Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over de toegankelijkheid van kinderopvang
Vraag om uitleg over het principe 'bestellen is betalen' in de kinderopvang
Vraag om uitleg over toegankelijke kinderopvang
Verslag
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Uit een bevraging van Caritas Vlaanderen en de Gezinsbond zou blijken dat het principe ‘bestellen is betalen’ voor de toegankelijkheid van kinderopvang een drempel vormt voor kwetsbare ouders. Zij komen vaak in de problemen wanneer zij het aantal toegekende respijtdagen overschrijden, omdat de vaste bijdrage die hen wordt aangerekend vaak hoger is dan het sociaal tarief dat zij normaal betalen.
De discussie rond de respijtdagen blijft. En soms moeten ouders de respijtdagen ook inzetten voor de gezinsvakantie. Het moeten gebruikmaken van respijtdagen en vooral het betalen van het forfait indien de respijtdagen zijn uitgeput in geval van ziekte, ligt bij heel wat ouders moeilijk. Dat leidt ertoe dat sommige ouders hun kinderen ook ziek naar de opvang brengen. Een onderzoek van de Arteveldeschool wees uit dat een op de tien ouders hun kind wel eens ziek naar de opvang brengt. De steekproef van Caritas Vlaanderen en de Gezinsbond zou ook die vaststelling bevestigen. Daartegenover staat dat niet elke organisator van kinderopvang het zich financieel kan permitteren om meer respijtdagen dan wettelijk verplicht te geven aan ouders.
Minister, wat is uw reactie op de vaststellingen van Caritas en de Gezinsbond met betrekking tot de toegankelijkheid van de kinderopvang voor kwetsbare ouders? Wat is specifiek uw reactie op het feit dat ouders een ziek kind weleens naar de kinderopvang brengen?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Mijn vraag gaat, wellicht net als die van de andere collega’s, ook over de studie van Caritas en de Gezinsbond, die dateert van 4 juni dit jaar. Daaruit blijkt dat er in verband met de toegankelijkheid van kinderopvang nog wel een weg af te leggen is. Uit de studie zou onder meer blijken dat de financiële drempel naar kinderopvang voor heel veel kwetsbare gezinnen te hoog is. Een ander element waarnaar veel aandacht gaat, is het principe ‘bestellen is betalen’. Die regel blijft volgens de organisaties voor moeilijke situaties zorgen.
In het rapport staan ook heel concrete beleidsaanbevelingen om de kinderopvang echt toegankelijker te maken. Een eerste aanbeveling wijst op het belang van het laagdrempelig bekendmaken van kinderopvang bij kwetsbare groepen. Om de kinderopvang financieel haalbaar te houden, pleiten Caritas en de Gezinsbond voor het terugdraaien van de verhoging van het standaardminimumtarief. Zij schuiven een standaardminimumtarief naar voren van rond de 2 euro. Ze zeggen dat dat het best automatisch wordt toegekend vanaf dat het inkomen zeer laag is.
Andere aanbevelingen hebben betrekking op respijtdagen, het systeem ‘bestellen is betalen’. Ze pleiten voor een systeem waarbij ziekteverlof en gezinsvakantie geen deel uit maken van de respijtdagen. Ze pleiten voor het optrekken van die respijtdagen naar veertig dagen. En ze pleiten ervoor dat het bedrag dat een gezin moet betalen wanneer het over zijn respijtdagen gaat, dus bij niet-gerechtvaardigde afwezigheid, niet hoger kan zijn dan het normale dagtarief dat anders wordt betaald door dat gezin. Dat zijn drie belangrijke aanpassingen aan de regel van ‘bestellen is betalen’, de respijtdagen. Daarnaast vragen de Gezinsbond en Caritas ook om de ondersteunende functie van kinderopvang verder uit te werken en te verankeren.
In een reactie op het onderzoek nuanceerde Kind en Gezin een aantal zaken. Volgens hen is de steekproef te klein en niet representatief genoeg om betrouwbare algemene conclusies te kunnen trekken. Zo is volgens Kind en Gezin het aandeel hoogopgeleide gezinnen in vergelijking met kwetsbare gezinnen te hoog en zijn er te weinig inkomensgerelateerde opvanginitiatieven opgenomen in de onderzochte groep. Kind en Gezin benadrukt dat er al veel inspanningen gebeuren, ook op lokaal niveau, maar zegt er wel voorstander van te zijn dat de gezinsvakantie en de ziekteperiodes er bij de regels rond respijtdagen uit zouden vallen.
Ondanks het feit dat Kind en Gezin dat nuanceert en daar wellicht een aantal gegronde redenen voor heeft, zijn het wel signalen die systematisch worden gegeven. Er is de studie van Arteveldehogeschool geweest, maar je krijgt ook systematisch mensen die in de knoei zitten, zeker door de regel met de respijtdagen. Mensen weten niet op voorhand wanneer ze werk zullen hebben of hoelang. Ze hebben geen zekerheid van langetermijncontracten op hun werk, hebben heel veel moeite om dit gecombineerd te krijgen, net als mensen die opleidingen volgen enzovoort. Je kunt zeggen dat je uit die studie geen wetenschappelijke statistische conclusies mag trekken, maar wat er uit naar voren komt, zijn geen nieuwe signalen. Het zijn signalen die we al vaker hebben gehoord. Zeker vanuit Groen hebben we er al vaker op gehamerd dat dit inderdaad risico’s zijn die verbonden zijn aan het systeem.
Minister, welke uitdagingen ziet u om de kinderopvang toegankelijker te maken? Welke stappen zult u nog ondernemen? Welke beleidsaanbevelingen – die stuk voor stuk waardevol zijn – zullen effectief in rekening worden genomen? Zult u het standaardminimumtarief opnieuw verlagen om de toegankelijkheid te garanderen? Zullen er aanpassingen gebeuren aan de regels rond respijtdagen? En vooral: wanneer zullen die aanpassingen gebeuren?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, het principe ‘bestellen is betalen’, waarnaar de collega’s al hebben verwezen, is een principe waarbij er, zodra de respijtdagen zijn opgebruikt, voor gereserveerde opvangdagen in de kinderopvang moet worden betaald, ook al is het kind door omstandigheden afwezig. Dat principe geldt al zo’n drie jaar. Het principe kwam er op uitdrukkelijke vraag van de sector naar meer uniformiteit en klaarheid.
Na een jaar werd de maatregel geëvalueerd door een onderzoek dat werd gevoerd aan de Arteveldehogeschool bij driehonderd opvanglocaties en een vijftigtal ouders. Tijdens de commissievergadering van 11 oktober 2016 gaf u hierover toelichting. Zo bleek dat de opvangplaatsen efficiënter worden gebruikt en dat het systeem globaal genomen als heel flexibel wordt ervaren door gezinnen. Toch, zo zei u, blijft de toegankelijkheid van de opvang voor kwetsbare gezinnen een constante uitdaging.
Uit het onderzoek bleek ook dat een op vijf ouders het aantal respijtdagen onvoldoende vindt en er moeite mee heeft te moeten betalen voor een dag waarop hun kind niet naar de opvang gaat.
Minister, tijdens dezelfde commissievergadering antwoordde u dat het voortgangsoverleg Kinderopvang met Kind en Gezin zou nagaan in hoeverre het systeem kan worden bijgestuurd, onder meer door na te gaan hoe periodes van afwezigheid die lang op voorhand gekend zijn, zoals de gezinsvakantie, uit het opvangplan kunnen worden gehouden, opdat respijtdagen meer kunnen worden gebruikt voor onvoorziene afwezigheden, zoals ziekte.
In antwoord op mijn schriftelijke vraag van 9 februari 2017 zei u daarover dat een wijziging van de regelgeving op dit punt niet nodig is, maar dat er vooral sensibiliserend ten aanzien van de opvangsector gewerkt zal worden om lang op voorhand gekende afwezigheden niet te beschouwen als bestelde dagen en het opvangplan daarop af te stemmen.
Ook werd er gekeken naar het bedrag dat organisatoren maximaal mogen vragen voor een afwezigheid als de respijtdagen op zijn. Die maatregelen moeten de communicatie tussen de ouders en de kinderopvanglocatie vergemakkelijken.
Nu stellen Caritas en de Gezinsbond een aantal vragen bij het systeem ‘bestellen is betalen’. Volgens hen is het vooral nadelig voor kwetsbare gezinnen en haken zij daardoor sneller af, terwijl kinderopvang net voor hun kinderen een grote meerwaarde kan betekenen op het vlak van sociale ontwikkeling. Uit een enquête die zij hielden bij 375 ouders bleek dat de kinderen van kwetsbare ouders vaak meer afwezig zijn van de kinderopvang dan de toegekende respijtdagen, waardoor de ouders moeten betalen voor afwezige dagen. Doordat kwetsbare gezinnen vaker leven in onstabiele omstandigheden, kunnen ze verlof moeilijker plannen en worden respijtdagen sneller opgebruikt, zo klinkt het. 87,5 procent van de respondenten van de enquête zou de respijtdagen inzetten voor onverwacht verlof, 63 procent voor de gezinsvakantie en 70 procent voor een ziek kind.
Ondanks de inspanningen lijkt het systeem ‘bestellen is betalen’ een aantal moeilijkheden in zich te blijven houden voor kwetsbare gezinnen.
Minister, wat is uw reactie op de cijfers en bevindingen van Caritas en Gezinsbond omtrent het systeem ‘bestellen is betalen’? Hoe schat u de moeilijkheden in die kwetsbare gezinnen ermee lijken te hebben? Hoe kan daarop verder worden ingespeeld? Welke sensibiliserende maatregelen zijn er de voorbije periode genomen ten aanzien van de opvangsector om lang op voorhand gekende afwezigheden niet te beschouwen als bestelde dagen en de opvangplannen daarop af te stemmen?
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Voorzitter, ik ben blij dat ik nog eens te gast ben in deze commissie, voor een belangrijk thema, namelijk voldoende betaalbare en kwaliteitsvolle opvang voor elk kind. Dat is een thema dat de sp.a-fractie na aan het hart ligt.
Twee op tien kansarme kinderen maken gebruik van kinderopvang ten opzichte van zeven op tien niet-kansarme kinderen. Terwijl baby’s en peuters gemiddeld vaker gebruikmaken van formele kinderopvang, is de deelname van kansarme baby’s en peuters nauwelijks gewijzigd sinds de overheid het gebruik van kinderopvang monitort, zo stelde de Gezinsbond op de studiedag op 4 juni die ik bijwoonde naar aanleiding van de studie ‘Hoe maken we kinderopvang toegankelijker?’.
Sinds de invoering van het nieuwe decreet ontvangen we steeds meer signalen over problemen met de toegankelijkheid van kinderopvang, vooral bij kwetsbare gezinnen. Zo zou de verhoging van het minimumtarief van de kinderopvang van 1,57 tot 5 euro per dag plus toeslagen vanaf mei 2015, vooral voor de allerlaagste inkomensgroepen een probleem zijn.
Ook de invoering van het systeem ‘bestellen is betalen’ in de opvang met inkomenstarief is een bijkomende drempel voor kwetsbare gezinnen. Ouders moeten op voorhand een opvangplan voor hun kind opstellen en als ze ervan afwijken, moeten ze een boete betalen, met uitzondering van achttien respijtdagen voor een kind dat voltijds naar de opvang gaat. Caritas en de Gezinsbond doen in hun studie drie belangrijke beleidsaanbevelingen. Ik ben lid van de commissie Onderwijs, en daar voeren we ook vaak de discussie over het belang van kwaliteitsvolle voorschoolse kinderopvang bij instappers, peuters en kleuters omdat we zien dat zeker verworven talenkennis sterker is als er voldoende aanbod is van kwaliteitsvolle kinderopvang.
Eerste aanbeveling is dat de overheid de bekendheid van de kinderopvang moet vergroten bij toeleiders en bij de doelgroep zelf. Dat lijkt me een vrij courante en misschien ook makkelijk uit te voeren aanbeveling. Ik had ook het gevoel tijdens de toelichtingen op de studiedag dat daar bij de opvanginitiatieven zelf een groot draagvlak voor bestond. Het is ook aan hen om de communicatie mee te voeren. Zij schijnen daar zeker bereid toe te zijn.
Tweede aanbeveling is dat de kinderopvang goedkoper moet worden voor kwetsbare gezinnen. Dit is niet nieuw en werd ook bij de verhoging van de tarieven tijdens deze legislatuur al opgemerkt door verschillende fracties in dit parlement, maar ook door de Gezinsbond en andere instanties zoals het Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen.
Derde aanbeveling is dat de kinderopvang voor alle ouders meer flexibiliteit moet bieden in het opvangplan en dat het plan soepeler zou moeten kunnen omspringen met de nood aan opvang van het gezin. Zoals mevrouw Schryvers al zei, ervaren veel ouders een te strak opvangplan met boetes voor afwijkingen die inherent zijn aan het gezinsleven als onrechtvaardig, zoals gezinsvakanties, kinderen die ziek zijn wier respijtdagen zijn opgebruikt of opvang in het kader van ouderschapsverlof. Een getuige op de studiedag zei dat ze met heel veel overtuiging samen met haar partner ouderschapsverlof nam, maar ze vond het vreemd dat wanneer men bij het kind wil zijn men daarvoor gestraft zou worden. Dat past niet in het concept dat we van gezinsondersteuning en kinderopvang als globaal opvoedingsmodel voor jonge kinderen naar voren schuiven.
Minister, hoe belangrijk acht u een toegankelijke kinderopvang, in het bijzonder voor kansarme gezinnen? Welke maatregelen wilt u nemen om tegemoet te komen aan de bezorgdheden van de Gezinsbond en Caritas om de drempels voor kinderopvang weg te nemen? Onder meer gaat het om de financiële drempel van de verhoging van dat minimumtarief. Overweegt u een aanpassing? Uit diverse studies is immers toch ook al gebleken dat die drempel te hoog is. Het voorstel dat in de studie wordt gedaan, is een verlaging naar ongeveer 2 euro per opvangdag, bij voorkeur automatisch toegekend voor kinderen die onder het laagste tarief vallen. Wordt het systeem van het op voorhand vastleggen van het opvangplan herzien? Wordt het systeem van de respijtdagen uitgebreid, bijvoorbeeld van achttien naar veertig, zoals men in de studie aankondigt? Hoe overweegt u eventueel verder nog in opvangplannen te voorzien?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Geachte leden, we waarderen uiteraard de inspanningen die met dit onderzoek zijn gebeurd om het belang van toegankelijkheid en de sociale functie in de kinderopvang te benadrukken. Zoals de Gezinsbond en Caritas zélf vooropstellen in hun conclusies, is dit géén wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoek is gebeurd bij 375 gezinnen, wat slechts een minieme fractie is van alle gezinnen die opvang gebruiken, en daarnaast zijn de 375 deelnemende gezinnen geen representatieve weerspiegeling van de gezinnen die opvang gebruiken. Het aandeel hoogopgeleidengezinnen is beduidend hoog, kwetsbare gezinnen komen nauwelijks aan bod en ook de onderzochte kinderopvangvoorzieningen zijn níet representatief voor de opvang. Voorzieningen waar ouders volgens inkomen betalen, zijn ondervertegenwoordigd. We kunnen dus niet voorzichtig genoeg zijn met algemene conclusies. Dat hebben we ook aan de initiatiefnemers gezegd.
De bevraging was voor de Gezinsbond en Caritas wel een goed moment om een aantal van hun eigen standpunten, ook bekende standpunten, naar voren te schuiven. Op de studiedag van de Gezinsbond en Caritas bleek ook uit de sector dat het onderzoek en de standpunten enigszins moeten worden genuanceerd. De beleidsaanbevelingen die door de Gezinsbond en Caritas naar voren worden geschoven, suggereren dat de overheid weinig zou inzetten op toegankelijkheid. Die conclusie gaat voorbij aan de inspanningen die de voorbije periode zijn gebeurd en de weg die we de jongste jaren hebben afgelegd. De sociale functie van de kinderopvang wordt systematisch versterkt via een uitbreiding van de inkomensgerelateerde opvang. Bijna 75 procent van alle opvangplaatsen werkt nu met een inkomenstarief. Gemiddeld betaalden ouders in 2017 14,23 euro voor een opvangplaats. Dat is slechts een fractie van de kostprijs van het organiseren van een duurzame kinderopvangplaats. Via de plussubsidie subsidiëren we voorzieningen die extra opdrachten op zich nemen om kwetsbare gezinnen te ondersteunen. Het aantal plaatsen met die subsidie groeide van 513 in 2014 tot 1774 in 2017. Dankzij de KOALA-oproep (Kind- en Ouder Activiteiten voor Lokale Armoedebestrijding) in 2018 en de uitbreiding in 2019 komen er nog 763 van dergelijke plaatsen bij. KOALA zorgt eveneens voor een vernieuwend en structureel aanbod van kind-en-ouderbijeenkomsten voor het realiseren van rechten van gezinnen.
Het leiden van gezinnen naar kinderopvang kan gebeuren door een sterk lokaal geïntegreerd gezinsbeleid, waarbij diverse actoren de handen in elkaar slaan. Daarom wordt sterk ingezet op de uitbreiding van de lokale netwerken via de Huizen van het Kind en de lokale loketten kinderopvang. Kind en Gezin stelt daarvoor veel ondersteunend materiaal ter beschikking. Er is het doe-pakket toegankelijke kinderopvang, communicatie met de ouders enzovoort. In de Stuurgroep Sociale Functie brengt Kind en Gezin ook alle stakeholders samen. Hier worden zowel beleidsaanbevelingen als voorstellen voor ondersteuning geformuleerd, en die aanbevelingen worden meegenomen in de nieuwe beleidsontwikkeling.
Dat neemt niet weg dat er nog steeds werk op de plank ligt. Het is dan ook de bedoeling om door te gaan op de lijn van versterking van het aanbod en ondersteuning van de initiatiefnemers in het aanbieden van de sociale functie. U hebt op de studiedag van de Gezinsbond en Caritas de verantwoordelijke van kinderopvang Elmer ook heel duidelijk horen zeggen dat voorzieningen zelf al heel wat ruimte krijgen om de sociale functie uit te bouwen, ook op het vlak van opvangplannen en ‘bestellen is betalen’.
We willen die goede praktijken verder ontsluiten. Zowel het ondersteuningsnetwerk voor kinderopvang dat wordt opgezet, als de lokale teams van Kind en Gezin kunnen daartoe bijdragen. Het is de bedoeling dat die teams bijdragen tot lokale netwerken en verbinding maken tussen kinderopvanginitiatieven en Huizen van het Kind, alsook die initiatieven ondersteunen in de begeleiding van kwetsbare gezinnen.
Ik wil ook nog meegeven dat er een nieuw wetenschappelijk onderzoek naar het gebruik van kinderopvang in de steigers staat bij Kind en Gezin. In het kader van dat onderzoek worden zowel gezinnen die kinderopvang gebruiken als gezinnen die geen kinderopvang gebruiken, face to face bevraagd. Dat zal ons natuurlijk nog meer leren over de drempels die de gezinnen zelf ervaren.
Over ‘bestellen is betalen’ is er al meermaals debat geweest, onder meer naar aanleiding van het onderzoek van de Arteveldehogeschool in 2016. In opvolging van dat onderzoek werden een aantal voorstellen tot bijsturing van de regelgeving voorgelegd aan het voortgangsoverleg. Er werd op dat voortgangsoverleg door de sector geen consensus bereikt over een bijsturing van de regelgeving en ook op de studiedag van de Gezinsbond en Caritas bleek daarover in de sector geen consensus mogelijk. Het is onze vaststelling dat die consensus eigenlijk niet bestaat. Dat is natuurlijk niet verbazingwekkend, daar die regelgeving net het resultaat is geweest van heel veel overleg, om te kijken hoe er een evenwicht kon worden gevonden tussen enerzijds ouders toch de mogelijkheid geven om, om allerlei redenen, een dagje niet te kiezen voor de kinderopvang en anderzijds de vraag van de organisatoren zelf om ter zake geen misbruiken toe te laten of het ongebreideld gebruiken of lichtzinnig reserveren van kinderopvang mogelijk te maken, waardoor de levensvatbaarheid van de sector in het gedrang zou komen.
Die discussie is dan uiteindelijk, na heel veel overleg, beslecht door het concept dat voorligt en dat een aantal evenwichten in zich draagt, onder meer de respijtdagen.
Kind en Gezin blijft dan ook sensibiliseren over de ziektedagen en de lang op voorhand gekende vakanties, omdat het duidelijk is dat er ook heel goede praktijken bestaan waarbij de kinderopvang goed gepland kan worden. In zo’n overeenkomst betekenen de vakanties uiteraard dat je daarvoor geen gebruik moet maken van respijtdagen.
Kind en Gezin heeft de sector via een mededeling opgeroepen tot een sociale invulling van die maatregel en tot dialoog met de ouders. Die mededeling is ondertekend door alle leden van het raadgevend comité. Ook hierover heeft Kind en Gezin al heel wat inspirerend materiaal ter beschikking gesteld.
Wat het standaard minimumtarief betreft, wil ik twee zaken benadrukken. Meer dan een gezin op zes maakte in 2017 gebruik van een minimumtarief van 5,15 euro, 3,09 euro of 1,62 euro. Het onderzoek gaat onterecht voorbij aan de mogelijkheid om steeds een individueel verminderd tarief aan te vragen. Ruim 8 procent van alle tarieven in 2017 was een individueel verminderd tarief. In 2015 was dat nog geen 5 procent. Het nieuwe decreet heeft trouwens mogelijk gemaakt dat een individueel verminderd tarief nu kan in alle opvang die gesubsidieerd is voor het inkomenstarief.
Ook op het vlak van het inkomenstarief zijn de voorbije periode heel wat inspanningen gebeurd. De mogelijkheden om automatisch een individueel tarief aan te vragen, werden uitgebreid via een aanpassing van de regelgeving. Samen met de VVSG werd eveneens heel wat geïnvesteerd in het informeren en sensibiliseren van de OCMW’s.
Ik wil toch ook wijzen op enkele andere, en wat mij betreft mooie, signalen uit de bevraging. 89 procent van de gezinnen kan zelf zijn opvangplan kiezen, waarbij meer dan 90 procent niet of nauwelijks problemen ervaart bij de toepassing van dat opvangplan. 75 procent van de bevraagde ouders is tevreden over de toepassing van het systeem ‘bestellen is betalen’. En 76 procent van de bevraagde gezinnen kunnen gebruik maken van een inkomensgerelateerd tarief.
We komen van ver en we hebben zeker nog een weg te gaan. Zo besteden we in 2018 en 2019 12 miljoen euro in de inkomensgerelateerde kinderopvang en voorzien we in 250 nieuwe plaatsen in trap 3, de plussubsidieplaatsen. Daarnaast gaan we nog eens 5,7 miljoen euro inzetten op flexibilisering, met onder meer nieuwe initiatieven voor flexibele kinderopvang en dringende opvangplaatsen.
Met de start van het eengemaakte ondersteuningsnetwerk in januari 2019 en het uitgebreide pakket aan maatregelen in VIA 5 met een focus op de leefbaarheid van trap 2B-initiatieven en de gezinsopvang met bijna 30 miljoen euro aan investeringen, blijven we ook inzetten op de leefbaarheid van de sector, met meer ondersteuning voor de kinderopvang.
Tot slot wil ik ook verwijzen naar de geplande uiteenzetting over de stand van zaken en de voortgang inzake het decreet Kinderopvang over een paar weken in deze commissie. Kind en Gezin zal hier uiteraard ook uitvoerig ingaan op de realisaties binnen onze kinderopvang.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Bedankt voor uw uitgebreide antwoord, minister. De cohorte die men gebruikt heeft, is inderdaad relatief klein. U geeft correct aan dat dit niet om een wetenschappelijk onderzoek gaat. Natuurlijk zijn er wel signalen vanuit het veld dat er toch vaak problemen worden gezien tussen de betaalbaarheid voor de ouders en de financiële draagkracht van een opvanginitiatief. Dat is een evenwicht dat we telkens moeten proberen te bewaren. Dat is natuurlijk geen evidente oefening.
Er is inderdaad al heel wat uitbreiding geweest, ook het KOALA-initiatief en de plussubsidie, maar we zullen moeten blijven investeren in die kinderopvang, in die inkomensgerelateerde opvangplaatsen, in de subsidie voor kwetsbare gezinnen. Het is echt wel essentieel dat we op dit groeipad verdergaan.
Steunaanvraag kan elke keer gebeuren bij een OCMW als men een verminderd tarief wil hebben. Ik ben blij om te horen dat het om relatief lage cijfers gaat.
Ik heb nog een specifieke vraag met betrekking tot het feit dat ouders een ziek kind naar de kinderopvang brengen. Moeten we daar niet meer rond sensibiliseren? Er is onlangs nog een feit geweest in Aalst, met een kind dat ziek naar de opvang werd gestuurd. Men geeft het koortswerende middelen, het krijgt in de namiddag dan opnieuw koorts, en het blijkt dan zeer ernstig ziek te zijn. Het is dan uiteindelijk overleden. Dat zijn zaken die we absoluut moeten voorkomen door een goede sensibilisering van ouders. Hoe ziet u dat?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Dat de studie niet wetenschappelijk is, maakt niet dat de resultaten en wat ze aanhalen, minder terecht zijn, vooral ook omdat wat hierin staat, wel in lijn ligt met conclusies die ook uit de studie van de Arteveldehogeschool komen. In de resultaten van Artevelde staat ook dat de boete soms hoger is dan het tarief en dat dat bij mensen, zeker mensen met kansarmoede, vaak op onbegrip stuit, dat de kinderopvang duurder is, zeker voor kwetsbare mensen, dat er minder mogelijkheid is om flexibel en kort op de bal te spelen. De conclusies die in het wetenschappelijke rapport van Artevelde staan, zijn dus herkenbaar in dit rapport. Ik vind dit dus wel een waardevol rapport, en de beleidsaanbevelingen die het doet, vind ik relevant en zinvol. Ik begrijp dat u zegt dat er geen consensus is in de sector. Maar dat is het moment dat de politiek optreedt.
En u kunt dan zeggen: ‘En dus veranderen wij niets, want er is geen vraag vanuit die sector of geen consensus daarover.’ Of u kunt zeggen: ‘Jawel, wij vinden die toegankelijkheid heel belangrijk. Een deel van de sector zal dat misschien niet fijn vinden, maar we zullen toch maatregelen nemen om die toegankelijkheid te verhogen.’ Dat lijkt mij nodig. Bijvoorbeeld over de minimumtarieven. U zegt: ‘8 procent gebruikt zo’n verminderd tarief.’ Wel, reden te meer om te automatiseren. Als er een steeds grotere groep gebruikmaakt van een verminderd tarief, laat ons dat dan ook automatischer toekennen en laat ons dat minimumtarief verlagen, zodat de omweg die nu moet worden gemaakt via het OCMW, minder moet worden gemaakt.
Hetzelfde geldt wat betreft de respijtdagen. Zoals mevrouw Saeys zegt, kunnen we vaststellen dat er mensen zijn die hun kinderen ziek naar de crèche sturen. Dat zijn geen fabeltjes, het is werkelijk zo. Zo heb ik hier een mail van een vrouw die zegt: "Ik heb nog maar zestien respijtdagen staan. Dus ik breng mijn kind, als het niet heel ziek is, ook ziek naar de crèche. Want anders moet ik naar de dokter voor een ziektebriefje en dat kost mij geld. En ik wil mijn karige dagen vooral kunnen houden voor als er echt iets heel ernstigs is." Dat stuurde iemand mij per mail. Mensen zijn dus echt bezorgd en heel spaarzaam met hun dagen, want je weet maar nooit.
U haalde zelf het voorbeeld aan van Elmer. Als ik mij goed herinner, heeft Elmer iets van een 365 respijtdagen ingevoerd, om op die manier de regel die er is – laat ons het eerlijk zeggen hoe het is – te vermijden. Het is een prachtproject. Elmer doet schitterend werk. Maar het toont vooral aan dat werken met het minimum aantal respijtdagen, zoals sommige crèches doen, totaal onwerkbaar is voor de ouders. Het lijkt mij ook evident dat we die optrekken. We moeten het niet aan de goodwill of de sensibilisering van de sector overlaten of ziekte en familievakantie er al dan niet in vervat zitten. Maar we moeten het gewoon verankeren, we moeten zeggen dat gezinsvakanties en ziekte van een kind buiten die respijtdagen vallen, omdat dat niet het opzet is van die respijtdagen. Dat lijken mij zaken die we kunnen verankeren. En als er in de sector geen consensus is, dan gaat de politiek, uiteraard in overleg met de sector, maatregelen nemen, aangezien die toegankelijkheid heel belangrijk is.
Ik heb eenzelfde opmerking rond mensen die die opleiding volgen. Ik heb bewust alle mailtjes verzameld die ik heb gekregen van mensen die een opleiding volgen. Ze zeggen: "Ik volg nu een opleiding en ik weet niet of ik nadien een job heb. Ik heb nu even – gelukkig – kinderopvang. Maar nadien heb ik geen job, dus ik kan niet op de crèche zeggen of mijn kind blijft. Maar ik wil die crèche ook niet opzeggen, want als ik wel een job heb, kan ik die niet doen." Het zijn die onzekerheden waarmee de mensen kampen. Voor een stuk komt dat ook door het plaatstekort in de kinderopvang. De eerste groepen die uit de boot vallen bij kinderopvang, zijn net die groepen die het niet heel lang op voorhand kunnen aanvragen, vanaf hun zwangerschap, omdat ze bijvoorbeeld nog niet weten of ze werk hebben, of hoelang en hoe vaak, in welke shiften.
De noden zijn zo groot en het is zo overduidelijk dat het vooral de meest kwetsbaren zijn die vaak de dupe zijn van een aantal systemen, dat er een aantal beleidsmaatregelen nodig zijn en dat we wel een aantal dingen moeten veranderen.
Minister, ik sluit af. U hebt een hele hoop zaken opgesomd die u al doet. Die zijn terecht. Het KOALA-project is er daar een van. Dat is heel goed. Maar ik vind het belangrijk om te beklemtonen dat de middelen van dat KOALA-project er niet louter zijn dankzij de keuze van de Vlaamse Regering, maar ook dankzij een gift. De inspanningen die er gebeuren vanuit de Vlaamse Regering, staan dus soms op conto van mensen die hierin willen investeren, los van de Vlaamse Regering.
Mevrous Schryvers heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord, en ook voor de nuancering met betrekking tot de resultaten van het rapport. Het is goed dat die duiding daarbij wordt gegeven. U hebt ook een goed overzicht gegeven van hoe de sociale functie van de kinderopvang continu systematisch wordt versterkt. Ik heb het dan over de bijkomende plaatsen in IKG, waardoor nagenoeg 75 procent momenteel al inkomensgerelateerd werkt. Er zijn ook heel veel bijkomende plaatsen in de plussubsidie.
Mevrouw Van den Brandt, ik verwijs naar uw laatste opmerking. Weet u, voor mij is het allerbelangrijkste dat die plaatsen er zijn. Die netto veel bijkomende plaatsen zijn er. Het gaat over heel substantiële stijgingen van het aantal plusplaatsen. Het is van belang dat er daarop in de toekomst verder wordt ingezet.
Lokale actoren spelen inderdaad terecht een grote rol in toeleiding naar kinderopvang. Denk aan de OCMW’s of de Huizen van het Kind. Zij zijn daarin een heel belangrijke hefboom. In die zin is het toch ook wel te onderstrepen dat jonge gezinnen of aanstaande gezinnen zo snel mogelijk in contact kunnen komen met het Huis van het Kind, om zo te worden toegeleid.
Minister, met betrekking tot het principe ‘bestellen is betalen’ hebben we daarnet van u vernomen dat er geen consensus is op het voortgangsoverleg. Er zijn natuurlijk heel wat verschillende belangen van de verschillende actoren. Het is niet zo eenvoudig om een goed evenwicht te vinden tussen enerzijds wat ouders vragen en de flexibiliteit die ouders graag wensen en anderzijds de optimale bezetting van de plaatsen binnen de kinderopvang. In die zin is er in het verleden toch ook al wel gewezen op de problematiek van de maximale bezetting, waarbij men niet, zelfs niet heel beperkt, in overtal kan gaan. Dat maakt het voor de kinderopvanginitiatieven dus moeilijk om die bezetting op een optimale manier te doen, om ook de streefcijfers te halen, om ervoor te zorgen dat ze leefbaar kunnen blijven en de ouders toch de nodige flexibiliteit te kunnen bieden. Als we daaraan iets zouden kunnen verhelpen, zou dat niet alleen voor de kinderopvanginitiatieven een goede zaak zijn, maar zou dat alleszins ook wel voor de ouders veel meer flexibiliteit met zich meebrengen. Want we weten dat er nu heel wat ouders zijn die bijvoorbeeld voor één dag per week op zoek moeten gaan naar alternatieven, tijdelijk of voor langere tijd.
Minister, tot slot heb ik een bijkomende vraag. U hebt verwezen naar nieuw wetenschappelijk onderzoek dat in de steigers staat. Hebt u er ook een timing van wanneer we daar resultaten zouden kunnen verkrijgen? Want dat is iets dat we graag in deze commissie blijven opvolgen.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Uiteraard is het volkomen terecht dat u de correcte wetenschappelijke scope van de studie benadrukt. Maar dan moet u dat natuurlijk niet alleen doen voor de negatieve aspecten die uit de studie zouden blijken, maar toch ook een aantal positieve elementen benadrukken. Het is het een of het ander. Ik zou de studie niet relativeren, net omdat alle stakeholders aan het woord komen: zowel de ouders, als de opvangvoorzieningen als het hele veld. Dat lijkt me een belangrijke indicator van waar de pijnpunten in ons kinderopvangbestel liggen.
Ik ben het eens met de opmerking van collega Van den Brandt in verband met de respijtdagen en het flexibele opvangplan. Er zijn een aantal voorzieningen, zoals Elmer, die dat toepassen. Die mevrouw heeft dat hier toen heel uitgebreid – ik denk zelfs in deze zaal – uit de doeken gedaan. Maar het lijkt mij belangrijk dat je, als je flexibiliteit dan toch wilt inbouwen, aangeeft dat die achttien respijtdagen er eigenlijk gewoon te weinig zijn. Want daarover bestond er wel grote consensus, bij alle opvangvoorzieningen, ook de private, die zich verzetten tegen het wijzigen van het principe ‘bestellen is betalen’. Ook zij gaven aan dat achttien dagen voor een voltijds opvangplan gewoon heel beperkt is. Waarom zouden we dan niet gewoon ook in de regelgeving het aantal respijtdagen optrekken, om toch meer aan te sluiten bij de feitelijke situatie van de gezinsvakanties, van opleidingen, van ouderschapsverlof? Zo kan het wettelijke land meer aansluiten bij het werkelijke land. Dat lijkt me een principe van goed bestuur.
Ik wil een tweede element aanhalen, waarnaar mevrouw Schryvers terecht heeft verwezen, met betrekking tot de informatie, de beschikbare informatie, de laagdrempelige informatie, zeker voor de gezinnen in kansarmoede. Op dat vlak lijkt mij een belangrijke rol weggelegd voor de lokale overheden, zeker en vast ook voor de Huizen van het Kind. Die informatie en communicatie moeten zo vindplaatsgericht mogelijk naar de gezinnen in kansarmoede, maar ook in een taal waarmee die doelgroep, ook van nieuwkomers, die toch bijzonder kwetsbaar zijn in het kinderopvanglandschap, maximaal kan worden bereikt.
Tot slot heb ik een opmerking rond de tarifering. We gaven al aan, en ook zowel Caritas, Gezinsbond als het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen, dat de verhoging naar 5 euro echt wel zwaar valt voor de laagste inkomenscategorieën. U geeft zelf aan dat er eigenlijk een stijging is van het individueel verminderd tarief naar 8 procent. Wel, ik zou willen aanraden om die omweg op te heffen en effectief een automatische toekenning te doen van 2 euro, zoals ook deze studie aanbeveelt, voor de gezinnen in de laagste inkomenscategorieën.
Als u op een bepaald moment vaststelt dat het beleid drempels opwerpt in plaats van ze weg te werken, dan denk ik gewoon dat dat geen optimaal beleid is. En dan getuigt het ook helemaal niet van schande om dat bij te stellen. Integendeel, dan getuigt dat van voortschrijdend inzicht, gebaseerd op de feitelijke realiteit. Ik denk dat alle partijen, over de grenzen van meerderheid en oppositie heen, zeker ook in deze commissie, het erover eens zijn dat kwaliteitsvolle en betaalbare kinderopvang ongelooflijk positieve aspecten zijn, die een ongelooflijk positieve invloed hebben op de levenskansen of de kansen in het leven van alle kinderen, maar in het bijzonder van die kinderen die niet het geluk hebben om in een kansrijke omgeving op te groeien. Ik zou dus het pleidooi willen herhalen om die tarieven naar beneden bij te stellen.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Kind en Gezin zegt mij dat die studie eind 2018, begin 2019 wellicht publiek zal zijn, dat we de resultaten daarvan zullen kennen.
Collega's, ik denk dat we het er allemaal wel over eens kunnen zijn dat de thema's die u naar voren brengt belangrijk zijn. Maar het is natuurlijk niet zo dat, naar aanleiding van deze studie, die thema’s nu plots op de agenda verschijnen. Het zijn bekende issues.
Ik ben het uiteraard eens met mevrouw Gennez. Ik heb ook niet gezegd dat de positieve dingen uit die studie nu ineens een wetenschappelijk aureool zouden hebben, terwijl die andere dat niet zouden hebben. Maar er is wel iets dat ik jammer vind. De voorbije legislaturen hebben we zeer grote budgettaire inspanningen gedaan in een totale wildgroei in een landschap van kinderopvang, met zes verschillende systemen, allerlei statuten, verschillende cao’s enzovoort, orde te brengen. Niet alleen vanuit beleidsstandpunt is dat belangrijk, maar vooral vanuit de toegankelijkheid en de kwaliteit van de kinderopvang. Als dat dan gebeurt en er is een moment dat men opnieuw een aanleiding heeft om zijn kritieken op een aantal dingen te benoemen of te ventileren, doet u dat vanuit de redenering: ‘We geven wel toe dat er geen wetenschappelijke studie is, maar dat en dat blijkt er toch uit.’ Ik zeg: het is geen wetenschappelijke studie – en er zijn zeer fundamentele bedenkingen bij die studie – maar er blijken ook een aantal positieve dingen uit die bevraging. En die worden dan niet genoemd. En wat mij bijzonder stoorde in die bevraging, is dat, als je een individueel erg verlaagd tarief hebt en je ziet dat daar in stijgende mate gebruik wordt van gemaakt, dat dan gewoon wordt gedeletet in die studie. Ja, sorry, maar er is wel een grens aan de intellectuele eerlijkheid wat dat betreft.
Ik heb me echt gestoord aan de manier waarop die studie is gebruikt om een aantal kritieken, die legitiem zijn, maar die in die studie niet allemaal zomaar een wetenschappelijke onderbouw krijgen, te ventileren. Dat er dan geen rekening wordt gehouden met een aantal aspecten, vind ik eerlijk gezegd niet correct. We doen heel wat inspanningen met trap 3, de plussubsidies, het KOALA-project. En ook al is er in het KOALA-project versterking dankzij een mecenaat, het leeuwenaandeel van dat project is nog altijd recurrent publiek geld dat daarvoor wordt ingezet. Die dingen gebeuren. De plaatsen in trap 3, die toch heel specifiek op de kwetsbare gezinnen gericht zijn, gaan met enorme rasse schreden vooruit, maar dat wordt allemaal niet gezegd. Tja, dan zeg ik: dit is een verhaal quod erat demonstrandum. Men heeft daarin proberen te zeggen wat men vond dat moest worden gezegd. En dat vind ik jammer. Want de intrinsieke punten waarover het gaat, zijn op zichzelf zeer legitieme punten.
Ik heb nog een tweede opmerking. We hebben in deze commissie in het verleden al bij herhaling discussies gevoerd over – ik trek het wat op flessen – de beknellende regelgeving in de kinderopvang. Collega's, een aantal van jullie stellen daarover trouwens regelmatig vragen. Hierin is duidelijk geworden, ook aan de hand van voorbeelden die op die studiedag naar voren zijn gebracht, dat je binnen de regelgeving wel degelijk ook een heel brede marge hebt om zelf een aantal zaken op te nemen. Ofwel is het langs de ene kant een kader dat ook sociaal ondernemen mogelijk maakt, dat toelaat dat lokale besturen die kinderopvang proberen te plaatsen binnen een kindvriendelijk lokaal beleid, met de Huizen van het Kind, met de sterke toeleiding, met betrokkenheid van de sociale dienst van het OCMW, die dat perfect op een destigmatiserende manier kan doen.
Ik ken plaatsen waar iemand de kinderrechten bewaakt vanuit het maatschappelijk werk van een OCMW en zitdag houdt in het Huis van het Kind. Het verlaagd tarief is geen issue waarbij men God-weet-welke steunverlenende procedures moet doorlopen. Het kan allemaal. De regelgeving laat toe dat daar een lokaal beleid rond wordt gevoerd. Kind en Gezin zet die inspirerende praktijken onder de spots, probeert de goede praktijken te promoten en probeert op voorhand overleg te hebben waarin deze kunnen worden besproken en toegankelijk worden gemaakt. Dat is de goede manier om er binnen een kader voor te zorgen dat de goede praktijken hun weg vinden en anderen kunnen inspireren om daarop in te zetten.
Dat geldt ook voor de regel 'bestellen is betalen'. Zij die de genese van die regel hebben meegemaakt, weten welke geweldige oefening dit is geweest. Enerzijds waren er diegenen die stelden dat als men bestelt men moet betalen omdat ze daarop rekenen omdat het de bron van inkomen is van hun onderneming. Anderzijds waren er diegenen die vonden dat er alle ruimte moest worden gelaten en alle begrip moest zijn voor alle schakeringen van afwezigheden. Er is dan gezocht naar een evenwicht tussen die twee standpunten.
Een ander standpunt zou geweest kunnen zijn dat men vrijstelling kon krijgen van betaling als er een ziektebriefje zou worden binnengebracht waaruit blijkt dat het kind ziek is. Ik herinner me goed dat velen op dat moment hebben gezegd om daar niet mee te beginnen omdat je zo een hele discussie zou krijgen over de ziektebriefjes. Er is toen gepleit voor een globaal, forfaitair systeem met een planning. Als je een vakantie hebt die planbaar is in de grote vakantie, dan zit die natuurlijk niet in het kinderopvangplan en hoef je daar ook geen respijtdagen voor in te zetten. Binnen wat gepland is, kan men nog een aantal dagen zeggen dat het kind niet komt zonder dat je daarvoor gepenaliseerd wordt. Dat was het compromis. In de praktijk blijken er te zijn die daar op een zeer sociale en correcte manier mee kunnen omgaan. Ik vind dan de houding van Kind en Gezin de juiste om te blijven benadrukken dat er hele goeie voorbeelden zijn waaruit blijkt dat je hier op een heel goede manier mee kunt omgaan.
Dat is ook mijn conclusie. In een volgende legislatuur kan er natuurlijk van alles, maar, gelet op het traject dat we hebben gelopen om op het vlak van kinderopvang in aantal, levensvatbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid reuzenstappen vooruit te zetten, het systeem zoals het nu functioneert belangrijke stappen vooruit betekent. Er zijn duidelijke bewijzen in de praktijk dat het perfect kan. Ik pleit ervoor om na te gaan hoe we op dat spoor met Kind en Gezin het gesprek met de lokale besturen en de initiatiefnemers kunnen voortzetten.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord, ondanks het feit dat u niet hebt gereageerd op mijn vraag. Ik kijk vooral uit naar volgende week, naar het voortgangsrapport en naar de grootschalige studie die zal gebeuren door Kind en Gezin. Dat zal heel wat zaken naar boven halen.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Om niet in een debat over wetenschappelijk of niet te vervallen, wil ik gerust de Arteveldestudie, die niemand in twijfel trekt, als basis nemen. Die is wetenschappelijk en daaruit komen conclusies. Op basis daarvan hebt u hier in het parlement antwoorden gegeven dat u een aantal opmerkingen erkende en dat u daarmee aan de slag wilde gaan. Er is opdracht gegeven aan de voortgangsgroep om met die thema's te werken. Het is dus niet zo dat deze thema's uit de lucht zijn gegrepen, integendeel.
Het antwoord dat er geen consensus is en dat u er niets aan zult doen, betreur ik oprecht. Ik vind het jammer omdat dit om toegankelijkheid gaat. U zegt dat de regelgeving al zo beknellend is. Ik ben de eerste om te zeggen dat er inderdaad te veel regels zijn en dat er soepelheid in moet komen, maar achttien of veertig respijtdagen vraagt geen extra regel. Of het verlaagd tarief automatisch wordt toegekend in plaats van dat het gevraagd moet worden via het OCMW, lijkt mij geen verenging van de regelgeving, integendeel. Het is gemakkelijker om het automatisch toe te kennen. Er zijn dus een aantal stappen mogelijk die absoluut geen extra regeltjes inhouden. Integendeel, het is zelfs een vereenvoudiging van de regelgeving. Het streven naar toegankelijkheid betekent niet het invoegen van extra regels.
Als we de regulitis willen aanpakken, dan moeten we eerder kijken naar hoe een kwaliteitshandboek moet worden opgesteld, naar menu’s die op voorhand moeten worden opgehangen, naar oppervlaktes en dergelijke in plaats van te kijken naar hoeveel respijtdagen er zijn.
Daarnaast zegt u dat er reuzenstappen vooruit zijn gezet. Er zijn stappen vooruit gezet, maar zeggen dat we de laatste vijf jaar de hemel op aarde hebben gekregen, is, met alle respect, niet het signaal dat we krijgen en niet de realiteit. Alleen al op het vlak van capaciteit werd gesproken, toen het decreet werd opgemaakt, van 17.500 plaatsen. U hebt er ongeveer 2200 gerealiseerd tijdens deze legislatuur. Als we dat reuzenstappen moeten noemen, dan heb ik een ander beeld van reuzen. We hebben echt nog een lange weg te gaan en er zijn maar kleine stappen vooruit gezet.
Verder zegt u dat het verlof er niet in gepland zit, maar we merken in de praktijk iets anders. Ik wil erkennen dat er een aantal crèches zijn die heel mooie voorbeelden zijn en die heel toegankelijk zijn. Maar het mag niet van de goodwill van een crèche afhangen of er een goed toegankelijk beleid is. In heel Vlaanderen moet ervoor worden gezorgd dat iedereen inzet op toegankelijkheid. Er zijn crèches die met die achttien dagen werken en er geen extra dagen bovenop doen. Er zijn crèches die wel degelijk verlof in die respijtdagen zetten. Er zijn mensen die niet op voorhand hun verlof kunnen plannen, omdat hun job of hun opleiding dat niet toestaat. Er is echt een probleem met het systeem voor een aantal groepen van mensen. We mogen daar absoluut niet blind voor zijn.
Er wordt altijd gezegd dat we de positieve dingen moeten benoemen en mevrouw Schryvers wees erop dat de optimale bezetting meer wordt bereikt en dat de plaatsen beter worden benut. We hebben twee weken geleden in deze commissie een debat gehad over de kwaliteit van de kinderopvang. U zegde toen dat de kindratio, het aantal kinderen per verzorger, helemaal niet zo hoog ligt. Wel, als u de bezetting zult opkrikken en als u dit als iets positiefs ziet, dan betekent dit dat die cijfers zullen veranderen. Hoe meer crèches onder druk zullen worden gezet om ieder plekje maximaal op te vullen, hoe meer kinderen per verzorger er zullen zijn. Dan komen we natuurlijk met kwaliteitsvragen. In die optiek hangt alles aan alles vast. Bij positieve noten moeten we kijken of ze wel echt zo positief zijn.
Ik zal afsluiten met iets positiefs, minister. U hebt gezegd dat er een aantal legitieme punten zijn in de studie en dat u de problemen blijft erkennen. We zullen dan ook op die nagel blijven kloppen en erop aandringen dat er veranderingen komen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, we hebben hier traditioneel kort voor het reces een gedachtewisseling en een bespreking van de voortgangsrapportage met Kind en Gezin. Dat staat volgende week op de agenda. Er kunnen dan heel wat elementen met betrekking tot kinderopvang en de verdere evoluties ter sprake komen.
Mevrouw Van den Brandt, ik wil nog reageren op wat u zegt met betrekking tot de automatische toekenning van het verlaagd tarief. Het is toch absoluut niet zo dat kwetsbare gezinnen zomaar zelf op zoek moeten gaan of dat dit een moeilijke administratieve weg is. Als men gebruikmaakt van kinderopvang, dan heeft men sowieso op voorhand contacten met een aanbieder van kinderopvang en/of met de Huizen van het Kind, met het lokaal loket. Dat zijn allemaal instanties die daarin gespecialiseerd zijn en heel goed weten op welke manier men eenvoudig een aanvraag kan doen voor een verlaagd tarief. U doet alsof die mensen zomaar in het wilde weg op zoek moeten gaan, maar dat klopt helemaal niet. Ze worden echt wel op een heel goede manier toegeleid naar het OCMW. Ik stel dat vast in de praktijk.
Ik herhaal wat ik hier in het verleden al het gezegd, namelijk dat alle OCMW’s daar op een heel goede manier mee aan de slag gaan en heel goede praktijken hebben uitgebouwd. Dit helpt mensen soms zelfs over de drempel naar de hulpverlening, die dan op heel wat andere terreinen kan worden uitgebouwd.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Minister, ik zal inpikken op het feit dat u zegt dat de studie, wetenschappelijk of niet, een aantal legitieme kritieken bevat. Ik denk dan in de eerste plaats aan het aantal respijtdagen. Ik zou toch nog eens de oproep willen doen om die op te trekken omdat uit de praktijk blijkt, dat zeggen ook aanbieders van kinderopvang, dat achttien dagen voor een voltijds opvangplan per jaar eigenlijk veel te beperkt is.
Tweede element zijn de financiële drempels. Was het maar zo, mevrouw Schryvers, dat die administratie minimaal is om het minimumtarief te verkrijgen. In heel veel gevallen is dat gelukkig zo, maar elk kind dat door de mazen van het net glipt omdat de ouders niet administratief mondig en machtig zijn om het verlaagd opvangtarief te krijgen, is een kind te veel. Als we jonge kinderen al door de mazen van het net laten glippen, dan weet u ook wat er later in de kleuterklas en in de rest van de schoolse carrière gebeurt. Ik zou echt de oproep willen ondersteunen om dat tarief opnieuw te verlagen naar 2 euro en om de automatische toekenning te doen voor gezinnen in de allerlaagste inkomenstarieven. Dat is een absolute noodzaak om drempels weg te werken.
U geeft aan dat er een studie komt in opdracht van Kind en Gezin of uitgevoerd door Kind en Gezin. Dat is mij niet helemaal duidelijk. Die studie zou er al aankomen eind dit jaar. Dat is een goede zaak, maar ik wil de oproep nog eens benadrukken om dan alle aspecten van toegankelijkheid, zowel prijs als bekendheid, als kwaliteitsvolle omkadering, als flexibiliteit van het opvangplan, mee te nemen in die studie zodat we het de volgende keer niet moeten hebben over de legitimiteit of wetenschappelijkheid van het onderzoek maar wel over de realiteit van de kwaliteit en de toegankelijkheid van de kinderopvang. We willen die met z’n allen versterken en verbeteren.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.