Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
De heer Vanbesien heeft het woord.
Voorzitter, ik denk dat we allemaal enthousiast en gepassioneerd zijn met betrekking tot Europa als politiek project. We zijn allemaal bezorgd om het democratisch karakter van de EU en dan met om de rol die de parlementen, het Europees Parlement, de statelijke parlementen en de deelstatelijke parlementen, kunnen vervullen. Mijn vraag om uitleg gaat dan ook in de eerste plaats over de rol die het Vlaams Parlement inneemt en zou kunnen innemen, maar ook over de vraag hoe we de samenwerking met de Vlaamse Regering misschien kunnen verbeteren.
Het is uiteraard enorm belangrijk dat alle Europese regelgeving een rechtstreeks effect op onze Vlaamse regelgeving heeft. Het is dan ook belangrijk dat we de totstandkoming van de Europese afspraken hier op een goede wijze bespreken, controleren enzovoorts. Mijn vragen vallen eigenlijk uiteen in twee onderdelen. Het eerste onderdeel heeft betrekking op het Vlaamse standpunt en het standpunt dat de Vlaamse Regering tijdens de voorbereidingen van de Europese besluitvorming op het niveau van de Federale Regering inneemt bij de Directie-generaal Europese Zaken en Coördinatie. Een iets technischer vraag die misschien ook voldoende belangrijk is om hier ter sprake te komen, betreft het Vlaams standpunt in de comitologievergaderingen. Ik kom daar straks op terug.
Wat de Directie-generaal Europese Zaken en Coördinatie en de Belgische standpuntinname betreft, heeft het Vlaams Parlement nu grosso modo twee instrumenten om de Vlaamse Regering te controleren. Ten eerste is er de maandelijkse rapportering over de EU door de minister-president. Ten tweede zijn er de ex-postbriefings van de Europese ministerraden in de verschillende thematische commissies. Indien de Raad Landbouw en Visserij heeft vergaderd, komt dit hier in de Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid ter sprake. Die twee belangrijke instrumenten zijn nuttig, inzichtelijk, noodzakelijk enzovoorts, maar ze hebben tegelijkertijd ook hun beperkingen.
In de eerste plaats gaat het om de parlementaire praktijk en daarvoor moeten we ook in de eigen boezem kijken. Niet al die ex-postbriefings of verslagmomenten in de thematische commissies vinden even regelmatig plaats. Eigenlijk is dat wat aan het slabakken. Er zijn zelfs verschillende commissies waar dat helemaal niet meer gebeurt. De Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid gaat heel structureel met die verslagmomenten aan de slag en de Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken doet dat op iets minder regelmatige basis. In andere commissies zien we dat echter wat wegdeemsteren. Bovendien zijn die verslagmomenten vaak meer gefocust op de consequenties van de Europese regelgeving voor Vlaanderen dan op de positie die Vlaanderen in de Europese besluitvorming heeft ingenomen.
Ten tweede is er een maandelijkse EU-rapportage. Daarin wordt veel tijd en werk gestoken. Die is zeer nuttig en wordt dankbaar ontvangen langs deze kant. Maar we zien ook dat dat nog steeds niet altijd volledig is en vooral dat het precieze standpunt van Vlaanderen in de materie niet altijd duidelijk blijkt. Het bevat vaak het standpunt van België, wat de lidstaten vonden of wat België opriep. Maar voor ons is het toch ook relevant om te weten wat Vlaanderen heeft ingebracht in dat Belgische standpunt of wat onze mening daarover was.
Ten derde is de Europese besluitvorming van die aard dat een dossier vaak al meerdere keren in werkgroepen van de Raad of van de ministers is gepasseerd, vooraleer het op de Raad zelf wordt geagendeerd. Ook in die werkgroepen is België vertegenwoordigd, soms ook door een regionale ambtenaar of deskundige. En het gebeurt vaak dat die vertegenwoordigers deelnemen aan de gesprekken zonder dat ze over een heel precies onderhandelingsmandaat beschikken. In sommige beleidsdomeinen is er wel een soort vooroverleg. Maar goed, omdat de meeste beleidsknopen op Europees niveau in feite al in die werkgroepen worden doorgehakt, lijkt het voor het controleren van de rol van Vlaanderen bij het tot stand komen van Europese wet- en regelgeving toch belangrijk om te weten welke rol Vlaanderen in deze werkgroepenfase heeft gespeeld.
Minister, ik heb een eerste reeks van vragen. Hebt u principiële bezwaren tegen het maandelijks kenbaar maken van de door Vlaanderen ingenomen posities op die DGE-vergaderingen en eventueel vooroverleg aan het Vlaams Parlement?
Hebt u praktische of andere bezwaren tegen het maandelijks kenbaar maken van de door Vlaanderen ingenomen posities op de DGE-vergaderingen en eventueel vooroverleg aan het Vlaams Parlement?
Overweegt u werk te maken van een rapportage aan het Vlaams Parlement van de door Vlaanderen ingenomen posities tijdens de DGE-vergaderingen en eventueel vooroverleg, bijvoorbeeld naar het model van de huidige maandelijkse rapportage, maar dan uitgebreider en vooral met meer aandacht voor de rol van Vlaanderen in het tot stand komen van het Belgische standpunt?
Ik kom tot mijn tweede reeks vragen, over de ‘comitologie’. In de Europese Unie zijn de lidstaten in feite de uitvoerende macht. Maar een deel van die uitvoerende macht is al decennia overgeheveld naar de Europese Commissie, die daar wordt gecontroleerd door vertegenwoordigers van de lidstaten, in een driehonderdtal thematische comités. En dat wordt dan die comitologie genoemd. Die comités bestaan onder meer uit vertegenwoordigers van lidstaten.
Dat is heel veel. Het zou waarschijnlijk niet mogelijk en niet realistisch zijn om al die bepalingen via de gewone wetgevingsprocedure tot stand te laten komen. Maar toch is de afgeleide wetgeving via de comités heel erg belangrijk. Want de strengheid of de soepelheid van Europese regels hangt vaak af van de manier waarop die verdere invulling gebeurt. Ook wegens het streven naar compromissen in die wetgevingsprocedures zijn sommige Europese wetten natuurlijk nogal vaag, waardoor die precieze verdere invulling nog belangrijker wordt. Meer dan 80 procent van alle EU-regels met een bindende kracht valt in de categorie gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen. Vaak gaat dat over supergedetailleerde technische kwesties, maar niet altijd. Het gaat soms ook over heel principiële zaken.
Momenteel hebben we in het Vlaams Parlement heel zelden een idee over hoe onze regionale afgevaardigden in die comités hebben gestemd of welk standpunt ze hebben ingenomen. Ook het register van de Europese commissies geeft stempunten per landen aan of hoeveel landen tegen hebben gestemd of zich hebben onthouden. Maar het geeft niet aan welke positie die landen hebben ingenomen, laat staan dat we dan kunnen achterhalen wat de eventuele regionale afvaardiging als positie had.
Ik geef heel kort enkele voorbeelden van belangrijke technische details die in die comités worden besproken: welke pesticides er zijn toegelaten, welke chemische producten in welke gebruiksvoorwerpen zoals speelgoed zijn toegelaten, welke comités zich bezighouden met subsidies voor onderzoek en ontwikkeling naar de bouw van drones, welke genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) er al dan niet worden toegelaten. Dat zijn toch wel belangrijke beslissingen, met vele consequenties.
Minister, mijn tweede reeks van vragen richt zich dus op de comités. Hebt u principiële bezwaren tegen het, bijvoorbeeld maandelijks, aan het parlement kenbaar maken van de door België ingenomen posities op de vergaderingen van de comités en de rol van Vlaanderen bij het tot stand komen van deze posities? Hebt u praktische bezwaren tegen het maandelijks aan het parlement kenbaar maken van de door België ingenomen posities op de vergaderingen van de comités en de rol van Vlaanderen bij het tot stand komen van deze posities? Overweegt u werk te maken van een rapportage aan het parlement van de door België ingenomen posities tijdens de comitologievergaderingen en van de Vlaamse rol bij het tot stand komen van deze posities?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Collega, u weet dat ik heel veel belang hecht aan actieve openbaarheid van bestuur. Ik heb met deze regering een aantal bijkomende generieke initiatieven genomen – u kent die – met de publicatie van alle gegevens en documenten, met DORIS, de publicatie op de website van het Vlaams Parlement. Bij elke plenaire vergadering krijgt u verder een mededeling van de ingekomen documenten.
Specifiek wat de Europese besluitvorming betreft, heb ik in de eerste periode dat ik bevoegd was voor het buitenlands beleid al gezorgd voor een zeer uitgebreide maandelijkse rapportering, die eigenlijk alleen nog maar elke periode wordt verfijnd en verdiept.
Ten eerste is er ons generieke kader, onze ‘Visienota op de Europese Unie’, die hier als conceptnota werd besproken. Daarnaast brengen wij elk jaar in januari voor dit parlement ons overzicht van de voor Vlaanderen prioritaire en de voor Vlaanderen relevante dossiers, met telkens thematische fiches die per EU-dossier worden opgesteld. U vindt dat allemaal terug in de nota aan de Vlaamse Regering, met steeds een eerste principiële inhoudelijke Vlaamse standpuntinname, trouwens ook vergezeld van een eerste subsidiariteitsinschatting van de Vlaamse overheid, ter ondersteuning van uw werkzaamheden.
Voor de prioritaire EU-dossiers wordt bovendien, na publicatie van de gedetailleerde voorstellen door de Commissie, een uitgebreidere fiche opgesteld met een update van de Vlaamse standpuntinname. Al deze geactualiseerde dossierfiches verschijnen in de maandelijkse mededeling aan de Vlaamse Regering met de belangrijkste ontwikkelingen in de EU, die voor u allen beschikbaar is. In diezelfde maandelijkse mededeling wordt eveneens gerapporteerd over de gebeurtenissen in de Raad en de Europese Raad. Telkens besteden we uitvoerige aandacht aan datgene wat van belang is voor België en Vlaanderen, met daarin de Belgische en desgevallend Vlaamse standpunten.
Ik heb het laatste verslag dat u is bezorgd mee. Elk van die punten geeft u inzicht in de standpuntinname. Ik citeer uit de commentaar : “De commissievoorstellen voor het EU-budget na 2020 vormen een goed vertrekpunt voor verdere onderhandelingen.(...) De Vlaamse Regering steunt het EU-perspectief voor de landen uit de Westelijke Balkan.(…) De Vlaamse Regering steunt de EU-aanpak tegen beslissing VS om invoertarieven voor Europees aluminium en staal in te voeren. (…)Vlaanderen weegt met succes mee op Europese aanbevelingen rond sleutelcompetenties. (…)Vlaanderen deelt goede praktijken over preventie van gewelddadige radicalisering bij jongeren. (…) Vlaanderen wil goed bestuur” enzovoort. Elk van deze punten geeft u zeer gedetailleerd een overzicht van de activiteiten van de voorbije maand.
Ik ben daar nog nooit, tenzij ik mij vergis, over ondervraagd, op geen enkel moment, ook niet door u in de loop van deze vier jaar, en ook niet voorheen. Elke maand bezorgen wij dit met de standpunten die we innemen. Daar komen geen vragen over, op geen enkel moment. Het staat u uiteraard vrij om dat te doen en om telkens na elke Raad – we kondigen u de agenda aan – de bevoegde minister te ondervragen. U haalt het voorbeeld aan van ggo's, pesticiden en dergelijke. Het staat u vrij om de bevoegde minister daarover te interpelleren of vragen te stellen. We zorgen voor een volledige transparantie.
Er is ook geregeld een gedachtewisseling met de leden van de deze commissie en de Algemeen Afgevaardigde van de Vlaamse Regering bij de Europese Unie (AAVREU). Ook de vakattachés van de AAVREU geven regelmatig terugkoppeling over de raden in de vakcommissies, bijvoorbeeld in Landbouw en Visserij, op vraag van het Vlaams Parlement. Dit kan ook vóór de Raad gebeuren. Er kunnen dus voor en na de Raad vragen worden gesteld. Ik durf met de hand op het hart te zeggen dat we op dat vlak de beste leerling zijn in dit land en waarschijnlijk, in vergelijking met veel andere landen, in de Europese Unie.
Wat de DGE’s betreft, moet u een onderscheid maken tussen besprekingen die gaan over documenten die de EU zelf classificeert als documenten die geheim moeten worden gehouden en andere. De eerste zijn geclassificeerde EU-documenten die een label krijgen, meer bepaald: EU TOP SECRET, EU SECRET, EU CONFIDENTIAL of EU RESTRICTED. Die mogen alleen door ambtenaren met een passende veiligheidsmachtiging via de nationale veiligheidsdiensten worden ingekeken. Dat zijn dus uiterst confidentiële documenten.
Van andere besprekingen binnen de DGE wordt achteraf een verslag gemaakt. Ik geef u mee wat de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken daarover zegt: “Deze DGE-verslagen zijn eigendom van de FOD Buitenlandse Zaken. Een vraag om inzage kan bij de DGE van de FOD Buitenlandse Zaken ingediend worden.” Wij kunnen die dus op geen enkele manier meedelen. De derde, in dit geval de FOD, moet daarmee akkoord gaan. De FOD bestempelt deze DGE-verslagen als ‘vertrouwelijk’ en ‘niet voor verdere verspreiding’. De FOD Buitenlandse Zaken zegt bovendien dat ze vallen onder de bepaling van de wet betreffende de openbaarheid van bestuur, die een uitzondering bevat, namelijk de verspreiding die de bescherming van de federale internationale betrekkingen van België zou schaden. De FOD staat daar dus op een zeer strikt standpunt.
Bovendien moet ik u zeggen dat dit ook in conflict zou komen met de regel openbaarheid van bestuur met betrekking tot buitensporige rapportagelast. Er zijn elk jaar honderden DGE’s. In 2017 bijvoorbeeld waren er 387 DGE-vergaderingen. Het is onmogelijk om daar telkens standpunten uit te distilleren met betrekking tot de onderscheiden punten.
Over de Belgische positie ingenomen op niveau van de Raad communiceren wij heel actief. De ingenomen standpunten komen in de maandelijkse mededelingen die worden bezorgd aan dit parlement. Voor de aanwezigheid van Vlaanderen op de Raad zijn we gebonden aan de bepalingen van bestaande samenwerkingsakkoorden. Voor de raden waar de Vlaamse overheid zelf aanwezig is, kunnen wij de door België ingenomen positie uit eerste hand rapporteren. Voor de andere raden zijn wij afhankelijk van de informatie die in het officiële Belgische verslag is opgenomen.
De standpunten van België in de diverse expertencomités is een ander verhaal. De zogenaamde comitologie valt niet onder een samenwerkingsakkoord, op geen enkele manier. Daar worden we geconfronteerd met iets dat zich volledig op het federale niveau afspeelt en waar Vlaanderen niet bij betrokken is.
Uiteraard, mijnheer Vanbesien, staat het u vrij om op elk moment, hetzij vooraf, hetzij na de raden, de betrokken minister vragen te stellen, voor zover het maandelijkse rapport dat u hier krijgt en dat naar mijn aanvoelen zeer gedetailleerd is, niet voldoende informatie zou bevatten.
De heer Vanbesien heeft het woord.
Ik begrijp uw antwoord als tweeledig. Ten eerste doet u al veel aan rapportage, wat ik niet heb betwist. Integendeel, ik heb een overzicht gegeven van dingen die gebeuren en die nuttig, noodzakelijk en goed zijn. Ten tweede, op de vraag naar bijkomende rapportage is uw antwoord ‘neen’: u doet dat niet. U zegt dat ik zelf maar vragen moet stellen, maar dat u daar geen actieve rol in zult spelen.
Ik vind de argumentatie inzake de DGE heel verontrustend. U zegt dat dit allemaal door de FOD Buitenlandse Zaken als vertrouwelijk wordt bestempeld en dat u dat niet mag zeggen. U mag als Vlaamse Regering uiteraard zeggen wat uw standpunt is en zeker aan het Vlaams Parlement. In datzelfde geval zou ik dan ook geen vragen meer kunnen stellen achteraf over wat u hebt gezegd in het federale overleg. U zou zeggen dat dit staatsgeheim is en dat België beslist heeft dat een Vlaams minister niet aan het Vlaams Parlement mag zeggen wat uw standpunt daarin is geweest. Ik begrijp niet zo goed wat de vertrouwelijkheid van de verslaggeving van de DGE te maken heeft met openbaarheid over een Vlaams standpunt ingenomen door de Vlaamse Regering richting Vlaams Parlement.
Wat die comitologie betreft, zijn daar wel degelijk regionale ambtenaren aanwezig als het gaat over regionale bevoegdheden. Dat is iets dat een zeker expertiseniveau vereist, maar het is niet zo dat die comitologie bestaat uit onafhankelijke experten die dan op basis van wetenschappelijke inzichten tot een standpunt komen. Dat zijn gemandateerde mensen die daar namens hun lidstaat en namens Vlaanderen, ook mee namens België, een standpunt komen verdedigen en daar een opdracht hebben.
Mijn vraag is niet om alles altijd openbaar te maken. Maar een rapportage van een selectie van belangrijke dingen, zowel op Belgisch niveau DGE als op Europees niveau comitologie, lijkt mij nog altijd een meerwaarde. Het zal dan inderdaad aan ons zijn om te beslissen waarover we verder bevragen en waarover niet. Dit is een logische en nuttige vraag voor actieve openbaarheid.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Het is natuurlijk niet zo dat wij openbaarheid schuwen. We rapporteren daarover op het niveau van de raden. Ik verwijs nog eens naar de maandelijkse mededeling.
Op het niveau van de DGE kunnen wij die verslagen niet meedelen. Dat zijn onze verslagen niet. Dat zijn verslagen van de FOD Buitenlandse Zaken. Het is ook niet zo dat de Vlaamse Regering vooraf een formeel standpunt inneemt. Daar ontstaat een dynamiek van dialoog waaruit dan finaal beslissingen komen waarover wij rapporteren. Dat zijn de standpunten die ingenomen worden op de raden.
Wat de comitologie betreft, herhaal ik – ik het anders zou willen – dat die niet eens zijn opgenomen in de bestaande samenwerkingsakkoorden. Daar worden af en toe, ad hoc, Vlaamse ambtenaren op uitgenodigd. Dat is puur op technische kwesties. Als dit leidt tot beleidsbeslissingen in de raden – en ik verwijs nog eens naar de voorbeelden die u aanhaalt met betrekking tot ggo's en pesticiden –, dan kunt u daarover altijd op elk moment elke minister ondervragen. Maar institutioneel is Vlaanderen bij die comitologie, tot mijn spijt en ongenoegen, niet betrokken.
De heer Vanbesien heeft het woord.
U hebt uw argumenten herhaald. Misschien is het interessant – maar dat is dan eerder richting volgende legislatuur – om op parlementsniveau afspraken te maken over hoe we de Europese besluitvorming en de rol van Vlaanderen daarin op een goede en grondige manier kunnen evalueren en opvolgen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.