Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
De heer Gryffroy heeft het woord.
De EU heeft in haar richtlijn Hernieuwbare Energie coöperatieve mechanismes ingebouwd om samenwerking mogelijk te maken. We hebben ambitieuze doelstellingen geformuleerd. Er wordt eveneens rekening gehouden met de mogelijkheden van de lidstaten. Het potentieel van hernieuwbare energiebronnen verschilt sterk van lidstaat tot lidstaat. Sommige landen – landen in Zuid-Europa – hebben meer zon, een langere kuststrook – Denemarken, Nederland en Frankrijk –, of hogere watervallen – Scandinavië, Oostenrijk en Zwitserland. Het rendement van een windmolen is ook afhankelijk van een windrijke omgeving, een zonnepaneel produceert meer energie als er veel zon is en een waterkrachtcentrale doet het beter bij een indrukwekkende waterval.
Tijdens de commissievergadering Energie van 18 januari 2017 – inderdaad een opvolgingsvraag van één en een half jaar geleden – hebben we reeds van gedachten gewisseld om in functie van de ambitieuze energiedoelstellingen samenwerking aan te knopen met andere landen van Europa die hun energiedoelstellingen behalen. Er werd toen gezegd dat er drie manieren van samenwerking bestaan: aankopen van hernieuwbare energiestatistieken van een andere lidstaat, de ontwikkeling van gezamenlijke projecten met andere lidstaten of de ontwikkeling van gemeenschappelijke samenwerkingsmechanismen met de andere lidstaten. De twee laatste opties werden onhaalbaar geacht tegen 2020. Vandaar werd toen alleen ingegaan op de mogelijkheid om energiestatistieken van een andere lidstaat op te kopen.
Toch wens ik nu dieper in te gaan op de twee andere opties, namelijk de ontwikkeling van gezamenlijke projecten of gemeenschappelijke samenwerkingsmechanismen met de andere lidstaten. Is het niet nuttig om zonnepanelen of windmolens te plaatsen op plaatsen waar ze het grootste rendement genereren, waardoor de systeemkost zo laag mogelijk is? Misschien zijn er burgers die willen investeren in energieproductie in het buitenland. Dat kan, maar deze investeringen worden niet meegerekend bij onze doelstellingen. Daarvoor moet een gezamenlijk project of gemeenschappelijk samenwerkingsmechanisme worden opgezet. Natuurlijk kan dat niet van vandaag op morgen, maar als we willen evolueren naar een echte en slagkrachtige Europese ‘energie-unie’ moeten we dergelijke projecten niet zomaar afschrijven, maar misschien toch nader onderzoeken.
Daarom heb ik volgende vragen: wat is uw standpunt omtrent die twee andere opties, zijnde de gezamenlijke projecten of gemeenschappelijke samenwerkingsmechanismen met de andere lidstaten opzetten in functie van een maximaal rendement van een investering in hernieuwbare energie? Wat zou de meerwaarde hiervan kunnen zijn, en wat zijn mogelijke valkuilen?
Hoe kan Vlaanderen een investeringsplatform opzetten om te investeren in hernieuwbare energie in een andere lidstaat? Is die piste reeds onderzocht? Is dat een haalbare piste om de energiedoelstellingen voor Vlaanderen op de lange termijn te behalen? Zijn er in het verleden al dergelijke projecten opgezet? Wat waren de resultaten daarvan?
Minister Tommelein heeft het woord.
Het steunen van hernieuwbare energie in een andere lidstaat door een gezamenlijk project of een gemeenschappelijk steunmechanisme heeft voor- en nadelen. Voordeel is dat de kostprijs om hernieuwbare energieproductie te realiseren in een aantal gevallen lager kan zijn. Het hoeft niet noodzakelijk, maar het kan lager zijn. Volgens de Europese energieregelgeving kan die energieproductie ook in rekening gebracht worden voor de realisering van hetzij de Vlaamse, hetzij de Belgische doelstellingen voor hernieuwbare energie. Tot zover het voordeel. Een nadeel is dat het complex en tijdrovend is om een dergelijke samenwerking tot stand te brengen. Een nadeel is ook dat door het realiseren van bijkomende productiecapaciteit in een andere lidstaat iets niet doorgaat wat mij na aan het hart ligt: voordelen in eigen land op het vlak van economie, tewerkstelling en energiebevoorrading.
De piste om een investeringsplatform op te zetten is nog niet concreet onderzocht. Wat betreft de rest van Europa, zijn nog niet zo veel dergelijke projecten opgezet. Zweden, Noorwegen en Duitsland hebben in beperkte mate hun steunsysteem reeds opengesteld, zij het wel met beperkende voorwaarden. De meeste lidstaten proberen hun 2020- doelstelling voor hernieuwbare energie intern te realiseren. Lidstaten die in 2020 een tekort zouden kunnen hebben, voorzien wel in de mogelijkheid om statistieken aan te kopen van lidstaten met een overschot. Ik heb al duidelijk gemaakt dat dat absoluut niet mijn voorkeur geniet en dat ik ernaar streef om de doelstellingen in eigen land te halen.
Er zijn wel een aantal ontwikkelingen op Europees niveau om de samenwerking tussen lidstaten voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie te bevorderen. Het voorstel van de Europese Commissie van 30 november 2016 voor de herziening van de richtlijn Hernieuwbare Energie bevatte ook een voorstel om de lidstaten te verplichten hun steunmechanisme voor hernieuwbare elektriciteit in beperkte mate open te stellen voor deelname vanuit andere lidstaten. In de Europese Raad is een grote meerderheid van lidstaten echter gekant tegen een verplichte openstelling, zodat verwacht kan worden dat dit voorstel het naar alle waarschijnlijkheid niet zal halen. De herziening van de richtlijn Hernieuwbare Energie en het voorstel voor een ‘governance’-verordening die nog onderhandeld worden, bevatten ook een initiatief om een Europees financieringsplatform voor hernieuwbare energie op te richten waarin de lidstaten kunnen participeren en waardoor ze de productie van hernieuwbare energie door de projecten van dit platform pro rata van hun investeringsbijdrage zullen kunnen meetellen voor de realisering van nationale doelstellingen voor hernieuwbare energie.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Ik deel uw mening niet dat als we daaraan zouden meewerken, dat een minderinkomst zou zijn voor onze economie of minder jobs zou betekenen, enzovoort. Offshore bijvoorbeeld is big business in ons land en wordt wel geëxporteerd naar de andere Europese landen, als ik het zo mag uitdrukken. We hebben maar 65 kilometer kust. Andere landen hebben veel meer kust. Die stelling klopt dus niet altijd. Ik ben het ermee eens dat het zeer complex is.
Ik denk zelfs dat ook particulieren bereid kunnen zijn om in dergelijke gemengde fondsen te investeren. Men vindt het ook logisch dat Scandinavië of de Centraal-Europese landen meer hernieuwbare energie kunnen produceren. Maar zij willen inderdaad ook dat het kan meetellen voor onze doelstellingen.
Minister, bestaan er buiten België, maar binnen Europa, wél dergelijke voorbeelden?
Minister Tommelein heeft het woord.
Ik heb daarop geantwoord. Er bestaan in Duitsland, Zweden en Noorwegen in beperkte mate systemen die opengesteld zijn. Mijnheer Gryffroy, ik ben er niet tegen dat men dat zou doen. Maar in de eerste plaats probeer ik initiatieven te ontwikkelen, net zozeer als ik dat met de financieringsmaatschappijen van de gemeente heb gedaan, om te investeren in hernieuwbare energie op het eigen Vlaamse grondgebied.
U haalt het voorbeeld aan van de offshore. Ik weet dat u heel graag zou hebben dat de Noordzee behoort tot de Vlaamse bevoegdheid. Maar ik ben bij de federale staatssecretaris voor de Noordzee geweest. Bij mijn weten is het zelfs een Belgische, federale bevoegdheid. Het telt dus wel mee voor de Belgische doelstellingen, maar alleszins niet voor de Vlaamse.
U hebt gelijk. Als we bijvoorbeeld op het vlak van de offshore met de buurlanden gezamenlijke investeringen zouden kunnen doen, waarbij we ons gedeelte kunnen binnenhalen van hernieuwbare energie, is dat misschien wel haalbaar. Maar dat is dus een voorbeeld van iets waarvoor wij als Vlaanderen niet bevoegd zijn. Het is de taak en de opdracht van mijn collega Philippe De Backer.
Maar ik sluit niet uit dat bijvoorbeeld grensinitiatieven absoluut interessant zouden kunnen zijn. Als we aan de grens met Nederland een aantal initiatieven zouden kunnen nemen rond hernieuwbare energie, als we daar een aantal gemeenschappelijke projecten zouden kunnen opzetten, dan ben ik daar absoluut niet tegen. Maar laat ons eerst eens beginnen met de mogelijkheden optimaal te benutten om hernieuwbare energie te investeren en de projecten te financieren op ons eigen Vlaams grondgebied. Daar zijn nog mogelijkheden genoeg, daar is nog potentieel genoeg, vooraleer we uitwijken naar het buitenland.
Mijn standpunt is duidelijk: ik ben daar niet tegen, maar het heeft nu bij mij op dit moment geen prioriteit. Ik vind dat wij moeten kijken naar wat nog mogelijk is op het eigen Vlaamse grondgebied.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Wat de offshore betreft, denk ik dat we elkaar verkeerd hebben begrepen. Ik haalde het aan als voorbeeld. Ook al kunnen wij zelf offshore niet in die grote mate toepassen, betekent het toch een enorme jobcreatie en economiecreatie in ons eigen land. Kijk maar naar een bedrijf als Deme of De Nul. Het is niet altijd één op één. Het is niet zo dat, als je iets niet zelf doet, er geen jobs of economie worden gecreëerd.
Ik heb uw boodschap begrepen: het is geen prioriteit. Ik vind dat spijtig. Waarom? Al hetgeen wat je hier kunt doen, kan sneller worden gerealiseerd. Datgene wat ik hier voorstel, is inderdaad zeer complex en op langere termijn. Maar je moet wel een keer beginnen met de langetermijnmogelijkheden te onderzoeken. En dan is het beter dat je het nu doet, om op langere termijn klaar te zijn. Maar nu zult u de lange termijn op de langere termijn uitzetten. En dat lijkt mij geen goede beslissing.
De vraag om uitleg is afgehandeld.