Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het advies van de Vlor (Vlaamse Onderwijsraad) over het versterken van studentenparticipatie door de Vlaamse instellingen voor hoger onderwijs
Verslag
De heer Cordy heeft het woord.
– Koen Daniëls treedt als voorzitter op.
We hebben het hier al een paar keer gehad over studentenparticipatie. Zo hebben we ook de hoorzitting gehad en op vraag van de minister is er recent ook een Vlor-advies (Vlaamse Onderwijsraad) daaromtrent geweest. Die vraag was trouwens het resultaat van het overleg dat de minister heeft gehad met de studentenvertegenwoordigers.
In dat advies worden een aantal aanbevelingen gedaan. Die gaan onder meer over het decretaal verankeren van een beleidskader, het voorzien in een afdwingbaar en automatisch statuut van studentenvertegenwoordiger, de decretale opgenomen faciliteiten effectief inzetten bij onder meer stages, verankering van het budget, ondersteuning door het inzetten van personeel maar evengoed door het verlenen van vrijstellingen en de nodige logistiek, het aanbieden van vorming enzovoort. Andere aanbevelingen zijn studentenparticipatie mee opnemen in de criteria voor de instellingsreview en voorzien in de nodige communicatie om studentenvertegenwoordiging meer ‘in the picture’ te zetten en studenten er warm voor te maken.
Minister, lost het advies de verwachtingen van uw adviesvraag in? Welke van de aanbevelingen acht u uitvoerbaar? Welke aanbevelingen zult u implementeren? Welke aanbevelingen acht u niet uitvoerbaar?
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, de heer Cordy heeft al een schets gegeven van de aanbevelingen in het nieuwe Vlor-advies. Ik zal niet alles herhalen, maar ik heb nog enkele vragen.
Het advies suggereert enkele decretale aanpassingen om het beleid en de visie van de instellingen meer en beter te concretiseren met maximale garanties voor studentenbetrokkenheid. Men wil deze gerealiseerd zien in het volgende Onderwijsdecreet. Over welke aanpassingen zou het concreet gaan? Bent u bereid hieraan tegemoet te komen?
Het advies vraagt dat binnen het verplichte participatiereglement steeds expliciet wordt vermeld waar of bij wie studenten terechtkunnen als de instelling haar decretale verplichtingen niet nakomt inzake studentenparticipatie. Eigenlijk behoort dit tot de bevoegdheid van de regeringscommissaris. Hoe zult u garanderen dat de instellingen dit zeker opnemen in het participatiereglement? Denkt u aan manieren om de regeringscommissaris actiever te betrekken bij studentenparticipatie?
Het advies wil het statuut van studentenvertegenwoordiger meer afdwingbaar maken, en dat ook automatisch toegekend zien bij het opnemen van specifieke mandaten. Hoe zult u dit realiseren?
De Vlor vraagt ook heel expliciet om werk te maken van een brochure over studentenparticipatie waarin aan studentenraden wordt uiteengezet welke instrumenten zij tot hun beschikking hebben. Zult u hier werk van maken?
Welke initiatieven wenst u nog te ondernemen om zo goed mogelijk gevolg te geven aan het advies?
Kan er uit de ‘good practices’ uit de buurlanden met betrekking tot studentenparticipatie geleerd worden? Zo ja, waaraan denkt u dan?
Minister Crevits heeft het woord.
Het Vlor-advies van 12 juni 2018 is er gekomen op mijn vraag nadat ik alle studentenraden had uitgenodigd en gesproken op mijn kabinet na het vorige Vlor-advies van 9 mei 2017. We hebben toen gediscussieerd of we het al dan niet nog eens via de Vlor zouden doen.
Tijdens dat overleg kwam het belang naar voren van structurele verankering van een visie en een beleid omtrent studentenparticipatie in het instellingsbeleid. Ik heb de studenten toen gevraagd of ze tot enkele zeer concrete aanbevelingen konden komen om studentenparticipatie een nog stevigere plaats te geven in het instellingsbeleid. Het was ook mijn uitdrukkelijke wens dat de studentenraden van alle instellingen, ongeacht of zij aangesloten zijn bij de Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS), zich vertegenwoordigd voelen in de groep die hierover aan de slag ging en het resultaat ervan expliciet onderschreven. Ik heb begrepen dat effectief een dergelijk traject is doorlopen en ik zie dat het Vlor-advies inderdaad concrete voorstellen doet.
Het Vlor-advies is zo’n drie weken oud. Mijn administratie heeft nog niet de kans gehad om alle voorstellen te checken op hun uitvoerbaarheid. Op het eerste gezicht vind ik de vragen van de Vlor redelijk. Sommige betreffen toevoegingen of verduidelijkingen in de regelgeving, andere betreffen zaken die de instellingen zelf het best kunnen regelen in nauw overleg met hun studenten. Dat is ook logisch: het stimuleren van studentenparticipatie is niet enkel een zaak van regels, maar vooral een zaak van goede werking van de instellingen.
Op basis van het advies werkt mijn administratie momenteel voor de zaken die decretale aanpassingen behoeven, fiches uit met voorstellen voor Onderwijsdecreet (OD) XXIX. Dat zal na het zomerreces voor een eerste principiële goedkeuring naar de ministerraad kunnen gaan. Aangezien het om decretale materie gaat, zal dit parlement daar dan uiteindelijk over beslissen.
Ik zal vandaag niet ingaan op alle individuele punten uit het advies omdat we alles aan het verwerken zijn in mogelijkheden om ODXXIX te stofferen. Ik vind ook dat mijn administratie haar werk goed moet kunnen doen met betrekking tot de uitvoerbaarheid en haalbaarheid van een aantal voorstellen.
De specifieke vraag om een brochure op te stellen, zal ik bekijken. Ik zal dit het best in nauw overleg met de Vlor en de VVS doen om te vermijden dat de overheid zelf materiaal maakt dat ook zij ontwikkelen met de subsidies die ze krijgen. Ik wil vooral geen dubbel werk doen.
Ik heb dit advies gevraagd om duidelijkheid te krijgen over de maatregelen die studenten heel concreet willen om de participatie nog te versterken. Die vraag kwam voort uit verschillende gesprekken met hen, waarin ook gebleken is dat allerlei bijkomende ideeën niet altijd door alle studenten en studentenraden gedragen worden. Ik hoed me dus om in hun plaats nog bijkomende initiatieven op te zetten. Ik heb tijdens de vergadering op mijn kabinet gemerkt hoe delicaat alles ligt. De een wil grote autonomie en de andere grote centrale sturing. Ze moeten vooral onderling tot consensus proberen te komen.
Ik ga er ook van uit dat de input die de studenten en de Vlor geven, gebaseerd is op kennis van zaken en niet alleen van de Vlaamse invulling van studentenparticipatie. Onder andere tijdens de Bolognaconferentie in Parijs heb ik gezien dat onze Vlaamse studenten uitstekend netwerken omdat er een geëngageerde vertegenwoordigster van de VVS als lid van onze delegatie mee was. Dat was voor mij zeer aangenaam om vast te stellen.
Minister, ik dank u voor het voorlopige antwoord. We zullen zien hoe het verder verloopt.
Als men studentenvertegenwoordiging wil stimuleren, dan zit de sleutel bij de instellingen, met name de manier waarop zij daar ernstig mee omgaan, studenten horen en hun het gevoel geven dat ze worden gehoord en dat ze kunnen participeren. Dat is niet altijd hetzelfde als gelijk krijgen, maar goed.
Als je het geheel overloopt, merk je dat er inderdaad een aantal heel redelijke dingen in staan. Er zijn ook een aantal punten waar ik eerder de wenkbrauwen bij frons, zoals het verlenen van vrijstellingen. Je kunt participatie niet zomaar als een deel van een opleiding zien. Ook bij de ondersteuningen die worden gevraagd, kun je een aantal vraagtekens plaatsen. Als men in die richting zou gaan, moet toch zeer goed worden uitgewerkt wat we bedoelen en willen en wat effectief de noden zijn van de verschillende instellingen. Per instelling is daaromtrent ook een zekere cultuur.
Ik kijk in ieder geval met heel veel belangstelling uit naar het verdere werk. Als parlement zullen we onze taak daarin vervullen.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik kijk ook uit naar OD XXIX. Ik ben benieuwd welke maatregelen daarin zullen worden opgenomen.
In verband met die brochure wordt bekeken of dit kan gebeuren en of er geen dubbel werk gebeurt. Kunt u daar een timing op kleven?
Ik heb helaas geen antwoord gekregen op de ‘good practices’ uit de buurlanden met betrekking tot studentenparticipatie. Kijkt de administratie naar goede initiatieven in de buurlanden? Ik weet dat die niet zomaar kopieerbaar zijn naar Vlaanderen, maar misschien is het niet slecht om daar wat meer onderzoek naar te doen en om te kijken of er effectief dingen tussen zitten die ook in Vlaanderen misschien zouden kunnen helpen om de studentenparticipatie te verbeteren.
We hebben hier een paar maanden geleden een hoorzitting gehad in verband met het vorige advies van de Vlor. Daar kwamen twee dingen naar voren. Ten eerste, in een aantal instellingen werken ze met een participatiecoach. Ik weet dat niet alle studentenraden daar achter staan. Wordt bekeken in hoeverre de overheid kan aanmoedigen om meer met participatiecoaches te werken?
Ten tweede blijft er nog een probleem over waarover helaas weinig wordt gezegd, namelijk diversiteit in de studentenparticipatie. We zien dat bepaalde groepen van jongeren, zoals personen met een migratie-achtergrond of met een handicap, weinig te vinden zijn in de studentenraden. Het zou goed zijn mochten we ook daar aandacht voor hebben en een aantal initiatieven nemen om dat te verbeteren.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Voorzitter, over dit onderwerp wil ik ook nog een aantal bedenkingen meegeven. Alles wat ik te zeggen heb, zal ik zeggen terwijl de micro op staat. Zoals u weet, was er vorig jaar een klein incident met heel wat misverstanden. Er zijn mij dan woorden in de mond gelegd. Om niet opnieuw dat soort ongerustheid teweeg te brengen onder de studenten, zal ik zedig zwijgen eens de micro uit staat.
Mevrouw Brusseel, stellen we nu vast dat u gematigd aan het worden bent?
U hebt mijn bemerkingen nog niet gehoord! (Opmerkingen)
We hebben inderdaad een zeer interessante hoorzitting gehad, mevrouw Soens, waarin een aantal problemen naar voren zijn gekomen. Ik heb toen een aantal vragen gesteld. Omdat er op die vragen geen antwoorden kwamen, heb ik ook – om zeker te zijn dat we over alle juiste informatie beschikken om de discussie grondig te voeren – een schriftelijke vraag gesteld aan de minister. Om daar niet in extenso op te moeten ingaan, verwijs ik daarvoor naar vraag nummer 353. Ik heb daarin al mijn vragen herhaald, zoals over de participatiecoach, het aantal vergaderingen waaraan ze moeten deelnemen, de tegemoetkomingen van de instellingen en hoe men omgaat met klachten. Het departement beschikt ook niet over die gegevens.
Ik had wel verwacht dat de studenten die gegevens in kaart zouden hebben gebracht, aangezien ze klagen over een teveel aan vergaderingen. Ik verwacht dan dat dit in kaart is gebracht. Hoe kun je anders vaststellen dat het er te veel zijn? Ik trek niet in twijfel dat het er te veel zijn, maar om een duidelijk zicht te hebben op het probleem en om voor een oplossing te kunnen zorgen, moeten we de verschillen zien.
Er is mij informeel dan wel heel wat gemeld. Er blijkt toch een groot verschil te zijn tussen de klachten van de studenten van de universiteiten en de hogescholen. We moeten daar toch eens grondig naar kijken.
Een aantal klachten zijn erg belangrijk. De studenten van Erasmus kunnen op hun beide oren slapen want ik zal daar werk van maken, maar dat kan natuurlijk ook nog aan andere hogescholen gebeuren. Het gaat onder andere over een hoge werklast en het moeilijk combineren met bepaalde taken. De studenten van de hogescholen zijn er maar gedurende een beperkte tijd. Ze studeren gemiddeld korter dan universiteitsstudenten.
Maar ik zie in het advies van de Vlor dat men ingaat op andere problematieken. Een aantal suggesties van de Vlor pakken niet noodzakelijk het probleem aan dat zich stelt, bijvoorbeeld een teveel aan organen waarin ze zitten. Ik geef een voorbeeld. De studenten hebben me verteld dat ze zelf die organen kiezen. In bepaalde instellingen drukken ze zelf de wens uit om precies in al die organen te zetelen. Dan kom je natuurlijk op een moment tot de vaststelling dat het veel is. Feit is – ik heb dat al laten weten aan mijn vrienden aan de VUB – dat het eigenlijk voor het personeel ook veel vergaderingen zijn. Voor de meeste ZAP’ers (zelfstandig academisch personeel) is het ook al heel erg veel. Die durven daar misschien niet openlijk over te klagen. Eigenlijk moeten we ons die bedenking maken.
Om af te sluiten, wil ik ter attentie van de Vlor nog zeggen dat men pleit voor een ombudsdienst en dergelijke meer. In uw antwoord staat dat de regeringscommissarissen die daarvoor bevoegd zijn, geen klachten hebben gekregen. Ik vind het dan ook niet heel erg fair van de studenten om de decreetgever onder druk te zetten om van alles aan te passen en toe te voegen, terwijl ze nooit hebben geklaagd zoals het hoort, zijnde formeel, over zaken die formeel fout zouden zijn. Dan moeten ze dat wel doen.
Men vraagt ook een liaison. Wat ik zie in hoger onderwijs, zowel aan de hogescholen als aan de universiteiten, is dat er veel budget gaat naar personeel dat noch onderzoek doet, noch doceert. Dat is een gigantische kost. Dat is een loonmassa voor overhead die niet betrokken is bij onderwijs. Gezien de financiering, de lage financiering, de uiterst lage financiering van de hogescholen, is dat een enorm zware kost. De Vlor staat er blijkbaar niet bij stil dat we nog eens lonen moeten geven aan hogescholen voor functies die niets met onderwijs te maken hebben. Dat is mijns inziens geen goede zaak.
Dames en heren, dit was een historisch moment, namelijk de laatste woorden in de commissie van mevrouw Brusseel. (Applaus)
Volgende keer zullen het allicht citaten zijn uit een opiniestuk van u die hier te berde worden gebracht.
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Brusseel, ik stel vast dat u in uw laatste tussenkomst naadloos de overgang maakt naar uw nieuwe functie. Niet iedereen kan dit op deze manier doen. Het is een mooie manier om een parlementaire carrière af te sluiten. Ook van mijnentwege bedankt voor uw steeds gepeperde tussenkomsten. Behoudens een kleine periode van stoornis vind ik dat we een uitstekende verstandhouding hebben gehad.
Mijnheer Cordy, het is niet mijn intentie om die vrijstellingen decretaal te verankeren, maar ik heb er geen probleem mee dat instellingen dat zelf overwegen. Ik heb ook gevoeld toen ik de studenten sprak dat men ongelooflijk verdeeld is over de decretale vrijstellingen. Het is de autonomie van de instellingen om dit samen met de studenten te bekijken.
Mevrouw Soens, zo’n brochure is er best in het voorjaar als de studentenraden opnieuw verkozen worden. We overwegen nu met de administratie wat er wel en wat er niet kan. We bekijken ook wat er in OD XXIX kan komen. Dat voorstel voor een brochure moet ik ook terugkoppelen naar de studentenraden. Het zal dus in het najaar zijn als je iets gedrukt wilt krijgen tegen het voorjaar. We zullen het dan zien.
‘Good practices’ uit het buitenland zijn interessant, maar onze administratie is natuurlijk geen studiedienst. Eigenlijk heeft de VVS daar een veel beter zicht op dan wij. Ik vind het ook hun taak om dat te bekijken.
Inzake de studentencoaches wil ik de lijn houden dat ik dat als decreetgever niet doe, maar dat instellingen zelf moeten kunnen beslissen in overleg met de studenten hoe ze hen het beste ondersteunen. Ook hier merk ik grote verschillen in vragen. Ik vind dat ook een goede zaak, want het moet geen eenheidsworst zijn. Het decreet laat ook alle ruimte.
We zien ook dat de VVS vorig jaar actief heeft gewerkt op het vlak van meer diversiteit in de vertegenwoordiging. Ze erkennen ook zelf dat dit een probleem is, maar ik zal geen quota opleggen. Ik vind het de plicht van studentenvertegenwoordigingen om daarin te investeren.
Mevrouw Brusseel, wat betreft het aantal vergaderingen, heeft de VVS een heel goed onderzoeksrapport ‘Studenteninspraak onbeperkt’ gemaakt. Dat is beschikbaar op hun website.
Ik deel wel de analyse over ‘vergaderitis’. Dit is een probleem van de samenleving. Iedereen heeft last van ‘vergaderitis’ en we moeten daar samen aan durven werken. Ik probeer dat ook binnen mijn eigen agenda. Soms ben ik op drie vergaderingen waar drie keer hetzelfde thema wordt besproken met enkel verschillen in het aantal mensen dat aanwezig is. Doe dat dan in een grote vergadering! Ik erken zeker dat ook personeelsleden die druk voelen, maar in plaats van er verslagen over te maken, moeten we er verdorie iets aan doen en proberen om het aantal te verminderen. De overhead hangt daar voor een stuk aan vast. Organisaties moeten zelf werken aan de vergadercultuur. Als het aantal verminderd wordt, dan zullen er positieve effecten te merken zijn in de organisatie.
Wordt dus vervolgd. Ik heb geprobeerd om al een aantal punctuele bemerkingen te maken.
De richtlijnen met betrekking tot de financiering van het hoger onderwijs en het personeel dat geen les geeft, neem ik mee in de verdere gesprekken.
Ik ben zeker tevreden met het feit dat de minister verwijst naar de autonomie van de instellingen. De verschillen zijn inderdaad zeer groot. Dat is logisch. Participatie is ook een kwestie van cultuur, en die verschilt van instelling tot instelling. We moeten inderdaad geen zaken opleggen of decretaal bepalen die in bepaalde instellingen niet gewenst zijn, niet aanslaan en niet werken. Ik denk dan aan zo’n participatiecoach. Als men dat echt noodzakelijk vindt, moet men er zelf voor zorgen. Dat is de eigen verantwoordelijkheid van de instelling. Persoonlijk sta ik daar nogal huiverachtig tegenover. Zeker in hogescholen waar studenten maar voor een beperkte tijd zitten, bestaat de kans om overvleugeld te worden door zo’n coach. Als studentenvertegenwoordiger zou ik daar zelf huiverachtig tegenover staan.
Er moet zeker gewerkt worden aan diversiteit. Als ik mijn eigen instelling bekijk, dan merk ik dat er bijzonder veel aandacht voor is. Ik hoop dat men dat op die manier kan rechttrekken.
Wat is gezegd over de werkdruk door vergaderingen, klopt zeker. We moeten daar dringend eens een vergadering aan wijden. (Gelach)
‘Good practices’ uit het buitenland? Zeker. Tegelijkertijd zou ook de tegenovergestelde oefening kunnen gebeuren. In een aantal landen is de participatie absoluut bijzonder slecht. De ‘bad practices’ van hoe het daar verkeerd uitdraait, zouden evengoed kunnen worden meegenomen. Het is maar een suggestie.
Ik denk dat een participatiecoach wel kan werken. In de Arteveldehogeschool waar studenten ook voor een beperkte tijd studeren, werkt dit wel. Ze hebben bewust de keuze gemaakt om daarin te investeren. Dat zorgt er wel voor dat er andere zaken minder prioritair worden. De vraag is in hoeverre we hier vanuit de overheid meer in kunnen investeren.
Inzake diversiteit in studentenparticipatie pleiten we zeker niet voor quota, maar wel om er aandacht voor te hebben dat er ook in de studentenvertegenwoordiging een breed publiek wordt bespeeld. Het mag geen clubje van witte mannen zijn, maar ook daar moet diversiteit worden weerspiegeld.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.