Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, men zou bijna denken dat ik betaald wordt om reclame te maken voor één onderwijsnet, want de dingen waar men niet over spreekt, zijn niet belangrijk. Maar dat is niet het geval. Ik vind het wel wijs dat men een aantal dingen naar voren schuift.
De grootste onderwijskoepel van Vlaanderen, het katholiek onderwijs, onderzoekt of ze vanaf het schooljaar 2019-2020 alle 14-jarigen dezelfde proeven kan laten afleggen boven op de bestaande examens. Deze zogenaamde megatoetsen zouden de scholen in de mogelijkheid kunnen stellen hun resultaten te vergelijken met andere scholen en de gemiddelde scores in Vlaanderen.
Voor het basisonderwijs zijn sinds het schooljaar 2017-2018 de gevalideerde standaardtoetsen officieel ingevoerd. Het betreft de toetsen die we al kenden: de interdiocesane en de OVSG-toetsen (Onderwijskoepel van Steden en Gemeenten). Ze zijn gevalideerd. Meten ze wat ze meten, kunnen we daar dingen uit afleiden, zoals de relatie met de eindtermen en dergelijke meer? Dat lijkt me goed. De toetsen waren er eerst voor twee en vanaf dit schooljaar voor drie leergebieden. Dat is een vraag die de N-VA had gesteld.
Deze toetsen worden door alle leerlingen van alle onderwijsnetten afgelegd. De resultaten van deze toetsafnames zijn gericht op het verkrijgen van informatie op schoolniveau over de mate waarin de leerlingenpopulatie de eindtermen bereikt en ze worden aangewend in het kader van interne kwaliteitszorg. Collega's, ik denk dat het echt cruciaal is voor een school om te weten of ze echt goed bezig is. Het is ook handig om te weten waar je staat met je leerlingenpopulatie, hoe ze zich verhouden, wat je bereikt en wat je niet bereikt. Een school kan zich heel trots op de borst kloppen en zeggen ‘we zijn een goede school’, maar wat is je referentiekader? Op deze manier kunnen we dat enigszins objectiveren voor de scholen. De resultaten kunnen een van de elementen zijn waar de klassenraad rekening mee houdt bij de toekenning van een getuigschrift. In Vlaanderen wordt heel veel tijd besteed aan toetsen. Laat ons die tijd dan ook niet alleen gebruiken om te kijken naar kwaliteit maar ook om te zien waar de individuele leerling staat. Uiteraard mag het dan niet alleen om die ene toets gaan, want een leerling zit een heel jaar op de schoolbanken en we gebruiken uiteraard alle elementen van die leerling.
Minister, hoe reageert u op de mogelijke invoering van deze megatoetsen? Vindt u het wenselijk dat enkel het katholiek onderwijs deze proeven zal afnemen of bent u van oordeel dat dit Vlaanderenbreed moet worden ingevoerd? Hoe zullen deze proeven zich verhouden ten opzichte van de peilingsproeven die reeds bestaan? Is dit geen dubbel werk? Hoe is de afname van de standaardtoetsen in het basisonderwijs vorig jaar verlopen? Welke leergebieden zijn er getest en welke zullen er dit schooljaar worden getest?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega Daniëls, ik wil voorafgaandelijk opmerken dat niet alleen het katholiek onderwijs met de idee speelt om dergelijke toetsen te doen. Ook het Stedelijk Onderwijs Antwerpen heeft het plan om de leerlingen in het basisonderwijs en de eerste twee jaar van het secundair onderwijs twee keer per jaar in kaart te brengen. Ik vind het op zich een schitterende zaak dat men eindelijk aandacht begint te hebben voor de leerwinsten die worden gemaakt en dat men dat op geregelde tijdstippen wil toetsen. De aandacht voor de eerste graad van het secundair komt niet uit de lucht vallen. Het is de eerste keer dat we met basisgeletterdheid gaan werken. Alle leerlingen moeten bepaalde eindtermen halen, dus is het niet onlogisch dat men dan gaat kijken om breed te gaan toetsen.
Vlaamse scholen hebben een ruime autonomie op het vlak van leerlingenevaluatie en interne kwaliteitszorg. Onze regelgeving stelt heel terecht dat de school zelf de eerste verantwoordelijke is voor die kwaliteitszorg. Als een school wil nagaan of ze kwaliteitsvol werkt en of ze haar pedagogisch project goed realiseert, heeft ze goede instrumenten nodig om een zicht te krijgen op haar eigen werking. Wij hebben samen met de coalitiepartners deze legislatuur volop ingezet op het creëren van informatierijke omgevingen die scholen ondersteunen in hun interne kwaliteitszorg en zelfevaluatie.
In het masterplan hervorming secundair onderwijs uit 2013 is erin voorzien dat, met het oog op feedback op schoolniveau en met het oog op het verzamelen van gegevens op systeemniveau, in de loop van het secundair onderwijs meetmomenten zullen worden ingevoerd voor taal, wiskunde en wetenschappen. Ik onderschrijf de afspraken uit het masterplan die wat mij betreft vorm kunnen krijgen zodra de nieuwe eindtermen zijn goedgekeurd. Qua methode zouden we ons kunnen spiegelen aan wat we in het basisonderwijs doen: ook hier werken scholen in het kader van hun interne kwaliteitszorg met gevalideerde toetsen.
We hebben er nog geen keuze in gemaakt hoe we dat zullen doen. Daarom heb ik aan de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) gevraagd om, steunend op een aantal recente onderzoeken, een advies uit te brengen over hoe het beleid rond interne kwaliteitszorg en leerlingenevaluatie kan worden versterkt en welke spelers hier welke actie zullen kunnen ondernemen. Het advies is gevraagd tegen het kerstreces. Ik denk dat we op basis van dat advies een zeer interessante gedachtewisseling zullen kunnen hebben.
U vraagt of dit geen dubbel werk is, collega. Dat is een goede vraag. Ik kan zelf nog geen gefundeerde uitspraak doen over die megatoetsen van het Katholiek Onderwijs Vlaanderen omdat ik niet weet op welke manier ze die concreet zullen invullen. Ik kan wel nog eens verduidelijken wat de doelstellingen en mogelijkheden zijn van onze peilingsproeven.
De peilingsproeven die de Vlaamse overheid afneemt, zijn iets helemaal anders. Wij gaan ten eerste peilen naar de mate waarin de leerlingen in het Vlaams onderwijs effectief de eindtermen of ontwikkelingsdoelen behalen. De focus ligt hier niet op de leerplannen, maar op het systeemniveau en op de specifieke eindtermen.
Ten tweede: zijn er belangrijke verschillen tussen scholen in het al dan niet behalen van de eindtermen door hun leerlingen en blijven die verschillen bestaan na controle op bepaalde school- en leerlingenkenmerken?
Ten derde, in welke mate zijn bepaalde leerling-, klas- of schoolkenmerken bepalend voor de mate waarin leerlingen de eindtermen al dan niet bereiken?
Ten vierde, zijn er doorheen de tijd trends of evoluties te onderscheiden in de mate dat leerlingen de eindtermen bereiken?
De resultaten van het peilingsonderzoek zijn en blijven voor mij een zeer belangrijke indicator voor de algemene kwaliteit van het Vlaams onderwijs. Het is een informatiebron bij de beslissing om eindtermen en ontwikkelingsdoelen te behouden, dan wel te actualiseren of verder te verfijnen. Na elke peiling gaan we met alle betrokken partners in dialoog om te zoeken naar verklaringen en mogelijke acties die we samen kunnen ondernemen om de resultaten te verbeteren. Ik wil hier blijvend op inzetten. Ik heb er ook voor gezorgd dat belangrijke partners in onderwijskwaliteit, zoals de pedagogische begeleidingsdiensten en lerarenopleiders, nauwer betrokken zijn dan vroeger bij het volledige proces van het peilingsonderzoek.
Hoe is de afname van de standaardtoetsen in het basisonderwijs vorig jaar verlopen? Op het eind van vorig schooljaar moesten alle scholen van het gewoon lager onderwijs bij elke leerling een gevalideerde toets afnemen voor ten minste twee leergebieden. De scholen konden daarbij zelf kiezen welke leergebieden ze wensten te toetsen. Vanaf dit schooljaar moeten er drie leergebieden getoetst worden.
Zoals jullie weten, hebben we hiervoor een toolkit voorzien. Er zijn vandaag drie sets van gevalideerde toetsen voor het basisonderwijs: de interdiocesane proeven, onze eigen paralleltoetsen van de peilingen en de OVSG-toetsen.
De onderwijsinspectie zal nagaan op welke manier de scholen omgegaan zijn met de resultaten van die toetsen om het kwaliteitsbeleid van de eigen school te verbeteren. Ik wil namelijk niet dat men deelneemt aan een toets, om die daarna in een kast stof te laten vergaren. Daar hebben we niets aan. De resultaten moeten gebruikt worden om het kwaliteitsbeleid te verbeteren.
We hebben bij het katholiek onderwijs, bij het Steunpunt voor Toetsontwikkeling en bij de OVSG de cijfers opgevraagd over de deelnames aan de toetsen. Vorig schooljaar, het eerste jaar dat de verplichting er was, namen 507 OVSG-scholen en 369 GO!-scholen deel aan de OVSG-toetsen. Dit komt overeen met 99 procent van de OVSG-scholen en 92 procent van de GO!-scholen. Dit is een duidelijke stijging ten opzichte van de voorbije jaren. 23 andere scholen namen ook de OVSG-toetsen af. De OVSG-toetsen slaan op verschillende leergebieden: Nederlands, wiskunde, wereldoriëntatie en Frans. Er waren ook praktische proeven voor techniek, spreken en luisteren, lichamelijke opvoeding, muzische vorming, communicatie Frans, ICT en verkeer, namelijk fietsbehendigheid.
Wat de interdiocesane proeven betreft, namen 37.448 leerlingen van het zesde leerjaar deel. Dat komt overeen met 92,87 procent van de laatstejaars in het katholiek basisonderwijs. Ook dat is een stijging ten opzichte van de voorbije jaren. Het ging om proeven Nederlands, wiskunde, mens & maatschappij, wetenschappen & techniek. Dit schooljaar is er bijkomend een toets voor het leergebied Frans. Er zijn 1400 scholen voor basisonderwijs. Bijna 93 procent daarvan heeft dus deelgenomen aan de interdiocesane proeven.
We kwamen dus drie keer niet aan 100 procent. Daarom hebben we bekeken hoeveel scholen er deelgenomen hebben aan de paralleltoetsen. Het blijkt dat 183 basisscholen deelgenomen hebben aan de paralleltoetsen. Ook dat is een stijging ten opzichte van 2017, toen slechts 124 basisscholen deelnamen. De paralleltoets Nederlands Lezen werd in 73 scholen afgenomen, en was daarmee – en ik ben daar heel blij mee – de populairste paralleltoets dit jaar. Basisscholen namen gemiddeld vier verschillende paralleltoetsen af. De nieuwe paralleltoets Frans Basisonderwijs Lezen werd in 58 scholen afgenomen en Frans Basisonderwijs Luisteren in 57 scholen.
Als we alles optellen, komen we aan ongeveer 100 procent. Er zijn ook scholen uit het katholiek onderwijs die de OVSG-toetsen afgenomen hebben. Ik denk dat we het schoollandschap dus volledig dekken. Het zijn kersverse cijfers, die we nu nog aan het bekijken zijn.
Wat de deelnames betreft, zien we dus een zeer duidelijke impact van de verplichting die we ingevoerd hebben, en die dit schooljaar uitgebreid wordt naar drie leergebieden. Veel belangrijker dan de deelname, is voor mij wat ermee gebeurt, de vertaling dus van die deelnames en resultaten naar het globale kwaliteitsbeleid van de school. Dat zullen we pas zien nadat we inspectieverslagen ontvangen hebben.
De heer Daniëls heeft het woord.
Dank u wel, minister. We hebben hier in het verleden ook al interessante gesprekken over gevoerd. Ik heb met veel aandacht de reacties gelezen op de websites van de koepels naar aanleiding van het onderzoek van Jan Vanhoof over het meten van leerwinst. De kwestie is dat we al heel wat tools hebben. Ik lees in de kranten dat de koepels absoluut tegen centrale examens zijn. Dat vinden ze een schande, tot het moment dat ze zelf een toets invoeren. Dan is het wel oké. Daarover maak ik me wel wat zorgen.
Ik neem even het artikel uit De Morgen erbij. Ik maak me zorgen, omdat de vraag is wat we met de resultaten zullen doen. Krijgen onderzoekers die resultaten om te zien wat er gebeurd is?
Het is immers natuurlijk minstens even belangrijk om aan die resultaten longitudinale zaken te koppelen. Als een school stijgt of daalt, als het daar niet goed gaat, dan wordt er heel vaak naar de overheid en naar de minister van Onderwijs gekeken, in dit geval naar u, maar misschien is er een nieuw handboek gebruikt, is er een nieuw leerplan gebruikt, is er een bepaalde pedagogische visie ontwikkeld en is men plots anders beginnen te werken. Dan is het niet zozeer de minister, de overheid, het parlement, de regering die de veroorzaker is van een stijging of een daling, maar ligt het probleem elders. Dan denk ik toch dat het goed is dat we een zicht hebben op die resultaten om te weten wat we moeten bijsturen. Kijken we naar de debatten die we hebben gehad over de eindtermen: ik ben zeer dankbaar voor de input die we hebben gekregen uit de peilingsproeven en de parallelproeven, want toen wisten we tenminste waarover we spraken en waren we niet in het ijle bezig. We wisten heel concreet waar een aantal hiaten zaten. Voor de overheid én de school én de koepel én de pedagogische begeleiding is het net dat wat cruciaal is, het meten van leerwinst, weten of men vooruitgaat of niet vooruitgaat en wat men daaraan gaat doen. Ja, die cijfers moeten niet in het lang en in het breed in de kranten staan. Ik ben het ermee eens dat niet in de krant moet staan dat school X dat resultaat heeft, maar je kunt wel nog altijd intern aan de slag met die gegevens. Ik hoop dus dat, als koepels zelf megatoetsen gaan ontwikkelen, ze zich daarin laten bijstaan om dat op een professionele, valide manier te doen, en dat men de resultaten ook ruimer ter beschikking stelt, aan iedereen die een rol speelt als het erover gaat om ook iets te doen met die resultaten, dat men daar niet op gaat zitten en schermt met de privacy, want dat zou jammer zijn voor alle tijd, energie en middelen die erin worden gestoken.
De heer De Meyer heeft het woord.
Eerst en vooral maak ik geen enkel intentieproces. Ik vind het wel waardevol dat sommige koepels erover denken om in het kader van de interne kwaliteitszorg instrumenten te ontwikkelen om daadwerkelijk na te kijken wat de kwaliteit is van een manier van werken in hun scholen. Die toetsen zijn uitdrukkelijk niet bedoeld voor de evaluatie van individuele leerlingen.
Ten tweede, ik ben geen voorstander van centrale eindexamens. Ik wil daar heel duidelijk over zijn. Dat is immers duidelijk iets anders: daarbij gaat het over de toetsing van leerlingen en certificering ervan. Als je naar buitenlandse voorbeelden kijkt, en ik neem Frankrijk als voorbeeld, dan weet je dat het centrale examen dat zij hebben, niet de grote bijdrage was voor de onderwijskwaliteit.
Ten derde, minister, kijk ik met heel veel belangstelling uit naar het Vlor-advies dat u hebt gevraagd.
Minister Crevits heeft het woord.
Wat de opmerkingen betreft over een zicht krijgen op de resultaten, nog eens het volgende. We hebben daar ook lang over gediscussieerd. Als we zelf hebben opgelegd dat elke school moet deelnemen aan een schooloverstijgende proef voor een aantal leergebieden, dan is dat natuurlijk niet bedoeld om Vlaanderenbreed te kunnen vergelijken wie het goed en wie het slecht doet. Dat is bedoeld om ervoor te zorgen dat scholen aan de hand van de resultaten die schooloverstijgend worden gehaald, hun kwaliteitsbeleid op school gaan verbeteren. Collega Daniëls, aan de ene kant hebt u natuurlijk gelijk. Als een systeem op school wordt veranderd en dat leidt tot dalende resultaten, dan is dat een probleem, maar wij gaan er net van uit dat scholen op dat vlak een eigen verantwoordelijkheid hebben en ook voldoende bestuurskracht moeten hebben om het roer dan om te gooien. We zien dat dat op een aantal plaatsen ook lukt.
Daarnaast kan, zoals ik eigenlijk ook heb gezegd, onze inspectie ook bekijken op welke manier men omgaat met de resultaten van die deelnames en zeggen dat iets geen goed bestuur is of dat de kwaliteitstoets niet goed is. Dat is net het verschil in de manier waarop de inspectie straks zal omgaan met de controles. Onze inspectie zal ook niet meer op leerplannen, maar op eindtermen controleren. Dat is natuurlijk ook belangrijk. De eindtermen moeten ook letterlijk voorkomen in de leerplannen, waardoor een en ander toch wel wat helderder wordt.
Collega Daniëls, wij doen trouwens al enkele jaren een longitudinaal onderzoek. Dat is misschien ook interessant. Wij volgen zesduizend jongeren – ik zeg het nu uit het blote hoofd – doorheen de schoolcarrière in heel veel scholen in Vlaanderen om een zicht te krijgen op wat werkt, wat niet werkt, wat de invloed is van de socio-economische status (SES) op schoolse prestaties. Het onderzoek zal nog een paar jaar lopen. Ik denk dat we daaruit heel interessante zaken zullen kunnen afleiden, ook als het gaat over de aanpak in diverse scholen.
Wat de vragen over het centraal examen betreft, in het regeerakkoord is afgesproken dat we het zouden doen op die wijze waarop het nu is gebeurd. Ik sta er ook volkomen achter om dat op deze wijze te doen, maar het is voor mij vooral ook van belang dat elke school deelneemt op de wijze zoals we hebben gevraagd, want al die testen zijn gevalideerd en ook gecontroleerd, zitten in een toolkit, en dat men daar daarna ook mee aan de slag gaat. We hebben al heel vaak gediscussieerd over een centraal examen. Als je daaraan deelneemt, en de resultaten zijn wat ze zijn, en men gaat daar niet mee aan de slag, dan zal dat ook het geheel niet verbeteren. Maar zoals gezegd, na het advies van het Vlor dat door mij is gevraagd, zullen we hier, denk ik, nog een zeer interessant debat kunnen voeren over de zin en onzin, en vooral de manier waarop we dat peilen in de eerste graad, zoals voorzien in het masterplan secundair onderwijs, operationeel zullen kunnen maken.
De heer Daniëls heeft het woord.
Het is jammer dat het na het zomerreces is, maar ik denk dat in deze vrij kalme tijden iedereen toch nog tijd heeft om boeken te lezen. Ik kan alle collega’s enkel maar het boek ‘Zicht op leerwinst. Scenario’s voor gestandaardiseerde toetsen’ van Jan Vanhoof aanraden, ook het resultaat van een beleidsonderzoek. Ik kan dat zeker aanraden.
Op een van de eerste pagina's staat: “Gestandaardiseerde toetsen worden kapotgeschoten door ze gelijk te stellen met centrale eindexamens.” Dat is het dus niet. De mensen die hier proberen te zeggen dat het een het ander is en omgekeerd, neen, dat is het dus niet. Ik wil daar nog eens heel nadrukkelijk op wijzen. Het lijkt mij wel logisch dat gegevens en onderwijstijd en budgettaire middelen, dat iedereen – scholen, leerkrachten, koepels, begeleiding, overheid, inspectie – die geïnvesteerde middelen maximaal gebruikt om de onderwijskwaliteit mee in de hand te houden, mee bij te sturen, te kijken waar er verschillen zitten. Als de leerling er tijd in heeft gestoken om zo'n toets in te vullen – en dat staat ook in de decreten –, dan kunnen die toetsen een element zijn van de individuele beoordeling omdat het gestandaardiseerde toetsen zijn. Het zou wel heel straf zijn mochten we een leerling een toets laten maken en zeggen dat we er niets mee gaan doen. Scholen, wees wijs en gebruik de onderwijstijd maximaal. Er is al veel kritiek dat er in Vlaanderen veel tijd naar toetsen gaat; laat ons die toetsen dan ook gebruiken. Zoals ik daarnet heb gezegd, is het geen alles-of-nietsverhaal, maar laat ons ze wel gebruiken.
Minister, collega's, ik hoop dat de resultaten van zulke toetsen niet veilig in een kluis op één adres liggen, maar dat ze ook zullen worden gebruikt op alle vlakken en overal. Als onderzoekers ernaar vragen in het kader van longitudinaal onderzoek, dan moeten die cijfers ook ter beschikking worden gesteld. Ik denk dat iedereen in Vlaanderen er alleen maar wel bij kan varen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.