Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Soens heeft het woord.
Het Vlaams netwerk van ondernemingen (Voka) stelde de paper ‘Hoger onderwijs, slimmere financiering’ voor. Voka wil de huidige financiering van het Vlaams hoger onderwijs herbekijken. Een van de voorstellen is om het inschrijvingsgeld te verhogen. Een echt onderbouwde redenering geven ze niet, maar ze willen wel het debat aanwakkeren. U reageerde hierop dat een verhoging van het inschrijvingsgeld in deze legislatuur niet gepland staat. In 2014 werd het inschrijvingsgeld nog verhoogd naar 890 euro, geïndexeerd komt dit vandaag op 906 euro. Toen zei u dat wat u betreft deze verhoging voor vijf jaar zou gelden.
Daarnaast wil Voka het aantal opleidingen met weinig studenten beperken en ook daar het debat openen. Ze wijzen hiervoor onder meer op de efficiëntie van het hoger onderwijs. Men stelt voor dat de instellingen zich beter focussen op een beperkter aantal, om zo met de internationale top mee te draaien. Zo leggen zij de Soete-norm op tafel, die stelt dat wanneer een bacheloropleiding minder dan 115 studenten telt over drie jaar en de masteropleiding minder dan 20 studenten, een hervorming aangewezen is. Daarop reageerde u dan weer dat u gelooft in de effectiviteit van de huidige maatregelen om tot rationalisering te komen. Kwantiteit is slechts een parameter, stelt men, en kan dus niet altijd de maatstaf zijn voor relevantie.
Minister, hoe staat u tegenover een verhoging van het inschrijvingsgeld aan de Vlaamse hogescholen en universiteiten? Hoe staat het met de rationalisering van het hoger onderwijs? Wilt u de Soete-norm opnieuw op tafel leggen?
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Soens, ik heb de Voka-paper uiteraard ook gezien en ik heb daar toch wat commentaren op. U weet dat we het hoger onderwijs tijdens deze legislatuur inhoudelijk hebben versterkt: kwaliteitszorg, betere studieoriëntering en studievoortgangsbewaking, afspraken over de programmatie en transparantie van het aanbod (rationalisatie), het versterken van de lerarenopleiding, de uitbouw van de graduaatsopleidingen. In grote hervormingen met betrekking tot structuren of financiering was niet voorzien. We hebben wel de decretaal voorziene evaluatie van de financieringsmotor afgerond en opgeleverd. In budgettair uitdagende tijden – herinner u de start van de legislatuur – zijn we er toch in geslaagd om de bestaande groeimechanismen te vrijwaren.
Voor de geldstroom vanuit het beleidsdomein Onderwijs kwam het huidige financieringsmechanisme voor het hoger onderwijs tot stand in 2008. Het is heel positief dat er vanuit allerhande hoeken naar dat mechanisme wordt gekeken. Het is ondertussen tien jaar oud. We weten dat wijzigingen aan het huidige systeem bijna onmogelijk zijn zonder te kijken naar bijkomende middelen, omdat het systeem opgevat is vanuit een meerjarenperspectief waarop universiteiten en hogescholen hun beleid hebben geënt. Als je een structurele hertekening van het model wilt doen, dan moet je dat bekijken in een meerjarenperspectief en kijken of er al dan niet extra investeringen kunnen gebeuren.
Vlaanderen behoort tot een van de regio’s in de wereld waar de kost van hoger onderwijs voor het overgrote deel wordt gedragen door de overheid. Dat was vroeger zo en is ook zo gebleven toen we in 2014 een verhoging van het studiegeld hebben doorgevoerd. Dat was een zeer bewuste keuze. We hebben een unieke combinatie van kwalitatief hoogstaand hoger onderwijs dat quasi volledig vrij toegankelijk is met minimale financiële drempels. We hebben trouwens die drempel in 2014 onveranderd gelaten voor de beursstudenten, waardoor meer dan 20 procent van de studenten nog steeds recht heeft op het verlaagde tarief van tegenwoordig 108,8 euro om universitaire studies te doen.
Ik heb geen enkele ambitie om het debat over hogere studiegelden tijdens deze legislatuur te heropenen, ook al zijn er actoren die daarvoor pleiten. Voka is daar een van, maar ik heb ook binnen de OESO stemmen gehoord dat een hogere private bijdrage te verantwoorden zou zijn als je zorgt voor voldoende hoge studiebeurzen. Vanuit het onderwijsveld zelf krijg ik geen signalen om dit opnieuw op de agenda te zetten. Tot op vandaag hebben noch de studenten, noch de hogescholen, noch de universiteiten dit gevraagd. Ik blijf absoluut achter de keuze staan die we in 2014 hebben gemaakt. Dat we zelfs met onze open toegang en hoge kwaliteit ook blijven kiezen voor een relatief laag studiegeld met ruime sociale correcties via de studietoelagen en de aangepaste tarieven voor beurs- en bijna-beursstudenten, vind ik een goede zaak.
Als ik alle werkingsuitkeringen voor hogescholen en universiteiten naast elkaar leg en ik maak een gemakkelijke berekening door dit te delen door het aantal studenten, dan leggen wij als overheid gemiddeld 6488 euro per student per inschrijving bij. Dat is natuurlijk gedifferentieerd omdat niet alle richtingen dezelfde financiering hebben. Ik heb gewoon alles in één pot gestopt, gemixt en het gemiddelde er weer uitgehaald.
Hoe staat het met de rationalisering van het hoger onderwijs? De beleidsmaatregelen die we tijdens deze legislatuur hebben genomen omtrent de rationalisatie van het aanbod hoger onderwijs zijn opgenomen in het verzameldecreet Hoger Onderwijs van 8 december 2017. Met die maatregelen hebben we het moratorium op nieuwe opleidingen beëindigd. Dat was op zich al een rationalisatie-ingreep. Om de wildgroei aan afstudeerrichtingen tegen te gaan, is nu een minimum- en maximumomvang bepaald. Ook is de procedure verstrengd voor het aanvragen van nieuwe opleidingen.
Wat is nu de procedure? De norm is dat men een andere opleiding afbouwt. De VLIR en de VLHORA moeten vooraf advies verlenen. De beoordeling van de macrodoelmatigheid is verscherpt.
Die maatregelen moeten zich nu eerst bewijzen en zullen hopelijk effectiever zijn dan een discussie over hoe klein een opleiding moet zijn voor ze zinloos wordt. Ik heb hier al fantastische vragen beantwoord en emotionele pleidooien gehoord om bepaalde, eerder kleine opleidingen toch niet af te schaffen omdat ze zoveel meerwaarde hebben. We hebben het daar al vaak over gehad.
Kwantiteit is in deze discussie trouwens slechts één parameter en zeker niet altijd de maatstaf voor relevantie. Collega Soens, in uw vraag neemt u letterlijk mijn quote over uit De Morgen van 17 mei. Ik zeg dit voor het verslag, zodat de bronnen correct geciteerd worden. Ik zie de sp.a dat wel vaker doen: tabellen van mij in een eigen tweet steken. Ik denk zelfs dat Servais Verherstraete op zijn stier in een sp.a-tweet optreedt om studenten succes te wensen. Ik heb daar geen probleem mee. Ik vind het goed als u iets goed vindt. van anderen. (Opmerkingen van Tine Soens)
Kwaliteit, onderzoeksexpertise, het unieke karakter van een opleiding, de maatschappelijke waarde zijn andere belangrijke parameters. Kleine opleidingen kunnen ook rationeel georganiseerd worden als ze een zekere overlap hebben met andere opleidingen, als ze bijvoorbeeld gemeenschappelijke vakken hebben.
De maatregelen die we genomen hebben in het kader van de rationalisatie van het aanbod en het aanvragen van nieuwe opleidingen zetten de hogescholen en universiteiten ertoe aan om precies op die punten kritisch te kijken naar hun eigen aanbod. Ze worden nu aangezet om de afweging te maken welke opleidingen er eventueel ingeruild kunnen worden bij nieuwe aanvragen, of daarentegen niet zozeer in te zetten op enkel nieuwe opleidingen, maar ook bestaande opleidingen van binnenuit te vernieuwen.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Dank u voor uw antwoord, minister. Kennis is de enige grondstof die we in Vlaanderen hebben. Het is dan ook logisch dat de Vlaamse overheid daar een pak geld in investeert. Het is zo dat elke euro die de overheid investeert in onderwijs, later 6 euro opbrengt. Ik denk niet dat veel banken vandaag zo’n rendement kunnen aanbieden als wat het onderwijs opbrengt voor de Vlaamse overheid.
U zegt dat u in deze legislatuur geen verhoging meer wilt van het inschrijvingsgeld. Zijn er dan plannen om dat in een volgende legislatuur, als u opnieuw aan zet zou zijn, wel te doen?
We hebben in deze commissie inderdaad al een aantal keren gediscussieerd over rationalisatie, en over een aantal opleidingen die weinig studenten tellen en die onder die Soetenorm zouden vallen, zoals Slavistiek en Oost-Europese Talen en Culturen. Die opleidingen tellen misschien inderdaad weinig studenten, maar getuigen, zeker vandaag, van een groot maatschappelijk belang. Het zou dus jammer zijn om, zoals u zelf zegt in de krant, de kwantiteit, de studentenaantallen als enige parameter te hanteren in de rationalisering. Er zijn een aantal voorstellen geweest inzake de rationalisering. Er was ook het moratorium op het aantal nieuwe opleidingen, tot vorig jaar, als ik me niet vergis.
Het zou goed zijn als hier opnieuw wordt bevestigd dat die Soetenorm wel een norm is die misschien in rekening gebracht kan worden, maar dat dat absoluut niet de enige manier is om naar rationalisering te kijken.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, collega’s, er wordt hier veel gesproken over de Soetenorm. Er is echter ook nog, en dat vind ik een veel interessanter gegeven, de mate van verwevenheid. In welke mate is een opleiding anders dan een andere? Natuurlijk, we moeten niet flauw doen, is het zeer fijn om in Vlaanderen een banner boven je hogeschool of universiteit te hangen: ‘Hier uniek in Vlaanderen’. Dan blijkt soms dat dat eigenlijk een veredelde afstudeerrichting is en geen aparte studierichting is. Die mate van verwevenheid vind ik in het kader van rationalisatie toch een heel belangrijk gegeven, meer nog dan louter het aantal studenten.
Verder hebben we in Vlaanderen ook een aantal unieke opleidingen die een aantal studenten trekken. Natuurlijk zien andere hogescholen dat dan. De vraag is of je die opleiding dan moet verspreiden over heel Vlaanderen of je die expertise in die ene hogeschool of universiteit moet houden. Ik vind dat een vraag die het waard is om nader te bekijken.
Deze twee vragen wilde ik u graag heel expliciet stellen, minister.
Dan nog iets over de verhoging van het inschrijvingsgeld. Collega’s, weet u wat de beste manier is om te zorgen dat studeren niet te duur is? Dat is ervoor zorgen dat men niet langer hoeft te studeren dan nodig. Want 1 jaar langer studeren wil zeggen 1 jaar langer verplaatsingen of 1 jaar langer kot, ook 1 jaar langer eten en drinken en dergelijke, 1 jaar minder snel op de arbeidsmarkt en dus 1 jaar langer werken voor het pensioen. De arbeidstermijn is namelijk 42 jaar, hoelang men ook over de studie doet. Ik denk dat we ook dat moeten bekijken. Er wordt gezegd dat studeren duur is. Dat klopt, maar ik stel ook vast dat studeren duur gemaakt wordt doordat de studieduur gerekt wordt. Dat komt dadelijk nog aan bod bij een actuele vraag van mij. Dan kunnen we daar nog verder op doorgaan. Dat is iets dat we ook in het oog moeten houden.
De heer De Meyer heeft het woord.
Het is misschien maar een detail, maar toch niet onbelangrijk. Om het debat over het inschrijvingsgeld en democratisering wat te verruimen, kan het nuttig zijn om eens te lezen wat professor Van Damme – momenteel werkzaam bij de OESO en gewezen kabinetschef bij sp.a-ministers – daarover zegt. Dat is slechts een tip die ik aan de collega’s wil meegeven.
Dank u, mevrouw Soens, dat u vraagt naar mijn intenties als ik weer minister van Onderwijs word. Dat is echt een vertrouwensmotie van sp.a. Ik ben daar heel blij mee.
Het klopt natuurlijk wat u zegt, mijnheer Daniëls. De Soete-norm is helemaal geen dwaze norm, die had een reden van ontstaan. Voormalig minister Vandenbroucke heeft indertijd die studie besteld. Het is correct wat u zegt rond de verwevenheid van de opleidingen. We hebben in deze legislatuur al tweemaal hard opgetreden tegen een hogeronderwijsinstelling die op het diploma een afstudeerrichting zette en dus de indruk gaf dat dat de richting was die men had gevolgd. Dat kan niet! Daar moeten we hard in zijn. Dit is de reden waarom we de regels verstrengd hebben en waarom we daarop hebben ingegrepen. Iedereen wil zijn unieke opleiding hebben en men gaat concurreren met namen. Dat is niet oké. Het is evenmin oké voor de transparantie die de studenten vragen. Dat is zeker correct.
Aan de andere kant gaan de universiteiten steeds vaker die gemeenschappelijke sokkels zoeken voor de opleidingen die worden aangeboden en gaan ze vaker studenten samen zetten voor gemeenschappelijke vakken.
We hebben in deze legislatuur goede maatregelen genomen. We zullen zien wat de effecten zijn en hoe de instellingen erop reageren. Het moet me even van het hart: toen we de deur weer openzetten om nieuwe opleidingen aan te vragen, heb ik voor één en dezelfde opleiding wel zeven of acht aanvragen gekregen. We hebben ze allemaal geweigerd, want als iedereen hetzelfde gaat aanbieden, wordt het ook niet beter of transparanter.
Wat de budgetten betreft, vind ik het van belang dat we ook in de toekomst de toegang tot ons hoger onderwijs openhouden. U moet zich dat voorstellen. In Vlaanderen kun je voor een betaalbaar bedrag kiezen wat je wilt studeren en waar. Dat is in heel veel landen niet het geval, behalve geneeskunde, tandheelkunde en de kunsten waar we een toelatingsproef doen. Ik vind dat positief.
Het klopt, wat hier geponeerd wordt, dat als de doorstroming van onze studenten niet verbetert, ook al studeren ze nog relatief jong af, dan kost dat niet alleen de samenleving maar ook de ouders en de studenten zelf bijzonder veel geld. Daarom zetten we in op goede oriëntering en toelatingsproeven bij de start, we spreken daar straks nog over, net om ervoor te zorgen dat de doorstroomtijd en de foute keuzes verminderen.
Collega's, we hebben voer voor lange debatten. Het sterkt me echt in mijn overtuiging dat de keuzes die we gemaakt hebben de juiste zijn. We moeten nu eventjes tijd geven aan het veld om te zien hoe alles evolueert de komende jaren.
Ik kan de heer Daniëls deels bijtreden inzake de verwevenheid van de opleidingen. Het is inderdaad zo dat er vandaag soms nog wel wat onduidelijkheid bestaat voor studenten en voor hun ouders, en eigenlijk voor de hele samenleving, over de precieze inhoud van een bepaalde opleiding en hoe hard die verschilt met een andere opleiding die elders wordt aangeboden.
Ik dacht dat er een Vlor-advies rond de in- en outputfinanciering moest komen. Als ik me niet vergis is dat er nog niet. Het zou misschien wel goed zijn om, ik heb dat al eerder gezegd, zodra het advies hier is, opnieuw het debat te voeren. Dat lijkt mij een belangrijk advies over de financiering van ons hoger onderwijs.
Zelfs als je het perfecte studietraject volgt, als ik het zo mag stellen, en in vier of vijf jaar je masterdiploma haalt, dan kost dat toch nog altijd bijna 4000 euro aan inschrijvingsgeld naast alle andere kosten die bij een jaar studeren komen kijken. Onderschat de kostprijs voor de ouders en voor de studenten zelf niet. Er zijn natuurlijk beursstudenten, maar voor de mensen die net boven die grens zitten, voor de bijna-beursstudenten, blijft een jaar studeren een grote kost. Ik blijf ervoor pleiten dat we daar blijvend aandacht voor hebben. De financiële drempel mag niet de drempel zijn om jongeren te laten deelnemen aan het hoger onderwijs.
De vraag om uitleg is afgehandeld.