Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Op 24 mei vond de sociaalwerkconferentie plaats, een conferentie die de bedoeling had om sociaal werkers, studenten sociaal werk en iedereen die bij het sociaal werk betrokken is samen te brengen om na te denken over de positie van het sociaal werk in een samenleving die sterk aan het veranderen is. De conferentie moest leiden tot een toekomstvisie voor het sociaal werk die vertrekt vanuit een mensenrechtenbenadering.
Onder die sterk veranderende samenleving verstaan we een aantal elementen. Het gaat over het feit dat er veel migratiegolven zijn, dat er meer armoede en sociale uitsluiting is, over de grote verscheidenheid van gezinsvormen, de nog steeds groeiende afstand tussen arm en rijk, maar ook dat er een aantal belangrijke beleidswijzigingen zijn die een impact hebben op de samenleving.
Ik denk dat hier niemand overtuigd moet worden dat sociaal werk een belangrijke rol heeft in het verbinden van welzijn en gezondheid. Belangrijke beleidswijzigingen op dat gebied hebben dan ook invloed op het werk en de rol van de sociaal werker: de vermaatschappelijking van de zorg maakt dat er veel vaker een beroep wordt gedaan op informele zorg, vrijwilligerswerk, de buurt en de lokale gemeenschap. Dat krijgt een belangrijke plaats, maar ook de persoonsvolgende financiering en de hervorming van de eerste lijn hebben een impact op de kwetsbare groepen waarmee sociaal werk in contact komt.
Sociaal werkers staan op de frontlinie en worden dus heel vaak geconfronteerd met het veranderende landschap. De sociaalwerkconferentie die de positie en toekomstvisie van de sociaal werkers op scherp moest stellen, kan dan ook enkel aangemoedigd worden. Er werd voor de uitvoering van nieuw beleid al heel vaak verwezen naar de sociaalwerkconferentie. Ik herinner me dat we het hier hebben gehad over de eerste lijn. U hebt toen in die richting geantwoord. Het sociaal werk zou ook passen binnen de eerstelijnszones. Ook bij de bespreking van het decreet Lokaal Sociaal Beleid werd er voor de implementatie gekeken naar de conferentie voor sociaal werk.
Minister, nu de conferentie achter de rug is, wil ik graag weten of daarmee aan de slag wordt gegaan. In de beleidsbrief had u de ambitie om de uitdagingen inzake sociaal werk te inventariseren en om een geëxpliciteerde visie uit te werken. Zijn die doelstellingen uit uw beleidsbrief gehaald? Welke conclusies trekt u uit de sociaalwerkconferentie voor uw beleid? Wat zal de rol zijn van het sociaal werk in de eerstelijnszones? Welke conclusies trekt u voor de implementatie van het lokaal sociaal beleid en het geïntegreerd breed onthaal?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega Van den Brandt, aan de sociaalwerkconferentie ging een heel proces vooraf onder begeleiding van de drie Vlaamse masteropleidingen sociaal werk, KU Leuven, Universiteit Antwerpen en Universiteit Gent. Het traject startte met een kick-offvergadering op 14 oktober 2016, waarbij het voorstel van aanpak werd toegelicht aan diverse stakeholders.
In 2017 werden 7 werkgroepen samengesteld met 120 praktijkwerkers uit diverse sociaalwerkpraktijken, waaronder de eerstelijnsdiensten, diensten die zich richten naar kinderen en jongeren, diensten naar sociaal kwetsbare volwassenen en ouderen met beperkingen, justitie, integratie, arbeid en transitie. Deze werkgroepen werkten gedurende een jaar op basis van de volgende thema's: grondrechtenbenadering, individuele hulp en bouwen aan de samenleving, diversiteit, sterke opportuniteiten en randvoorwaarden.
De resultaten van deze werkgroepen werden op een gestructureerde manier geanalyseerd, en de resultaten werden voorgelegd aan een ruime vertegenwoordiging van de diverse stakeholders en op een apart moment ook aan verenigingen waar armen het woord nemen.
Als resultaat van dit proces werden vijf krachtlijnen voor een sterk sociaal werk geformuleerd. De volgorde waarin ze worden gepresenteerd, speelt geen rol. Wel is het duidelijk dat krachtige sociaalwerkpraktijken op de een of andere manier gelijktijdig inzetten op de vijf krachtlijnen.
De eerste krachtlijn omvat het politiserend netwerken, waarbij het waarborgen van de toegang tot de rechten, het collectiviseren van maatschappelijke problemen centraal staan.
De tweede krachtlijn is het realiseren van laagdrempelig en nabij werken. Daarbij werd zowel verwezen naar de fysieke aanwezigheid in de leefwereld van mensen, bijvoorbeeld aan huis of in buurtwerking, maar ook naar het mentaal aansluiten bij de noden, behoeften en leefwereld van de betrokkenen.
De derde krachtlijn verwijst naar de proceslogica die eigen is aan het sociaal werk, en het maatwerk dat noodzakelijk is om elke keer opnieuw te kunnen inspelen op de concrete situatie en ervaringskennis van de doelgroepen.
De vierde krachtlijn omvat de noodzaak om generalistisch te werken, waarbij het kijken vanuit meerdere levensdomeinen en het faciliteren van samenwerking wordt benadrukt.
Ten slotte is het sociaal werk ook een verbindende praktijk, waarbij mensen worden verbonden met elkaar in buurt en maatschappelijke instituties.
Daarnaast werden ook een aantal belangrijke thema's voor het sociaal werk besproken, met name de vermaatschappelijking van de zorg, onderbescherming en toegankelijkheid, marktwerking in zorg en welzijn, superdiversiteit en informatiedeling, en het vertrouwen in de hulpverlening.
Uit het voortraject bleek dat die thema's sterk leven bij de frontliniewerkers, teamverantwoordelijken en het management van de hulpverlenende organisaties, steunpuntorganisaties en gebruikersverenigingen. Op de conferentie zelf werd aan deze onderwerpen aandacht gegeven in diverse workshops, waarbij zowel kritische vragen als goede praktijken aan bod kwamen.
Het traject resulteert in een lijvig eindrapport dat beschikbaar is op de website van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. De vooropgestelde ambitie is dus zeker gehaald, maar we zien dit niet als een afgerond proces of een eindpunt. De komende periode worden de aanbevelingen en uitdagingen uit de sociaalwerkconferentie verder geconcretiseerd en omgezet naar een concreet actieplan.
Een aanzet werd gegeven in het beleidsantwoord dat we presenteerden op de conferentie, waarbij we de aanbevelingen vertaalden naar zestien acties. Nog deze week zitten we samen met de organisatoren om deze acties verder uit te diepen en een plan van aanpak te bespreken. Alleszins zullen we een platform sociaal werk samenstellen, dat op basis van de krachtlijnen en aanbevelingen uit het rapport concrete acties zal uitwerken tegen november 2019 en de uitvoering van deze acties nadien verder zal opvolgen, evalueren en bijsturen om uiteindelijk tot een totale evaluatie en een volgende sociaalwerkconferentie te komen in 2022.
Tot slot verwijs ik ook naar de beleidsvisie die vanuit het Vlaamse beleid erkenning geeft aan de geformuleerde krachtlijnen en waar mogelijk concrete acties naar voren schuift die aansluiten bij de huidige beleidsontwikkelingen.
Een van de krachtlijnen van sterk sociaal werk is het generalistisch werken. Generalistisch werken houdt in dat men zich niet specifiek richt op één onderdeel van een situatie, maar dat er oog is voor de bredere context, voor alle levensdomeinen en voor de manier waarop die met elkaar verbonden zijn. Sociaal werkers zijn dan ook experts in het leggen van verbindingen en in het creëren van netwerken. In die zin dienen zij een belangrijke rol op te nemen in de eerstelijnszones, waarbij ze enerzijds verbinding kunnen leggen tussen de verschillende zorg- en hulpverleners, maar ook tussen de verschillende levensdomeinen.
Op Vlaams niveau willen we daarom in het verder ontwikkelen van acties en doelstellingen in het Vlaams Instituut voor de Eerste Lijn een sterke band met het sociaal werk voorstellen. Ook in het verdere transitietraject van de eerstelijnszones wordt dit mee bewaakt.
Het nieuwe decreet Lokaal Sociaal Beleid legt de nadruk op een beleid dat sociale grondrechten bewerkstelligt. Laagdrempelige, integrale en geïntegreerde hulp- en dienstverlening moet worden gerealiseerd in de nabije omgeving van betrokkenen. De krachtlijnen die vanuit het sociaal werk werden geformuleerd, sluiten nauw aan bij de voorwaarden voor een goed lokaal sociaal beleid. Sociaal werk kan een belangrijke rol opnemen in het kader van een sterk uitgebouwd lokaal sociaal beleid.
Het wetenschappelijk onderzoek dat de elf projecten geïntegreerd breed onthaal in kaart bracht en aanbevelingen formuleert voor de toekomstige ontwikkeling, bevestigt dat de werkingsprincipes van het geïntegreerd breed onthaal perfect kunnen inspelen op de geformuleerde krachtlijnen. In de uitvoeringsbesluiten op het decreet Lokaal Sociaal Beleid zullen deze aanbevelingen dan ook stelselmatig worden meegenomen en vertaald naar een regelgevend kader.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoord. Het doet me plezier dat u het sociaal werk erkent om zijn kracht en zijn sterkte. Je voelt dat daar soms politieke kritiek op komt. Ik ben dan ook blij dit niet te moeten horen in deze commissiezaal.
Ik heb wel nog een specifieke vraag. U zegt dat u met de eerstelijnszone gaat kijken op welke manier we een sterke band kunnen hebben met het sociaal werk en de eerstelijnszones. Hoe kan dat concreet? Welke instrumenten zult u daarvoor op punt zetten?
Hetzelfde met lokaal sociaal beleid. Het is inderdaad evident dat een geïntegreerd breed onthaal en een goed sociaal werk samenhangen, dat dat geen aparte instituten zijn.
Wat zal er concreet staan in de uitvoeringsbesluiten? Aan welke concrete instrumenten denkt u om dit te versterken op het terrein zodat er een win-winsituatie komt?
In de redactie van wie er partner en wie stakeholders is in de ‘governance’, ook van de eerstelijnszones, staat het maatschappelijk werk uiteraard uitdrukkelijk vermeld. Zij zijn ook betrokken partij in de organisatie van het beheer of het bestuur van die zones. Dat moet nog allemaal worden geconcretiseerd, maar het is in ieder geval duidelijk dat zij als partner, zoals de lokale overheid trouwens, expliciet erkend zijn.
Als we het hebben over complexe zorgvragen is het uiteraard de bedoeling dat ook het maatschappelijk werk of de sociale dimensie van een geïntegreerde benadering daar een rol in heeft en wordt benoemd. Het is dus de bedoeling dat als je spreekt – overigens zoals dit in vele gevallen in Vlaanderen al zo is – van een multidisciplinaire benadering vanuit de zorgvragen, ook het sociale werk als partner wordt benoemd. In die zin is het logisch dat zij daarin aanwezig zijn. Ik spreek dan over de verschillende soorten maatschappelijk werkers, elk vanuit hun eigen regelgeving. Casemanagement is een van de functies, maar in het multidisciplinair samenwerken, zit het maatschappelijk werk natuurlijk ook vervat.
Wat het lokaal sociaal beleid betreft, gaan we ervan uit dat we de projecten geïntegreerd breed onthaal moeten veralgemenen. Het is de moeite om de wetenschappelijke evaluatie van die elf projecten eens te bekijken, want in het algemeen zijn ze toch een succes. Er is heel wat enthousiasme rond. De bedoeling is om de ambitie omtrent een laagdrempelig, zeer toegankelijk eerstelijnsonthaal proberen te operationaliseren vanuit het lokale niveau. De lokale overheid heeft daar, conform ons decreet, een heel belangrijke rol in te spelen. Dit moet gebeuren in afstemming met andere actoren in het sociaal werk.
Zoals we nu naar dat uitvoeringsbesluit van het decreet kijken, betekent dit dat er lokale samenwerking moet worden gemaakt waarin er afspraken zijn omtrent brede toegankelijkheid. Ik heb op de sociaalwerkconferentie ook gezegd dat we vanuit Vlaanderen zullen kijken met welke incentives we zo'n samenwerkingsverband kunnen stimuleren opdat het tot stand komt in elke gemeente of in samenwerkende gemeentes.
Verder moeten we nog iets cruciaals van de sociaalwerkconferentie operationaliseren, namelijk een veel meer proactieve benadering. De strijd tegen onderbescherming is een van de prioriteiten. We zullen kijken hoe we dit in een soort uitvoeringsbesluit kunnen aangeven. Bijvoorbeeld, als we ons op een bepaalde groep richten, ofwel bottom-up, ofwel Vlaams, om de onderbescherming aan te pakken, kunnen we proberen daarvoor een incentive te geven.
Ik geef u nu het ruwe concept van hoe de redenering nu in elkaar zit. Er wordt nu overlegd met de VVSG en anderen om te kijken hoe dit operationeel kan worden.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, ik dank u alvast voor uw antwoorden. We moeten in de toekomst kijken hoe dit concreet vorm krijgt.
Dat er een multidisciplinaire holistische benadering is en dat sociaal werkers daar heel sterk in zijn omdat ze heel preventief kunnen werken, is net de kracht van het sociaal werk. Dat is niet altijd zomaar te vatten in indicatoren. Dat vraagt vaak tijd en ruimte. Het is dan ook belangrijk om de sociaal werkers daar de tijd en ruimte voor te geven. We voelen dat dit heel vaak onder druk staat. Ik hoop dat de ruimte er blijft voor dit belangrijk werk.
Als er moet worden samengewerkt, gaat u incentives geven. Dat zijn belangrijke zaken, maar net zoals bij de eerstelijnszones is het niet omdat je officieel in een governancestructuur wordt opgenomen, dat je de tijd, de energie en de slagkracht hebt om daarop te wegen en om dat vorm te geven. Bij de eerstelijnszones merk je nu dat er een aantal sterke partners zijn die het trekken, maar daardoor loop je het risico dat andere partners er niet bij zijn. Sociaal werk heeft bij uitstek een profiel van organisaties die niet per se die dynamiek kunnen trekken en volgen. Ik hoop dat daarover wordt gewaakt, zodat alle insteken aan bod blijven komen.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Een van de aanbevelingen vanuit de conferentie was ook dat er met betrekking tot outcome-indicatoren en dergelijke een aangepast verantwoordingsinstrumentarium moet komen om juist de procesmatige dimensie van goed sociaal werk in beeld te kunnen brengen. Ik ga ervan uit dat in het actieplan een van de acties wellicht zal zijn dat er daaromtrent wetenschappelijk onderzoek zal moeten gebeuren om te duiden hoe we kunnen proberen dit grijpbaar te maken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.