of in de scholen van de Vlaamse Gemeenschap in Brussel. Dat lijkt ons in dezen misschien zelfs een beter alternatief. Minister, wat denkt u daarvan? Is dat een valabele piste, waarop we verder kunnen werken?
De heer Van Dijck heeft het woord.
Minister, in deze vraagstelling van mevrouw Van den Brandt werden er terechte, pertinente vragen gesteld. Ik ga mee in een heel stuk van het verhaal. Wanneer we kinderen in ons Nederlandstalig onderwijs opvoedingskansen, leerkansen geven, moet er een continuüm zijn.
Minister, een van de grote uitdagingen hierbij is niet zozeer het verhaal van inschrijvingen, maar wel het verhaal van capaciteit. En ik zeg hiermee niet: los het maar gewoon op, want het is een gemeenschappelijk, algemeen probleem. Neen. We spreken hier over voorrangen. En wanneer de groep van voorrang groter of even groot is dan uw capaciteit, dan kun je niet meer over voorrang spreken. Dat wil ik eigenlijk aantonen.
Vind ik dat kinderen die de basisschool in het Nederlandstalig onderwijs hebben doorlopen, alle rechten moeten krijgen? Jazeker. Ik wil niet dat kinderen op 12-jarige leeftijd aan hun lot worden overgelaten. Ongeacht hun afkomst, laat dat duidelijk zijn. Maar het is wel belangrijk dat we voldoende capaciteit hebben. We weten ook dat op dit moment de capaciteit verschilt van school tot school. En dat is niet alleen in Brussel zo, het is Vlaanderenbreed. Er zijn nu eenmaal scholen die populairder zijn, terecht of onterecht. Maar daar ligt het spanningsveld.
Ook mijn fractie is bereid om mee naar oplossingen te zoeken. Laat het duidelijk zijn: het klinkt misschien wat kort door de bocht, maar diegenen die heel doelbewust, ook vanuit hun achtergrond, kiezen voor de Vlaamse Gemeenschap, krijgen alle kansen. Ook de nieuwkomers krijgen alle kansen. Maar laat ons niet de fout maken capaciteit en voorrang op dezelfde manier te bejegenen. We moeten dus vooral inzetten op meer capaciteit, zodat voorrangsregels in dezen eigenlijk niet nodig zouden moeten zijn. Dat is mijn oproep. Verder wil ik mee zoeken naar oplossingen opdat alle kinderen optimale kansen kunnen krijgen, ook in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel.
Ik sluit mij in dezen aan bij de collega's. We bekijken zeer grondig wat de voorliggende voorstellen zijn. U vraagt om de nodige aandacht te schenken aan een aantal knelpunten die u zelf ziet. Het is belangrijk om te bekijken hoe wij hier een decreet kunnen behandelen dat ook in Brussel een stap vooruit is. U zegt: qua uitvoering moet het ook een haalbare kaart zijn. Het is belangrijk dat er, niet enkel voor Brussel, maar ook voor de andere centrumsteden, wordt bekeken in welke mate een aantal zaken onmiddellijk kunnen worden geoperationaliseerd en voor welke zaken er meer tijd nodig is. Dat element is heel belangrijk.
U spreekt over de effecten van de voorliggende zaken. Het is belangrijk om een aantal cijfers te bekijken van de effecten die het zou kunnen hebben, zodat we het decreet hier met goede informatie kunnen behandelen. Ik ondersteun de vragen die u stelt volledig. We zullen dat in alle ernst opnemen en daarin de juiste keuzes maken.
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Van den Brandt, ik dacht dat mijn antwoord duidelijk was, maar voor u was het blijkbaar niet duidelijk genoeg.
Ik vind het echt cruciaal dat we zo snel mogelijk overal, Vlaanderenbreed, tot helderheid komen wat betreft die inschrijvingen in het secundair onderwijs – ik spreek nu niet meer over het basisonderwijs. Ik denk dat u het daarmee eens bent. Ik heb uw fractie aangehoord, die zei: start dan toch tenminste met die ene datum, zodat mensen niet de plaats van een ander innemen. Want dat gebeurt nu. Ook in Brussel en de rand van Brussel zijn er problemen op dat vlak.
Ik wil niet – en dat zeg ik met de hand op het hart – dat er volgend jaar, of nu in het najaar, chaos is. Dat is voor mij de grens. Dit dossier heeft voor mij nog maar weinig te maken met partijpolitiek. Ik wil dat het op een fatsoenlijke wijze wordt ingevoerd. We hebben een compromis. Ik heb u een aantal zaken horen zeggen die ik niet goed vind, maar daarop zal ik straks ingaan. Ik denk dat u een aantal van de lijnen begrijpt die we proberen uit te zetten. Ik wil dat het in alle ordentelijkheid gebeurt. Mocht u denken dat het mijn bedoeling is om Brussel volgend jaar in diepe miserie, in chaos te storten, en dan te zeggen: het is de schuld van Brussel. Nee, dat ga ik niet doen. Dat wens ik niet.
Men heeft inderdaad gevraagd om een jaar uitstel te krijgen. U moet begrijpen dat ik ook niet zo blij ben met die vraag. Want ik wil net duidelijkheid scheppen en die tijdslijn minstens al in het leven roepen. Dat uitstel en de vragen daarrond hebben ook te maken met een aantal praktische vragen. Zo heeft Gent mij gevraagd om een jaar te wachten. Want in principe konden zij weg met de 20 procent, de voorrangsregeling. Maar dat blijkt in het softwareprogramma toch voor wat moeilijkheden te zorgen. Ook daar wil ik geen chaos. We moeten dat dus wel met een open blik durven bekijken. Als je die 20 procent operationeel wil maken, maar je wordt softwarematig in de onmogelijkheid gesteld om dat te doen, is dat ook geen gelukkige situatie. Dat wil ik dus ook niet.
Die zaken zijn we nu aan het nagaan, ook voor Brussel. Dat is het praktische luik van het geheel en ik denk dat de parlementsleden dit ook zo ervaren.
Collega De Ro, binnen de Vlaamse Regering hebben we ook gediscussieerd over de keuze tussen een getuigschrift of die negen jaar. Wat mij zorgen baart, is dat 95 procent van de leerlingen dat getuigschrift basisonderwijs heeft. Dat is een enorme groep. Als je dan 15 procent voorrang geeft aan een enorme groep, wat is dan het effect van die 15 procent nog? Daarom is dat criterium van die negen jaar er gekomen. Ik ben bereid om over andere pistes na te denken. (Opmerkingen van Jo De Ro)
Het mooie aan dat criterium was voor mij echter dat we daarmee ook naar een hefboom proberen te zoeken om kleuters naar de kleuterklas te sturen. Dan geven we toch dat signaal. Ik begrijp dat dat misschien ook wel andere effecten heeft, dus voor mij is het geen probleem dat u er nog eens over nadenkt, maar de knoop moet wel doorgehakt worden. Ik zou niet zonder oplossing willen stranden. We hebben er nu een, waar de regering mee akkoord gaat, dus ik wil vooruit.
Collega Van den Brandt, we zijn die zaken nu aan het bekijken. Grote studies over eventuele effecten van de dubbele contingentering zijn er niet, wel over het effect op de sociale mix. Dat laatste zorgt trouwens voor een tweede grote debat, namelijk over het positieve effect op de onderwijscarrière van kinderen die beter gemixt worden. De resultaten van die studie zullen we pas veel later zien. U weet dat we nu een longitudinaal onderzoek uitvoeren bij zesduizend leerlingen secundair onderwijs. Pas na dat onderzoek zullen we kunnen bepalen wat de effecten van alle maatregelen zijn. Op dit moment kan ik geen grote wetenschappelijke studies voorleggen om te bepalen of dat de beste keuze is of niet, aangezien die er gewoon niet zijn.
Je kunt de vraag natuurlijk ook in de omgekeerde richting stellen. Moet je zo’n maatregel per se nemen? Wij hebben beslist om de maatregel in het lager onderwijs te behouden, omdat die daar werkt. In het secundair onderwijs wijzigen we de regels, omdat er heel veel kritiek kwam op het feit dat Nederlands als thuistaal geen criterium was waarop de dubbele contingentering geënt was. Er zijn slechts twee of drie criteria, die niet helemaal gelijklopen met de socio-economische status (SES).
We hebben dan ook beslist om de scholen hierin de vrijheid te geven. Het LOP kan het initiatief nemen om die 20 procent in te vullen. Volgend jaar is in elk geval een overgangsjaar, dus het is niet zeker of dat volgend jaar dan wel een jaar later al kan. De parlementsleden zullen dus moeten uitmaken of de huidige situatie kan blijven bestaan.
Collega’s De Ro en Van Dijck, wat de link met de capaciteit betreft, ben ik het uiteraard met jullie eens, als jullie zeggen dat er een capaciteitsprobleem is. Ik zie echter dat wij – en daar ben ik ook trots op – met de Vlaamse Regering veel middelen hebben vrijgemaakt om in Brussel scholen bij te bouwen. Ook collega Guy Vanhengel en de Vlaamse Gemeenschapscommissie hebben grote inspanningen geleverd om bij te bouwen, en toch lukt dat niet zo spectaculair. Er zijn nog ettelijke miljoenen ongebruikt – ongebruikt! Er zijn bijna geen dossiers ingediend om huursubsidies te krijgen. Er worden bijzonder weinig dossiers ingediend om in het DBFM-programma (Design Build Finance Maintain) binnen te raken. (Opmerkingen van Koen Daniëls)
Kloppen op tafel vind ik in dit geval wat lastig, aangezien ik ook merk dat we zeer weinig goede locaties hebben of zeer weinig goede grond vinden. Er is een heel mooi dossier ingediend op de Sint-Michielssite en er zijn nog twee lopende dossiers, waarvan we een hebben kunnen honoreren bij het DBFM-programma, het andere niet, omdat het al te ver gevorderd was. Er was namelijk al een publiek-private samenwerking (pps) opgestart. We proberen dat dossier nu wel op een eigen traject te financieren.
Brussel is gewoon een enorm moeilijke zone om geschikte projecten te vinden. Ik ben het er dus mee eens dat er capaciteitstekorten zijn, maar verwijt mij niet dat ik geen middelen voorzie. Die zijn er wel degelijk.
Ik heb net aan Bavo Smits gevraagd hoeveel middelen er nu nog ongebruikt zijn van de capaciteitsmiddelen die we de voorbije vijf jaar beschikbaar gesteld hebben, maar ik verwijt Brussel niet noodzakelijk dat er middelen ongebruikt blijven. Ik zie ook wel hoe er echt gezocht wordt naar geschikte locaties, maar er zijn er niet genoeg.
Die capaciteitsronde komt eraan, en ik hoop daar snel mee te landen. Op dit ogenblik is men er trouwens over aan het discussiëren. Maar als we hiermee landen, zijn die scholen volgend jaar nog niet gebouwd. We kunnen dus niet wachten met het nieuwe inschrijvingsdecreet tot die scholen gebouwd zijn. We moeten beide sporen bewandelen.
Collega Van den Brandt, het moet mij ook van het hart dat ons Nederlandstalig onderwijs ongelooflijk populair is, vanwege de kwaliteit, ook bij ouders die geen enkele intentie hebben om een woord Nederlands te leren. Dan vind ik wel – en dat is mijn persoonlijke overtuiging – dat we die ouders die wel een inspanning doen om Nederlands te leren, ook in het belang van hun kind, wel mogen belonen. Daar is een tijdje geleden ook een gerechtelijke uitspraak over geweest en we mogen dat effectief doen.
Dat is een terechte keuze die wij maken, en het is een keuze die de Rand rond Brussel ook zou willen kunnen maken. Aangezien er daar echter enkel Nederlandstalig onderwijs bestaat, is dat natuurlijk iets moeilijker te implementeren.
Wat uw bezorgdheid betreft dat we er toch voor moeten zorgen dat er volgend jaar geen grote problemen ontstaan, uw vragen worden zeker bekeken. De voorzitter heeft het er daarnet ook over gehad. We gaan zeker geen chaos creëren. Ik wil echter wel vooruit en ik wil zeker ook vooruit met mijn ene gezamenlijke inschrijvingsdatum. U moet ook wel begrijpen dat ik dat niet nog een jaar wil laten sudderen.
Collega De Ro, we zullen ook bekijken of we cijfers hebben over hoeveel er negen jaar onderwijs volgen en wat de impact is. Wat die 15 procent betreft, ik vind dat op zich een heel goede zaak, maar het probleem is dat dat een heel grote groep leerlingen is. Dan kijk ik naar collega Van den Brandt, die vraagt hoeveel men daarmee dan gelukkig kan maken. Dat zal altijd een relatief beperkte groep zijn, dat is waar.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Ik waardeer dat u bereid bent om die datum te bekijken, want, zoals ik zei, nu al worden er brieven gestuurd naar ouders om te zeggen dat infomomenten worden verschoven. Dat geeft ouders geen veilig gevoel. Ik hoop dus dat inderdaad snel kan worden beslist of we daarmee doorgaan of niet, zodat ook scholen en CLB’s enzovoort – want daar zit een hele machinerie achter – weten wat ze moeten doen en die antwoorden kunnen geven, en zodat ook die software enzovoort op tijd kan worden aangepast. Dat is ook om hier in het parlement een goed debat te hebben. Ik voel hier immers bij de collega’s dat ze luisteren naar de kritieken of bedenkingen die er zijn, en dat er een bereidheid is om te onderzoeken of iets kan worden aangepast als het echt niet goed zit. Dat waardeer ik, maar dat vraagt wel een parlementaire reflectie hier. We moeten vermijden dat we op 16 december eigenlijk met een revolver tegen ons hoofd een ontwerp van decreet moeten goedkeuren omdat we weten dat we anders voor heel Vlaanderen iets blokkeren.
Minister, dat wil ik in alle oprechtheid ook niet, want ik weet dat er in heel veel steden heel veel vraag naar is. In Brussel hebben we misschien de luxe dat we al een systeem hebben ontwikkeld en dat alle scholen al meedoen met het online aanmelden, dat we al af zijn van dat kamperen. In die zin is het van belang dat we hier de tijd nemen om dat goed te bespreken, dat we vermijden dat we fouten maken met die decreettekst. Groen zal zich zo constructief mogelijk opstellen.
Ik blijf wel met twee fundamentele zaken zitten. Als ik de argumentaties hoor, voel ik twee knelpunten. Als we de voorrangsgroep te groot maken, dan schaffen we het principe van de voorrang af. Dat klopt. Als er 100 plaatsen zijn, en er zijn 120 mensen die voorrang hebben, dan heb je geen voorrang meer. Als je echter dan die groep gaat beperken, dan moet je dat wel volgens faire en correcte criteria doen. Ik ben het ermee eens dat het enige antwoord het voorzien in voldoende capaciteit is. Zeker in het secundair onderwijs is er nu de nieuwe Comeniussite, is er een nieuwe school in Schaarbeek, dus er zijn nieuwe secundaire scholen in Brussel bij gekomen. Dat is nodig en goed, en we zullen met de bespreking van de capaciteitsmonitor zien of dat voldoende capaciteit is om dat op te vangen. Ik wou dat debat bewust vandaag niet aangaan om het een beetje toe te spitsen. Die keuze mag echter niet te arbitrair zijn. Als die keuze dan wordt dat men een zo klein mogelijke groep wil in plaats van dat dit zo eerlijk mogelijk is, dan denk ik dat u een van de fundamenten van uw eigen decreet onderuithaalt, namelijk de eerlijkheid en een faire kans voor alle kinderen.
Een tweede zaak waar ik principieel moeite mee heb, is het volgende. U zegt dat u hierdoor ouders bepaalde keuzes wilt laten maken, dat u hen wilt stimuleren om hun kleutertjes naar school te brengen, om Nederlands te leren. Dat zijn twee doelstellingen die ik deel. Ik vind ook dat ouders Nederlands moeten leren. Anders is het heel moeilijk om met de leerkracht te communiceren, om kinderen te begeleiden, om met andere ouders contact te hebben. Ik vind dat ongelooflijk belangrijk. Ik vind het ook ongelooflijk belangrijk dat we kleutertjes naar school krijgen, maar de vraag is of we dat met dit instrument moeten doen. Zij die niet naar dat eerste kleuterklasje zijn gegaan, en ik wil daar toch bij zeggen dat dat voor een grote groep zo is omdat er een plaatstekort is in de buurt, hebben immers eigenlijk dan ook nog eens de pech dat ze hun voorrang verliezen in het middelbaar onderwijs. Dat vind ik een heel zware sanctie, en misschien is dat om bepaalde redenen, omdat het kindje niet rijp is om naar school te gaan of zo. Ik vind dat dus niet het juiste instrument om een legitiem doel te bereiken. Hetzelfde voor het leren van Nederlands. Ik heb het daarstraks al gezegd. Als ouders dat dan niet doen en je ontneemt dat kind dan de toegang tot een voorrangsgroep, dan straf je eigenlijk een kind voor het gedrag van de ouders, en dat gaat voor mij fundamenteel in tegen de visie die wij op onderwijs hebben: kinderen kansen geven, ongeacht afkomst, ongeacht hun ouders, iedereen eruit trekken en alle kansen geven. Wat dat betreft, is mijn oproep dus de volgende: zoek voor die twee legitieme doelen andere instrumenten, maar verwring die niet met een Inschrijvingsdecreet, want dan geven we jongeren niet de kansen waar ze eigenlijk recht op hebben.
Maar goed, dit komt ongetwijfeld nog terug op het moment van het decreet. Het feit dat de tijdsdruk eventueel kan wegvallen, zal, denk ik, een groot verschil maken voor de parlementaire reflectie.
De vraag om uitleg is afgehandeld.