Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting
Verslag
De heer Wynants heeft het woord.
Minister, ik kom met deze vraag om uitleg bij u terecht. Het gaat over sport, maar het is uw verantwoordelijkheid. Sportinfrastructuur geniet nu reeds van een vrijstelling voor de onroerende voorheffing. Sport wordt vervat onder de term ‘onderwijs’. Dat wordt in een omzendbrief van de Vlaamse overheid duidelijk gemaakt. Dit betekent dat sportclubs slechts een vrijstelling kunnen krijgen indien ze kunnen aantonen systematisch onderwijs te verstrekken in de verhouding tussen leerling en meester. Concreet betekent dit dat de eigenaar van de club of de club zelf kan aantonen over gekwalificeerde trainers van de Vlaamse Trainersschool te beschikken.
De procedure om de vrijstelling aan te vragen, is nogal omslachtig en complex. De eigenaar krijgt een aanslagbiljet en heeft dan drie werkdagen plus dertig dagen de tijd om een bezwaarschrift in te dienen. Als hij dat niet doet, wordt het bezwaar automatisch onontvankelijk verklaard. U weet dat in deze sector enorm veel vrijwilligers werken. Voor die mensen is dat tijdrovend en meestal ook een beetje onduidelijk.
Ik heb net vermeld dat we onder de term ‘onderwijs’ vallen. Voor jeugdverenigingen die bij een jeugdwerkkoepel zijn aangesloten, bestaat er al een vereenvoudigde procedure. Voor sportverenigingen bestaat die vereenvoudigde procedure tot nu toe niet. Ik zou u hierover enkele vragen vanuit de sportsector willen stellen. Die vragen zijn misschien wat gecompliceerd, maar ze komen van alle kanten bij ons toe.
De Vlaamse Belastingdienst (VLABEL) heeft al geruime tijd een sterke track record met betrekking tot de vereenvoudiging en automatisering van de inning van belastingen. De dienst slaagt er vaak in de van de federale overheid overgenomen inningen sterk te stroomlijnen. De moeilijke procedure voor de vrijstelling van onroerende voorheffing in de sportsector blijkt daar enigszins haaks op te staan.
Minister, zijn er specifieke elementen die ertoe leiden dat een vereenvoudiging op dit vlak nog niet mogelijk is gebleken? Kunt u concrete pistes schetsen om op dit vlak te vereenvoudigen en te automatiseren? Hebt u reeds contact met de sector gehad? Zo ja, wanneer is dat gebeurd? Kunt u het resultaat reeds inschatten? Wat is het geschatte arbeidsvolume dat VLABEL jaarlijks besteedt aan de afhandeling van de net vermelde procedure? Hebt u zich op de interne efficiëntiewinst die VLABEL zelf zou kunnen boeken? Op welke wijze worden de eigenaars van sportinfrastructuur momenteel op de hoogte gebracht van de mogelijkheden om een vrijstelling van onroerende voorheffing te krijgen? Ziet u mogelijkheden om dit te verbeteren? Ik weet dat u altijd eenvoudige oplossingen nastreeft. Ik denk dan ook dat dit geen moeilijke vragen zijn.
Minister Tommelein heeft het woord.
Mijnheer Wynants, ik dank u voor uw vraag om uitleg. Het doet me genoegen eens een vraag om uitleg van u te krijgen. Er is voor alles een eerste keer.
VLABEL is een administratie die voluit voor vereenvoudiging, automatisering en efficiëntie opteert. Ik begrijp en onderschrijf dus uw suggestie dat een automatische toekenning van vrijstellingen voor sportverenigingen goed zou zijn. Een verdere analyse toont echter aan dat er enkele belangrijke wettelijke, maar ook praktische obstakels zijn. Volgens u geldt voor sportinfrastructuur op dit ogenblik nagenoeg systematisch een vrijstelling van onroerende voorheffing. Sta me toe dit enigszins te nuanceren.
De vrijstelling van onroerende voorheffing voor sportinfrastructuur zoals we die nu kennen, wordt toegekend in artikel 2.1.6.0.1, eerste lid, eerste paragraaf van de Vlaamse Codex Fiscaliteit. U herinnert zich deze bepaling ongetwijfeld, want op 22 mei 2018 heb ik ze in deze commissie geciteerd in mijn antwoord op de vraag om uitleg van de heer Van den Heuvel over de weldadigheidsinstellingen.
Een vrijstelling van onroerende voorheffing kan worden verleend voor een onroerend goed dat “een belastingplichtige of een bewoner zonder winstoogmerk heeft, bestemd voor het openbaar uitoefenen van een eredienst of van de vrijzinnige morele dienstverlening, voor onderwijs, voor het vestigen van hospitalen, klinieken, dispensaria, rusthuizen, vakantiehuizen voor gepensioneerden of andere soortgelijke weldadigheidsinstellingen”.
Sportinfrastructuur wordt dus niet per definitie vrijgesteld. Er moet sprake zijn van een onderwijsbestemming. Hoe dit moet worden nagegaan, wordt uitvoerig toegelicht in de omzendbrief uit 2007 waarnaar u in uw vraag om uitleg hebt verwezen. Zo wordt onder meer nagekeken of er wel degelijk sprake is van een kennisoverdracht in een verhouding tussen leerling en leermeester, alsook of de trainers of instructeurs over de nodige kwalificaties beschikken. Een louter recreatief gebruik voor sport en spel, zonder enige vorm van opleiding van sporters of spelers, valt dus uit de boot. Voor die infrastructuur wordt geen vrijstelling verleend.
Bovendien volstaat het niet dat ergens in een groot sportcomplex onderricht wordt gegeven om voor het geheel een vrijstelling toe te kennen. Enkel het gedeelte van het perceel of van de infrastructuur dat effectief voor sportonderricht is bestemd, kan worden vrijgesteld. Hoewel ik me kan inbeelden dat wij ons daar goed thuis voelen om een Coca-Cola Zero te drinken, zal om die reden geen vrijstelling worden gegeven voor een kantine of een cafetaria. De controle op de naleving van deze voorwaarde vereist vaak een controle ter plaatse.
Uit de geciteerde bepaling blijkt dat het onderwijs zonder winstoogmerk moet worden verstrekt. Dat betekent, bijvoorbeeld, dat de voor professionele sportbeoefening gebruikte terreinen en de infrastructuur niet voor de vrijstelling in aanmerking komen.
Kortom, om de vrijstelling van onroerende voorheffing voor sportinfrastructuur toe te kennen, moet aan meerdere voorwaarden worden voldaan. In de praktijk worden tal van aanvragen geheel of gedeeltelijk afgewezen. Het aantal toegekende vrijstellingen is veeleer beperkt. In de huidige bewoordingen leent de regelgeving zich niet echt tot een eenvoudige en onmiddellijke automatische toekenning van vrijstellingen.
Mijnheer Wynants, VLABEL heeft echter al een andere belangrijke vereenvoudiging gerealiseerd. Het bezwaarschrift om de vrijstelling aan te vragen, moet niet jaarlijks worden ingediend. Als uit een onderzoek blijkt dat voor een onroerend goed een vrijstelling kan worden toegekend, geldt deze vrijstelling voor drie jaar. Indien de sportvereniging zelf eigenaar is, wordt die termijn tot vijf jaar verlengd. Tenzij gedurende die periode iets zou wijzigen, wordt voor die aanslagjaren geen aanslagbiljet verstuurd. Op deze manier is de door u beoogde automatisering eigenlijk al gerealiseerd.
De bezwaarprocedure is trouwens ook niet zo omslachtig of complex. Dit type bezwaarschrift kan, net als alle andere bezwaarschriften, met het contactformulier op de website zeer eenvoudig en snel online worden ingediend. Dat gebeurt bij het zogenaamde digitale loket. Het kan echter ook nog per fax of schriftelijk. Per postduif gaat het niet meer. Daar zijn geen verdere vormvereisten aan verbonden.
Er is geen overleg met de sector over een verdere automatisering geweest. Ik heb net toegelicht wat de obstakels zijn. Binnen wat haalbaar is, is de maximale vereenvoudiging reeds bereikt.
Op dit ogenblik zet VLABEL twee dossierbehandelaars in om dit type bezwaren te behandelen. Dit team behandelt alle aanvragen tot vrijstelling in toepassing van de geciteerde bepaling in de Vlaamse Codex Fiscaliteit. Het gaat dus ook om soortgelijke weldadigheidsinstellingen, om monumenten en om de nationale domeingoederen. Deze inzet is een minimum om een klantgerichte, geoptimaliseerde en efficiënte dienstverlening te kunnen waarborgen. Op dit vlak kan geen verdere efficiëntie worden behaald.
Er wordt langs verschillende kanalen informatie over deze vrijstelling verschaft. Op de website van VLABEL is alle nodige informatie over de vrijstelling terug te vinden. De omzendbrief uit 2007 kan ook worden geraadpleegd. Het Vlaams Instituut voor Sportbeheer en Recreatiebeheer, dat de sportsector ondersteunt, verschaft op zijn website eveneens zeer volledige informatie. Ik acht deze verschillende informatiekanalen voldoende.
Mijnheer Wynants, u hebt in uw vraag om uitleg naar de jeugdsector als voorbeeld verwezen. De nieuwe procedure voor de jeugdsector is mogelijk geworden dankzij een koppeling van de vrijstelling van onroerende voorheffing aan een inhoudelijke erkenning van de gebruiker door het bevoegde beleidsdomein. Ik verwijs hiervoor naar artikel 2.1.6.0.3. van de Vlaamse Codex Fiscaliteit. Indien in verband met de andere vrijstellingen een gelijkaardige regeling zou worden ingevoerd, zou de vrijstelling ook automatisch kunnen worden verleend en zou VLABEL minder controle moeten uitoefenen. Een voorwaarde hiervoor is dat VLABEL jaarlijks over volledige en actuele lijsten van gebruikers en vrij te stellen percelen moet kunnen beschikken.
Een dergelijke hervorming zou een impact hebben op het aantal vrijstellingen en bijgevolg ook op de fiscale uitgaven die hiermee gepaard gaan. Ik ben niet enkel minister van Financiën, maar ook minister van Begroting. Mijn voorstel is dan ook een dergelijke hervorming of verruiming in te passen in een globale herziening van artikel 2.1.6.0.1, eerste lid, eerste paragraaf van de Vlaamse Codex Fiscaliteit. Ik verwijs hiervoor naar de vraag van de heer Van den Heuvel over de vrijstelling voor soortgelijke weldadigheidsinstellingen. Een half jaar geleden heb ik ook nog een schriftelijke vraag over de vrijstelling voor kinderopvang gekregen. Ik denk dan ook dat we de realiteit onder ogen moeten zien en moeten beseffen dat dit artikel aan herziening toe is. Een globale herziening lijkt me te verkiezen boven diverse punctuele ad-hocaanpassingen.
Mijnheer Wynants, er is de laatste tijd veel onduidelijkheid. Er zijn nieuwe wendingen in de rechtspraak, zoals het recente arrest van het Grondwettelijk Hof over de instellingen die sociale en maatschappelijke zorg verstrekken. Ik verkies een globale aanpak. Ik laat nog in het midden of we meteen in een algemene geautomatiseerde toekenning moeten voorzien. Dat hangt veeleer af van de beschikbaarheid van actuele en correcte gegevens. Een actualisering van de wetgeving zou al een enorme stap in de goede richting zijn. Duidelijke rechtsregels zorgen voor een eenvoudiger toepassing en sluiten allerhande interpretaties zo veel mogelijk uit. U weet dat ik niet van interpretaties houd. We mogen echter niet vergeten dat deze aanpak verder gaat dan een administratieve vereenvoudiging. Er is ook een budgettaire impact. Als minister van Begroting vind ik uiteraard dat we dit ook in kaart moeten brengen.
De heer Wynants heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. Ik zal het aan de sportsectoren overmaken. Ik zou u nog willen vragen of het niet mogelijk is bepaalde obstakels voor de sportsector een beetje af te zwakken.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Minister, hoe eenvoudiger, hoe beter. Ik denk dat iedereen hier dat principieel kan stellen. We hebben uw omstandig antwoord gehoord. Ik kan me erin terugvinden dat artikel eens grondig te bekijken en in een globale hervorming te kaderen. Enkele maanden geleden heb ik een vraag om uitleg over de weldadigheidsinstellingen gesteld.
Mijnheer Wynants, u hebt een principe aangehaald. We willen sport in Vlaanderen absoluut aanmoedigen en we dragen sport absoluut een warm hart toe. Wat efficiënt en behoorlijk bestuur betreft, kunnen we dit best in een ietwat breder geheel kaderen en op die manier heel wat mensen blij maken.
Minister Tommelein heeft het woord.
Voorzitter, ik deel beide meningen. Eerst en vooral ben ik altijd een partner om obstakels of hindernissen weg te werken. Ik probeer ze uit de weg te ruimen, al zijn het maquettes die op de grond liggen.
Mijnheer Van den Heuvel, we zullen hieraan voortwerken. Indien we de koppen bij elkaar steken en tot een overeenstemming kunnen komen, denk ik dat dit inderdaad mogelijk is.
De vraag om uitleg is afgehandeld.