Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, uit een studie van Probis in opdracht van ING blijkt dat de structurele wachtlijsten in woonzorgcentra grotendeels zijn weggewerkt. De bezettingsgraad in de Belgische woonzorgcentra ligt gemiddeld hoog, maar is de voorbije drie jaar licht gedaald, van 96,3 procent naar 95 procent. Er is zelfs sprake van een beperkte overcapaciteit. De bezettingsgraad zou het laagst zijn in de hoofdstad Brussel, de provincies Limburg en Antwerpen.
Er zijn natuurlijk verschillende verklaringen voor de daling van de bezettingsgraad. Vooreerst realiseerde u, minister, 9800 bijkomende bedden in woonzorgcentra. Dat is niet min, het is een nooit geziene groei aan bijkomende capaciteit. Daarnaast zet het beleid ook meer in op een gediversifieerd aanbod aan woonzorg, namelijk vermaatschappelijking van de zorg. Dit sluit aan bij de wens van ouderen: langer thuis wonen, thuis ondersteund worden door meer thuiszorg en nieuwe, innovatieve technologie. Tot slot zal de vergrijzingsgolf pas binnen tien jaar versnellen, wanneer de babyboomgeneratie 70 plus wordt.
Een blijvende uitdaging is natuurlijk – we hebben het er in deze commissie al vaak over gehad – het aantrekken van personeel. 87 procent van de woonzorgcentra vindt moeilijk tot zeer moeilijk verpleegkundigen en de helft heeft evenveel moeite om ook zorgkundigen aan te trekken. In een reactie pleit Zorgnet-Icuro voor extra personeel. Zorgbehoevenden die ervoor kiezen om naar een woonzorgcentrum te verhuizen, hebben immers meer en meer een zwaar zorgprofiel. Ik verwijs hierbij naar de conceptnota met de vraag om te voorzien in een groeipad voor zorgzwaartegebonden financiering van de thuis- en ouderenzorg.
Nu de inhaalbeweging op vlak van capaciteit is gemaakt, rijst de vraag naar verleende voorafgaande vergunningen van woonzorgcentra en centra voor kortverblijf zonder erkenningskalender. In de conceptnota ‘Residentiële ouderenzorg, een échte thuis voor kwetsbare personen. Een stevige uitdaging voor de samenleving én zorgaanbieders’ wordt er gesproken over een reconversiekalender: in overleg met de sector zouden er reconversiesleutels worden bepaald om deze vergunningen om te zetten in een andere zorgvorm. Die sleutels bepalen de ruilwaarde van een voorafgaande vergunning aan de hand van objectieve criteria.
De reconversiebeweging zou worden uitgevoerd binnen het vastgelegde budget erkenningskalender 2020-2025, waarbij een nader te bepalen deel niet langer voor uitbreiding van woongelegenheden in woonzorgcentra maar voor reconversie zal worden aangewend, wat een goede zaak is.
Minister, in de commissievergadering van 27 maart 2018, toen ik daarover een vraag stelde, hebt u reeds een tipje van de sluier opgelicht over de reconversiebeweging. Na zes maanden stel ik u daarover graag een vervolgvraag. Wat is nu de stand van zaken met betrekking tot het reconversietraject? Zijn er reeds verdere stappen gezet? Wanneer zullen de initiatiefnemers een aanvraag tot reconversie kunnen indienen? Het overleg met de sector is uiteraard belangrijk om tot een goede reconversie te komen. Waarnaar gaat de voorkeur vooral uit? Zijn er daarover reeds resultaten gekend?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’, zoals bepaald in de conceptnota ‘Residentiële ouderenzorg, een échte thuis voor kwetsbare personen. Een stevige uitdaging voor de samenleving én zorgaanbieders’, goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 30 maart 2018, zal de Vlaamse Regering de modaliteiten bepalen op basis waarvan de erkenningskalender in deze legislatuur volledig kan worden ingevuld voor de periode 2020 tot 2025.
Binnen het budgettair kader van het traject van de erkenningskalender werd de mogelijkheid gecreëerd om reeds verleende voorafgaande vergunningen om te zetten, te ‘reconverteren’, in een andere ouderenvoorziening, in een planningsvergunning voor een rvt-bed (rust- en verzorgingstehuis) of een pvt-bed (psychiatrisch verpleegtehuis), of in een erkenning van een thuiszorgvoorziening.
Hiervoor werd op 20 juli 2018 het voorontwerp van besluit van de Vlaamse Regering principieel goedgekeurd. Dit besluit kwam tot stand na intensief overleg met de koepels van de residentiële ouderenzorg. Het bepaalt de voorwaarden en de procedure voor de aanvraag van een omzettings- en erkenningskalender voor voorafgaande vergunningen die verleend werden voor initiatieven met betrekking tot woonzorgcentra en centra voor kortverblijf, die een verdere invulling van de nog beschikbare programmatieruimte impliceren en die nog niet over een erkenningskalender beschikken. Enkel deze voorafgaande vergunningen komen in aanmerking voor de omzettingskalender.
De mogelijkheid om ook erkenningen en voorafgaande vergunningen met erkenningskalender om te zetten, werd niet in overweging genomen. In overleg met de koepelorganisaties zal deze mogelijkheid in een latere fase worden onderzocht om eventueel te operationaliseren.
Het besluit vult de capaciteit woonzorgcentrum en centrum voor kortverblijf in die werd gedefinieerd in het groeipad erkenningskalender voor de periode 2020-2025 vastgelegd in het besluit van 24 april 2015 betreffende het maximale aantal te erkennen woongelegenheden voor woonzorgcentra en centra voor kortverblijf in het kader van de erkenningskalender.
De omzettingskalender wordt gefinancierd met de middelen van de erkenningskalender die zijn bepaald in dat besluit. Hiertoe zullen de middelen van een deel van de jaarlijks toe te kennen capaciteit voor woonzorgcentra en centra voor kortverblijf worden gereserveerd voor omzettingen naar andere zorgvormen.
Daarnaast bepaalt dit ontwerpbesluit de voorwaarden voor het samenvoegen en wijzigen van voorafgaande vergunningen die onder het toepassingsgebied van dit besluit vallen, voor wat betreft de initiatiefnemer en de inplantingsplaats. Het samenvoegen en wijzigen van voorafgaande vergunningen onder bepaalde voorwaarden, heeft als doelstelling de reeds voorafgaand vergunde capaciteit maximaal te dynamiseren. Het biedt aan houders van voorafgaande vergunningen met een capaciteit die niet omvangrijk genoeg is, mogelijkheden om hun initiatief op een economisch rendabele manier te exploiteren.
Na de principiële goedkeuring werd het besluit voorgelegd voor advies aan de Raad van State. Momenteel verwerkt het kabinet in samenwerking met de administratie de opmerkingen die de Raad van State heeft geformuleerd, om opnieuw te worden voorgelegd aan de Vlaamse Regering voor definitieve goedkeuring. De agendering op de bijeenkomst van de Vlaamse Regering voor definitieve goedkeuring zal gebeuren in de loop van deze maand.
Het principieel goedgekeurde besluit bepaalt dat initiatiefnemers die houder zijn van een voorafgaande vergunning voor woongelegenheden in centra voor kortverblijf of woonzorgcentra die onder het toepassingsgebied van dit besluit vallen, uiterlijk op 1 januari 2019 een aanvraag tot erkennings- of omzettingskalender kunnen indienen voor het trimester waarin zij de erkenning wensen in te laten gaan in 2020, 2021, 2022, 2023, 2024 of 2025. Indien een initiatiefnemer van de mogelijkheid tot samenvoeging en/of wijziging van een voorafgaande vergunning wenst gebruik te maken, voegt hij de vereiste formulieren en bijlagen toe aan de aanvraag erkennings- en omzettingskalender. De documenten worden door het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid ter beschikking gesteld na de definitieve goedkeuring van het besluit. In principe zal een initiatiefnemer dus een aanvraag kunnen indienen vanaf de definitieve goedkeuring tot en met 1 januari 2019. Indien een initiatiefnemer geen erkennings- of omzettingskalender aan het agentschap heeft bezorgd naar aanleiding van dit besluit, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege.
Zodra het besluit definitief wordt goedgekeurd door de Vlaamse Regering, zal dit uitvoerig worden gecommuniceerd aan de sector. De koepels zijn op dit ogenblik reeds op de hoogte van de krijtlijnen van het besluit en van het gegeven dat het advies van de Raad van State in verwerking is.
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het antwoord. Ik stel vast dat alles op schema zit en dat tegen 1 januari 2019 uiterlijk de koepels die voorafgaande vergunningen in portefeuille hebben, er op tijd van op de hoogte zullen worden gebracht dat men een voorafgaande vergunning eventueel kan omzetten als dit nodig is.
Minister, dank u voor de geleverde inspanningen. De studie van Probis toont aan – het is de eerste keer dat dit van een externe partner als ING uitvoerig in de pers kwam – dat het de juiste beslissing geweest is dat er heel veel werd ingezet op bijkomende capaciteit en dat daardoor de reconversie nu voluit haar betekenis zal kunnen hebben en dat degenen die wachten op reconversie een aanvraag zullen kunnen indienen tegen januari 2019 ten laatste.
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, dank u wel. Ik neem aan dat de meesten het erover eens zijn dat de reconversiemogelijkheden belangrijk zijn voor de sector. De aanvragen tegen 1 januari 2019 zullen we moeten opvolgen.
Ik wil graag nog drie algemene aandachtspunten uit de studie van Probis halen. Het gaat over zinnetjes die er letterlijk instaan en die blijvend onze aandacht vragen, en die ook naar aanleiding van de werkzaamheden die u nog plant met betrekking tot de woon- en zorgcentra uw aandacht vragen. Ik citeer letterlijk. “De respondenten vrezen een ontstaan van ouderenzorg met twee snelheden, beïnvloed door de commercialisering van de sector.” Dit is een zinnetje dat letterlijk in de samenvatting staat.
De twee volgende zaken hangen deels samen. Wat betreft het aantal ingezette verpleegkundigen en zorgkundigen hebt u kunnen lezen – ik weet dat de studie gaat over heel België – dat met betrekking tot de private commerciële sector men uitgaat van 9,7 voltijdequivalenten. Die sector scoort lager dan de publieke en de private non-profitsector. Daar is de score 11,4 voltijdequivalenten. Het is een discussie die we al een paar keer hebben gevoerd, waarbij we aandacht moeten hebben voor de kwaliteit van de zorg en aan kwaliteitsmonitoring moeten doen in de verschillende centra. Ik wil naar geen enkel centrum een steen werpen, maar die kwaliteitsmonitoring moeten we toch doen want meer personeel in dienst hebben heeft natuurlijk een invloed op de zorgkwaliteit.
Een signaal dat u meer dan ter harte moet nemen – wij kloppen al langer op die nagel – is dat 75 procent van de voorzieningen ervoor kiest om wegens de kwaliteit van de zorg extra te investeren in zorgomkadering ten opzichte van de subsidiëring. Je kunt het ook anders lezen: 75 procent van de voorzieningen vindt dat de subsidies vanuit de Vlaamse overheid te laag zijn met betrekking tot de nodige zorgomkadering en voorziet zelf in extra mogelijkheden om de kwaliteit van de zorg te versterken. U zult ongetwijfeld antwoorden dat dit de discussie is met betrekking tot de zorgzwaartefinanciering, maar wij blijven op die nagel kloppen dat de zorgzwaartefinanciering sneller moet worden aangevuld en dat conceptnota's daarover schrijven – ik kijk naar mevrouw Coppé – niet voldoende is. Men moet ook boter bij de vis geven in de begrotingen, en meer boter bij de vis dan we tot nu toe gehad hebben.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Dat de wachttijden afnemen of zelfs op de meeste plaatsen verdwijnen, is een verdienste. We hebben er vorige week in de plenaire een discussie over gevoerd. Misschien was onze pluim niet expliciet genoeg maar als we in andere sectoren kunnen doen wat hier is gebeurd, zou dat heel chique zijn. Mochten we voor mensen met een handicap een zelfde resultaat hebben, dan zouden veel mensen gelukkig zijn.
Zijn daarmee alle uitdaging in de woonzorgsector weg? Absoluut niet. De heer Bertels zei al dat de personeelsomkadering absoluut te weinig is en dat 75 procent van de voorzieningen extra personeel inzet. Ik vond dat cijfer zelfs eerder aan de lage kant.
Iedereen weet immers dat de financiering waarin is voorzien, eigenlijk onvoldoende is om echt goede zorg te geven. Als dus toch nog 25 procent antwoordt geen extra personeel in te zetten boven op het voorziene, dan baart dat me toch zorgen, veeleer dan dat het om een hoog cijfer zou gaan.
Dan is er ook de commercialisering. Wat is de stand van zaken met betrekking tot het protocol dat in opmaak was en dat door een aantal koepels wel werd aanvaard, maar door een aantal koepels niet? Is er daar ondertussen een alternatief voor? Dat was immers het antwoord dat u gaf op de nood aan transparantie en een betere en gezondere manier om commerciële spelers in de sector te behouden.
Dan een paar vragen over de vergunning en de erkenningen. Vóór 1 januari zal iedereen met een vergunning moeten aangeven of die een erkenning of een reconversie wil. Betekent dat dus dat u echt nog een nieuwe ronde van erkenningen zult doen, en met financiering? Welk effect zal dat hebben? Misschien hebben we wel een afdoende aanbod. Als we daar nog een deel bij doen, dan creëer je eigenlijk potentieel een overaanbod. Hoe denkt u daarmee om te gaan?
Die reconversies, anderzijds, kan men voor 1 januari aanvragen. Geven we dan genoeg flexibiliteit in die sector? Ik kan me immers voorstellen dat het heel interessant is om daar een zekere variatie in te kunnen hebben. Zo zouden in een regio waar er op dat moment minder vraag is bijvoorbeeld studenten kunnen verblijven in een woonzorgcentrum, als kot. Er zijn projecten ter zake die prachtige resultaten geven. Op een ander moment moet er misschien dan toch opnieuw ouderenzorg zijn. Daar zou een zekere variatie mogelijk zijn. Hoe bekijkt u dat? Als je immers een vergunning omzet in een erkenning of in een reconversie, dan fixeer je dat. Dat is het dan, voor eens en voor altijd. De vraag is dus hoe we in heel die sector meer flexibiliteit, meer variatie kunnen inbrengen. Dat is immers misschien wel een opportuniteit, ook om verschillende zorgvormen samen te brengen, om ouderenzorg in dezelfde omgeving als andere zorgvormen te brengen. Met het oog op de vermaatschappelijking van de zorg zijn er een aantal kansen om daar een boost aan te geven.
Hoe zult u die gemengde projecten zelfs actief stimuleren? Ik heb immers het gevoel dat u nu de bal heel sterk in het kamp van de sector legt. U vraagt hun te zeggen wat ze willen doen, maar ik ga ervan uit dat u zelf ook wel een visie hebt, dat u zegt eigenlijk te willen gaan naar een bepaald aanbod qua residentiële ouderenzorg en dat u daarnaast wilt dat er zoveel reconversies zijn, en dat u denkt dat dat het best naar die sectoren of die zorgvormen gaat. Hebt u zelf doelstellingen die u hoopt met die oefening te bereiken, om ervoor te zorgen dat niet alles aan het toeval en de ‘goesting’ per woonzorgcentrum of per initiatiefnemer wordt overgelaten?
Ouderenzorg is meer dan woonzorgcentra. Dat zult u niet tegenspreken. Ik dacht dat u een behoefteanalyse zou laten maken van de noden in ons land, om op die manier de verouderde programmatiecijfers te kunnen herbekijken. We merken dat mensen steeds vaker en langer thuis willen blijven. Dan moeten er oplossingen komen om die zorg ook op die manier te bieden, in de mate van het mogelijke. De vraag blijft of het einde in zicht is. Kunnen we die cijfers binnenkort op tafel hebben?
De heer Persyn heeft het woord.
Er is al veel gezegd. Minister, u hebt vorige week uw beleid exemplarisch verdedigd. U was, zoals een collega zei, heel combattief. Hoe u de crisis daar hebt aangepakt, strekt u inderdaad tot eer. U hebt dat op een voortreffelijke wijze gedaan. Ik had wel een punt klaargemaakt ter zake. Het betrof de toename van de zorgzwaarte, die nog niet gelenigd is. Er is een inhaalbeweging geweest qua capaciteit. Daardoor zijn de wachtlijsten nu nagenoeg geresorbeerd. We weten echter allemaal dat er inzake die zorgzwaarte de komende jaren nog een ernstige inspanning moet gebeuren, wetend dat er sinds het Vlinderakkoord in 2011 een stop is gezet op de federale erkenningen en goedkeuring van rvt-financiering. Maar goed, ook daaraan zal de komende jaren een mouw worden gepast, welke constellatie ook het licht moge zien na de volgende verkiezingen.
Ik had daar toch wel nog een bedenking bij. Ik denk niet dat we nu te vroeg victorie moeten kraaien en zeggen dat de residentiële capaciteit in de woonzorgcentra voldoende is, als we zelfs al de getemperde prognoses zien van de tsunami van personen met dementie die op ons afkomt. Het Vlaams Expertisecentrum heeft daar onlangs nog cijfers over vrijgegeven. Grote aantallen personen met dementie, ouderen, maar misschien ook zelfs jongeren – we hebben het thema recent nog aangeroerd –, zullen toch een aanzienlijke omkadering nodig hebben. Ik denk dus dat we daarvoor toch in voldoende armslag moeten voorzien de komende tien, vijftien, twintig jaar. Er wordt zelfs gesproken van een verdubbeling tegen 2060 van het aantal personen in Vlaanderen met dementie. Collega’s, dat zijn mensen die, als het thuis echt niet meer lukt, bij uitstek een residentiële omkadering nodig hebben. Ik zou dus niet te vroeg victorie kraaien en zeggen dat we nu naar hartenlust reconversies kunnen doen. Maar goed, ik neem aan dat dat goed wordt gemonitord en dat met de experten ter zake toch een beleid wordt gevoerd dat rekening houdt met die snel wijzigende realiteit, die ook blijkbaar heel disparaat verdeeld is over het Vlaamse landsgedeelte.
Ik had nog een bijkomende bezorgdheid wat die erkenningskalender, die vergunningen, die reconversies betreft. Het overleg met de koepels moet terdege worden gevoerd en ook daar moet een zo gelijk mogelijk speelveld worden gerespecteerd. Ik denk dat men daarbij echt van het hokjesdenken af moet stappen. Minister, u doet dat. Voor u is de commerciële sector allang niet meer de boeman. In Vlaanderen zitten we al aan ruim een derde. In Wallonië, collega’s, is meer dan de helft van de rusthuizen al in handen van de commerciële sector. De rusthuisfactuur ligt daar beduidend lager dan in Vlaanderen, dus er is geen lineair verband tussen de commerciële sector en hoge rusthuisfacturen. Het is ook een heel ander profiel van rusthuizen. Ze zijn ouder, de kamers zijn kleiner enzovoort. Ze staan nog voor de grote inhaalbeweging inzake moderne infrastructuur. Ze zullen daar wellicht nog andere katten te geselen hebben de komende tien jaar. Maar ik pleit er toch voor dat dat gelijke speelveld sectorbreed voldoende zou worden gerespecteerd, zeker nu die verschillende spelers eigenlijk bij wijze van spreken samen goed die grote inhaalbeweging hebben gemaakt.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, het is uiteraard uw volste recht om, naar aanleiding van een vraag over het besluit over de reconversie, een debat te organiseren over het hele ouderenzorgbeleid in Vlaanderen. Dat is perfect mogelijk.
Ik zal een paar gedetailleerde antwoorden geven. Die erkenningskalender tot het jaar 2025 is opgemaakt aan de hand van de weinige beschikbare maar goede cijfers die we hebben over de behoeften, namelijk die van het Kenniscentrum. Het Kenniscentrum heeft een aantal jaren geleden een studie gemaakt over de behoefte aan residentiële ouderenzorg in België, voor de periode 2020 tot 2025. Aan de hand van die studie hebben wij een erkenningskalender opgesteld. Ik wil u toch nog even in herinnering brengen waarom we die erkenningskalender opgesteld hebben. Toen ik een paar jaren op deze stoel zat, bleek dat er ondertussen meer dan twintigduizend voorafgaande vergunningen in omloop waren. Elk jaar, op 1 januari, steeg de leeftijd in de leeftijdspiramide van diverse gemeenten en kwamen er hier twee, daar vier plaatsen vrij als voorafgaande vergunning. Die werden allemaal prompt opgevraagd. Uiteindelijk beschikten we in Vlaanderen over een pot aan voorafgaande vergunningen waarvan de omzetting naar een erkenning elk moment kon gebeuren. Dat was een proces dat we jaren hebben kunnen beheersen en ook de voorgangers hebben kunnen beheersen. Zij hebben daar jaren protocollen over afgesloten met de federale overheid en het RIZIV. Het was namelijk het RIZIV dat uiteindelijk, indien een aantal voorafgaande vergunningen kon worden omgezet in een effectieve exploitatie, aan die RVT of ROB forfaits moest betalen. Gedurende verschillende jaren waren er dus die protocollen met allerlei addenda. Men maakte dan een raming van het aantal en men heeft zich netjes aan die raming kunnen houden.
Op het ogenblik dat die bevoegdheid overgedragen werd, moest Vlaanderen natuurlijk trachten een instrument te creëren waardoor het zicht kon krijgen op het tempo waaraan die houders van voorafgaande vergunningen die ook effectief omzetten in een exploitatie. Toen, tijdens de vorige legislatuur, werd het systeem van de erkenningskalender gemaakt, in deze legislatuur aangevuld met een meerjarengroeipad, dat de legislatuur overschrijdt en waarin wordt aangegeven hoeveel bedden er elk jaar budgettair zouden kunnen worden voorzien. Zoals gezegd, is het aantal bedden afgeleid uit de cijfers van de studie van het Kenniscentrum.
Waarom moet deze regering nog de toewijzingen doen voor de periode 2020-2025? Het zal natuurlijk niet altijd gaan over nieuwe infrastructuur, maar in veel gevallen wel. Dan is er natuurlijk ook tijd nodig om dat gebouw effectief te bouwen. Mevrouw Van den Brandt, er is met de sector heel veel en heel intens overlegd over hoe we dat technisch het beste doen. Je zou namelijk kunnen zeggen: we doen dat jaar per jaar. Op een bepaald moment werd echter gezegd dat het totaal geen zin heeft om dat jaar per jaar te doen, want dan moet iedereen elk jaar een aanvraag indienen. Er moet een systeem zijn voor de hele portefeuille. Er zijn nu nog ongeveer negenduizend voorafgaande vergunningen in het circuit.
Het systeem is dus als volgt: eerst een decreet dat die reconversie toelaat en dan een besluit dat nu in werking zal kunnen treden. We engageren ons dus om die beslissingen te nemen, ook al bezwaren ze de volgende legislatuur, omdat er natuurlijk een tijd zit tussen het geven van een groen licht en het opengaan van de voorziening.
Waarom werd er beslist om ook reconversies mogelijk te maken? Omdat ondertussen ook onze nota over de toekomstige profilering van de woonzorgcentra goedgekeurd is. Die heeft ook een heel traject van adviezen afgelegd. Daarin is duidelijk gebleken – en nu vat ik het wat ongenuanceerd samen – dat we twee types voorzieningen zullen krijgen. Het ene is een woonzorgcentrum, of een deel ervan, dat zich concentreert op zeer intensieve vormen van zorg, en het andere zal een meer buurtgerichte ondersteuningsfunctie waarnemen. Uit de reacties en de verwachtingen van onze senioren bleek ook heel duidelijk dat we weg moeten van dat klassieke monotype van woongelegenheden. We moeten meer diversifiëren. We moeten toelaten dat die competenties in onze woonzorgcentra zich uitdrukken in verschillende soorten van zorg: sommige meer mantelzorgondersteunend, sommige meer buurtgericht ondersteunend, enzovoort. Hopelijk zult u, als dat woonzorgdecreet door het parlement goedgekeurd wordt, zien dat daardoor meer zaken mogelijk gemaakt zullen worden.
Dat is dus de reden waarom we gezegd hebben om niet alleen te focussen op klassiek bouwen voor wonen. We willen organisaties de kans geven veel meer te bouwen vanuit een zorginhoudelijke redenering, niet alleen maar op basis van reglementen, soorten vierkante meters en dat soort zaken.
Mevrouw Van den Brandt zegt dan dat ik er wel van uitga dat ik op die voorzieningen kan vertrouwen, om dat te doen in functie van de lokale noden. Ik hoop niet dat u mij in het debat over de jeugdhulp zult zeggen dat we meer vertrouwen moeten hebben in de organisaties op het terrein. Dat is natuurlijk wat we hier wel doen. We zeggen: jullie hebben nog voorafgaande vergunningen. Die zijn historisch verdeeld. Jullie gaan nog kansen krijgen om ze samen te voegen, waardoor wat grotere groepen ontstaan of pakketten ontstaan die dan misschien op hun beurt wat meer exploitabel zijn. Maar we gaan er natuurlijk van uit dat zij een zorgstrategische analyse maken en kijken wat de grootste noden in de omgeving zijn. We gaan er trouwens van uit dat de lokale overheid daar ook een rol in kan spelen om een aantal zaken te faciliteren.
We willen dus flexibiliseren en diversifiëren mogelijk maken en er toch voor zorgen dat de continuïteit in de uitbreiding van het aanbod overeind blijft. Dat is wat we bedoelen.
Dat er na 2025 nog bijkomende capaciteit nodig zal zijn, daar twijfelt niemand aan, denk ik. De vraag is echter of we nu al kunnen zeggen hoe die eruit zal moeten zien. Dat is namelijk nog wel een tijdje in de toekomst. Er komen nieuwe zorginzichten en er komen nieuwe verwachtingen. Ook de ziekteverzekering speelt een rol. Er staat misschien nog heel wat te gebeuren op het vlak van nieuwe geneesmiddelen enzovoort. Er is dus volgens mij wat tijd nodig om te zien wat de nieuwe mogelijkheden op het terrein zijn.
Maar we gaan ervoor zorgen dat er geen breuk ontstaat doordat we zouden nalaten op het nuttige moment, anderhalf tot twee jaar voor 2020, signalen te geven. Dat is de helikoptervisie op dat verhaal.
Mevrouw Van den Brandt, alle koepels hebben ondertussen het protocol ondertekend. Dat heeft veel te maken met het feit dat we inzake de punten die de heer Bertels heeft aangegeven, effectief een aantal zaken hebben opgenomen. Er is een akkoord gemaakt over het bovennormpersoneel. Dat moet nu worden omgezet in een besluit. Dat was zeker een bezorgdheid van de verschillende koepels. Het federale systeem was een geplafonneerd systeem, waardoor de spoeling natuurlijk steeds dunner werd naarmate het aantal mensen dat daaruit putte om bovennormpersoneel te financieren, groter werd. We hebben daar nu een ander systeem voor kunnen ontwikkelen. Dat wordt nu technisch omgezet in regelgeving.
U weet natuurlijk dat we in het jaar 2018 RVT-bedden hebben gerealiseerd en in 2019 iets meer dan 30 miljoen euro hebben opzijgezet voor de zorgzwaartefinanciering waarvan 22 miljoen euro effectief voor bijkomende RVT-bedden.
Ik kan me sterk vergissen, maar als ik op het terrein kom, hoor ik veel appreciatie voor de politiek – dat is misschien wishful thinking – maar toch veel geruststelling – om een neutraler woord te gebruiken – rond het feit dat dat perspectief er nu is, dat dat in lijn zit en dat er continuïteit op zit. Dat we nu aan nieuwe normen werken, onderdeel van het protocol, alle partijen zitten mee aan tafel, is op zichzelf ook belangrijk. Iedereen beseft dat die normen nog moet worden aangepast. Ook daar is het traject gestart, maar niet alleen de lange termijn, ook de korte termijn wordt nu meegenomen in het verstevigen van de zorgzwaarteprofielen naar de volgende jaren.
Mijnheer Bertels, mevrouw Van den Brandt, u hebt verwezen naar de commerciële sector. Deze regering heeft inderdaad niets gewijzigd aan de erkenningsvoorwaarden wat de rechtsvormen betreft die toegang hebben tot residentiële ouderenzorg. Er is wel een beweging geweest om naar een meer gelijk speelveld te gaan in een aantal onderdelen. Dat heeft natuurlijk tot gevolg, en dat is uiteraard ook onze verantwoordelijkheid en onze zorg, dat wij een gelijk speelveld willen inzake kwaliteit. We gaan ervan uit dat we op dat vlak voor iedereen de lat gelijk kunnen leggen. Het is een van onze kerntaken om daarop toe te zien. We gaan ervan uit, aangezien het aanbod zo gegroeid is, dat de Vlaamse overheid van haar nieuwe bevoegdheid inzake prijscontrole gebruik heeft gemaakt om transparantie te creëren rond de prijzen. De modaliteiten inzake prijsverhogingen zijn transparanter gemaakt. Dat zal zijn effect hebben op de werkwijze inzake prijszetting.
Mijnheer Bertels, u leest een beetje selectief. Ik was meer gecharmeerd door de analyse van de heer Persyn van het verslag. Als je iets kunt lezen in het verslag van ING is het dat er een wereld van verschil is ontstaan in snelheid tussen de verschillende delen van dit land. U zegt dat u dat weet. Ik moet u eerlijk zeggen dat ik daar soms wat moeite mee heb dat we zo gauw gauw allemaal Belgisch geaggregeerd een gemiddelde van een en ander hebben gemaakt. Er is natuurlijk op een aantal terreinen wel degelijk een verschil. Het verslag van ING is wat dat betreft zeer duidelijk. Vlaanderen heeft veel meer geïnvesteerd in alternatieven. Daarin is ook de ziekteverzekering actief. Het is geen monopolie van de Vlaamse bevoegdheden. In Vlaanderen is er zeer sterk geïnvesteerd in kwaliteit en in de zorgzwaarte. Men voelt duidelijk aan in dat verslag dat er inderdaad een verschillende dynamiek is. We moeten niet de rekening van de ander maken, maar het mag worden gezegd dat in Vlaanderen de laatste jaren belangrijke budgettaire keuzes en prioriteiten zijn gemaakt.
Een laatste opmerking, zonder volledig te willen zijn. Ben ik niet tevreden, of zelfgenoegzaam doordat een derde eens gezegd heeft dat het gespin en geframe rond de wachtlijsten in deze sector nu iets minder enthousiast kan gebeuren? Neen. Dat zal u verbazen. Ik denk dat we daar ernstig moeten proberen om daar op een objectieve manier naar te kijken. We hebben een forse investering gedaan. Dat laat zich ook zien aan de toegang en de snelheid van toegang. Maar dat neemt niet weg dat er tussen de regio's verschillen bestaan. Dat neemt niet weg dat sommige woonzorgcentra die een sterke reputatie hebben inzake kwaliteit en huiselijkheid enzovoort, heel veel mensen aantrekken. Natuurlijk zijn er dus ook plaatsen waar daar echt vraag naar bestaat.
Ik ben ervan overtuigd, en dat hebt u ook gezegd, dat dat niet gaat blijven duren. Er komen nieuwe vergrijzingseffecten aan. Ze zijn misschien niet voor volgend jaar of de komende jaren, maar dan gaan ze daarna in een versneld tempo komen. We moeten absoluut niet de illusie koesteren dat we er nu zijn. Het is natuurlijk aangenamer om dit soort analyses te zien, wat dit stuk van het verhaal betreft, dan andere, maar er moeten volgehouden inspanningen zijn.
Mevrouw Van den Brandt, u weet natuurlijk dat om te vermijden dat het debat over het budget van Welzijn zich telkens moet vertalen in een jaarlijks debat over de begroting, en omdat we langetermijnperspectieven moeten hebben waarvoor nu het wettelijk kader ontbreekt, hebben wij in het decreet Vlaamse Sociale Bescherming uitdrukkelijk opgenomen dat de start van de regering ook betekent: het voorleggen aan het parlement van het budgettaire groeipad voor die onderdelen die in het VSB een financiering moeten vinden. U weet dat die studies bezig zijn om dat voor te bereiden. Ik heb niet de indruk dat we dat rapport binnen de volgende maanden kunnen verwachten. De laatste keer dat ik met de onderzoekers heb gesproken, was toen zij de lay-out aan het maken waren van een onderzoeksopdracht.
Er zal heel wat tijd en energie nodig zijn om dat te kunnen objectiveren. Hoe raam je zulke bevoegdheden en noden? We gaan er natuurlijk voor zorgen dat het allemaal beschikbaar is. De begroting 2019 is politiek afgeklopt. Daar zal het dus niet meer van afhangen, maar het is duidelijk dat als een nieuwe regering moet worden gevormd en het bord wordt afgeveegd, het dan wel belangrijk is dat we het debat kunnen stofferen met de juiste inzichten en dat het regelgevende kader er ook is om iedereen die nu zegt dat hij daar heel veel geld in gaat steken, dan ook de kans te geven om dat om te zetten in een meerjarenbegroting die aan het parlement ter goedkeuring kan worden voorgelegd.
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Ik dank u, minister. Een bijkomende vraag heb ik niet meer, want het is gezegd. We hebben de discussie gehad over het ouderenzorgbeleid in Vlaanderen. De believer en de non-believer kunnen niet anders dan zeggen dat er heel veel gebeurd is ten positieve. Ik kan de cijfers nog eens herhalen: 9800 bijkomende bedden om zwaar zorgbehoevenden op te vangen. Dat is toch niet niets in één legislatuur. We mogen er terecht fier op zijn dat dat gerealiseerd is in deze legislatuur. Het is inderdaad een inspanning van de totale regering, maar als we nu de minister van Welzijn hier horen, gaat het niet alleen over bijkomende bedden. Het gaat over de zorg hoe we aan voldoende personeel komen.
Zelfgenoegzaamheid is natuurlijk geen goede deugd in de politieke wereld. We moeten altijd alert blijven, maar op dit moment mag toch wel eens worden gezegd dat de inspanningen zeker goed zijn geweest. De visie zit ook goed. We gaan diversifiëren, er moet de nodige flexibiliteit zijn. Ik denk dat dat is wat de toekomst vraagt. Woonzorgcentra moeten vooral aanwezig blijven voor de zwaar zorgbehoevenden of de intensievere vorm van zorg en opvang van senioren.
Minister, van onze kant hebt u zeker de goedkeuring voor het gevoerde beleid. Als we te velde gaan, horen we inderdaad ook tevredenheid. Maar het werk is natuurlijk nooit af. Kwaliteit van zorg en voldoende personeel zullen een uitdaging blijven, maar ik denk dat u dat zelf ook hebt beaamd.
De vraag om uitleg is afgehandeld.