Verslag vergadering Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid
Verslag
Mevrouw Joosen heeft het woord.
Voorzitter, minister, recent heeft het Departement Landbouw en Visserij het Biorapport 2017 gepubliceerd, en net als de voorgaande jaren is het weer een heel mooi rapport. De groei in de Vlaamse biosector zet zich door, zowel op het vlak van productie als op het vlak van consumptie. Allemaal stijgende cijfers, en dat verheugt ons toch. Het aantal biologische bedrijven stijgt van 430 naar 468. Het areaal steeg met 6 procent. We komen nu uit op 1,2 procent van het volledige Vlaamse landbouwareaal. Een zeer opvallende stijging is die van de biologische rundveestapel, met maar liefst 68 procent. Dat komt vooral op het conto van het aantal melkkoeien, dat met maar liefst 141 procent steeg, maar ook de varkensstapel groeide, met 40 procent, en ook heel mooi is de groei van de consumptie van bioproducten in Vlaanderen. Die steeg met 6 procent en bedroeg 284 miljoen euro. De totale Belgische consumptie bedroeg 632 miljoen. In het rapport staat dan ook een kanttekening dat Vlaanderen met een aandeel van 45 procent van de Belgische bestedingen qua bioproducten ietwat onder de verwachtingen blijft. Dat is echter veruit het enige minpuntje dat in het hele rapport te lezen staat. Goed nieuws dus wat ons betreft, niet alleen voor Vlaanderen, want we zien dat de biosector in heel Europa aan het groeien is. Ik herhaal wat ik zei naar aanleiding van het Biorapport 2016: dit rapport bewijst dat de biologische landbouw nog veel potentieel heeft, en dat we ook dat potentieel in Vlaanderen maximaal moeten benutten.
Minister, daarin speelt uw beleid natuurlijk een prominente rol. Ik zou u dan ook graag de volgende vragen willen stellen. De gefaseerde omschakeling verklaart de spectaculaire groei bij het melkvee. Qua plantaardige productie schakelden de betrokken bedrijven in 2016 om, qua dieren in 2017. Hoe evalueert u die maatregel? Hebt u een zicht op het aantal bedrijven dat in 2017 in de eerste fase zat, en dus op het aantal dieren dat we in het Biorapport 2018 zullen kunnen verwachten? Is dat een bedreiging voor de stabiliteit van de prijs van de biologische melk? De Vlaamse uitgaven voor onderzoek en kennisuitwisseling bedroegen volgens het rapport in 2017 765.249 euro, een heel pak minder dan de voorgaande jaren. Het rapport geeft zelf een verklaring door te verwijzen naar de wijziging in de methodologie, en ook naar de gespreide betaling van onderzoeksprojecten die over meerdere jaren lopen. Daaruit leid ik niet af dat de vermindering daardoor is te verklaren, want waarom houdt dat dan toch een daling in van bijna 30 procent? Welke reden ziet u ook voor de mooie cijfers voor de biovarkensstapel?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Mevrouw Joosen, bedankt voor uw vraag. Je ziet inderdaad dat de inspanningen die we doen, ook effect hebben, dat er inderdaad een positief Biorapport is, dat er een stijgende trend in zit. Ik denk dat dat zeer goed is. Je ziet ook dat het lokale aanbod het bijzonder goed doet. Specifiek wat het melkvee betreft: u weet dat we ter zake een nieuwe werkwijze hebben gehanteerd. Ik heb er kort na mijn aantreden voor gezorgd dat, als men wil omschakelen naar biologische melkproductie, dat gefaseerd wordt toegelaten, dat men niet alles in één keer moet doen, want dat was heel moeilijk. Het feit dat we dat gefaseerd hebben toegelaten, heeft ervoor gezorgd dat veel meer mensen die omschakeling hebben gedaan. Heel wat gangbare melkveehouders hebben dus de omschakeling naar bio gemaakt. Onder andere de onzekere marktsituatie voor de gangbare melk heeft ervoor gezorgd dat men die omschakeling ook daadwerkelijk heeft gemaakt. We evalueren die beleidsmaatregel van fasering, waarbij eerst de voedergewassen worden omgeschakeld en dan pas in een tweede fase de dierlijke productie, zeker als positief, en dat is ook iets dat we ook in andere sectoren kunnen meenemen.
Ik heb nog geen extra gegevens over het aantal bedrijven die dit jaar, in 2018 omschakelen of nog zullen omschakelen. Daarvoor moeten we uiteraard het volgende rapport nog afwachten. Het is wel zo dat door de blijvende groei aan de vraagzijde de productie natuurlijk ook toeneemt. Waakzaamheid is ook geboden, want de markt van biologische producten is natuurlijk ook aan dezelfde economische wetmatigheden onderworpen als alle andere markten. De ogenschijnlijke vermindering van de overheidsuitgaven is te verklaren door een gewijzigde rapporteringsmethode. Het is dus niet zo dat we daarvoor in minder centen voorzien. Ik zal proberen dat uit te leggen. Het is de sector zelf die erop heeft aangedrongen dat die criteria worden aangepast om al dan niet te vallen onder een specifiek biologisch onderzoek dat wordt gevoerd. De bedoeling daarvan is om juist een breder zicht te kunnen krijgen op de specifieke onderzoeksuitgaven die heel rechtstreeks en alleen voor die biologische landbouw worden gebruikt. Daardoor worden bijvoorbeeld, in tegenstelling tot voordien, toen dat daar wel allemaal in zat, projecten die in de biolandbouw worden gebruikt, maar die er niet alleen specifiek voor die biolandbouw zijn, daar nu niet meer mee in opgenomen, hoewel ze ook nog wel gebeuren. Ik zal u een voorbeeld geven. Het inzetten op natuurlijke vijanden van ziekten en plagen dat in een gangbare context werd onderzocht, werd vroeger ook meegenomen in de cijfers van bio-onderzoek. Dat zit daar nu niet meer in, maar dat gebeurt nog. Dat zit nu eigenlijk in het gangbare onderzoek. Uit de cijfers kun je dus niet afleiden dat de totale overheidsuitgaven voor onderzoek voor bio dalen, voor alle duidelijkheid.
Wat de varkenshouderij betreft, wordt in het kader van het strategisch plan voor de biolandbouw heel sterk ingezet op het informeren van de varkenshouders over de opportuniteiten die er zijn. Er worden ook regelmatig bedrijfsbezoeken georganiseerd. Dat gebeurt door Bio zoekt Boer. We zien daar nu ook de eerste resultaten van. Ik heb weet van nog enkele omschakelaars, mensen die overwegen om ook die stap te zetten. De biosector groeit dus, en dat lijkt me een goede illustratie van een ondernemende sector, die ook inspeelt op marktkansen en opportuniteiten, en daarbij ook volop wordt ondersteund door de overheid.
Mevrouw Joosen heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. De biosector is een sector met potentieel. Dat zien we duidelijk in het Biorapport van dit jaar. Zeker in tijden van crisis is dat allesbehalve onbelangrijk. Het beleid speelt daarin een prominente rol. De inspanningen die gebeuren, geven resultaten. Ze lonen. Het is belangrijk dat we vanuit het beleid focussen op de drempels die er nog zijn en dat we nagaan op welk vlak we drempels kunnen wegwerken, bijvoorbeeld op het vlak van omschakeling.
Vorig jaar was in het Biorapport een groot segment gewijd aan het groot aantal vroege stoppers, binnen de eerste vijf jaar. Daarover vind ik nu minder terug in het Biorapport. Het lijkt me niet onbelangrijk om dat meer permanent te monitoren.
Ik kom even terug op een eerdere vraag van mij, een vraag van vorig jaar rond de fosfaatproblematiek bij stalmest van bioboeren. 60 procent van de biologische landbouwers bewerkt zijn gronden met een fosfaatverzadigingsgraad van klasse drie of vier. De bioproducenten van vlees kunnen hun biomest enkel aan biotelers kwijt of door zelf gewassen te telen. Biologische groentetelers en akkerbouwers kunnen geen stalmest meer opbrengen indien hun bedrijf in fosfaatklasse drie of hoger zit. BioForum had daarom een aantal jaren geleden voorgesteld om de hoeveelheid fosfor in die opgebrachte stalmest niet voor 100 procent mee te tellen. Op die manier zou het mogelijk zijn om die stalmest toch te blijven gebruiken en kunnen producenten van dierlijke, biologische landbouw hun mest toch op een of andere manier kwijt.
Minister, tijdens eerdere commissiebesprekingen hebt u verklaard dat die afwijkingsvraag voor MAP 5 diende te worden voorgelegd aan de Europese Commissie. U hebt dat gedaan. U had ook tweemaal overleg met de Commissie. Die had nog om uitgebreide informatie gevraagd en u hebt die ook bezorgd. Maar toch had u daar toen geen eenduidig antwoord op gekregen, zei u. En u verwachtte dat de Commissie de ‘mid-term’-evaluatie van het Vlaamse oppervlakte- en grondwater zou afwachten in het najaar van 2017.
Vorig jaar startte de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) met een overheidsopdracht voor het optimaliseren van bemestingsstrategieën vanuit het principe van die biologische landbouw.
Ik wilde even informeren wat het uiteindelijke antwoord was van de Commissie op onze uitzonderingsvraag. Is er intussen toch een antwoord gekomen? Zijn er intussen oplossingen? Loopt die VLM-studie intussen?
De heer De Croo heeft het woord
Ik ben gelukkig met deze vraag. U kent mijn houding inzake bio.
Ten eerste, het is aanmoedigend en ook een beetje uitdagend. We voeren nog biolandbouwproducten in. Er is dus nog ruimte. Er is een groter consumentencliënteel dan dat er kan worden geproduceerd. Dat is hoopgevend en aanmoedigend.
Ten tweede, ik heb gemengde gevoelens over de biolandbouw. Ik ben verschillende keren gaan kijken naar biolandbouwers. Ik ben goed bekend met de grootste biolandbouwer van dit land. Hij bewerkt met grote zorg ettelijke tientallen hectaren in de gemeente Lierde. Dat is uitzonderlijk. Dat bedrijf levert goede producten af. Maar ik ben ook andere bedrijven gaan bezoeken, die het blijkbaar niet zo makkelijk hebben als men zou denken.
Er is een cliënteel voor biolandbouwproducten. Dat cliënteel – en dat is mijn punt van kritiek – is een beetje ‘bijzonder’. Doorgaans zijn dat gezinnen met twee niet-middelmatige en hoge verdieners. Men zou het biogedrag van die medeburgers eens moeten bekijken. Stel dat zij jaarlijks twee of drie citytrips maken en daarvoor het vliegtuig nemen. Om dan tot een goede ecologische voetafdruk te komen, moeten zij heel veel bio eten. Maar deze ‘stoutigheid’ van mij is geheel terzijde.
Minister, we moeten ook proberen om te analyseren – en u kunt dat laten doen – wie de echte bioproductkopers zijn en hoe men hen eventueel structureel kan categoriseren, klasseren.
Het is een benadering die de korte keten begunstigt. Maar er moet me iets van het hart. Stel dat men zou zeggen: wie bio teelt, is een goede ziel, een positief ingestelde medeburger en wie niet bio teelt, is dat niet. De overgrote meerderheid teelt natuurlijk niet bio. De kwaliteitsbewaking, de intensiteit en de zorg die we hebben voor onze producten, mag de niet-biotelers – die de overgrote meerderheid uitmaken – niet in een verkeerd daglicht stellen.
Men moet daarmee verder gaan. Men moet het van tijd tot tijd diversifiëren. Het is ook een niche, waaraan aanmoedigend kan worden gewerkt in andere sectoren van de landbouw. Het gaat om heel dicht nabuurschap. Het is aan te moedigen, rekening houdend met de bemerkingen die ik heb gemaakt.
Mijnheer De Croo, persoonlijk denk ik dat het beeld van de bioproducent en de bioconsument genuanceerder is. Daarmee bedoel ik niet dat we een van beide moeten culpabiliseren of favoritiseren, maar wel dat we hen zo neutraal mogelijk moeten benaderen. We moeten goed onderzoeken wat de voor- en nadelen zijn van verschillende aspecten.
Het gebruik van bioproducten wordt in de eerste plaats bepaald door de markt. We zien dat er een jaarlijkse algemene groei is van de markt van ongeveer 6 procent.
De korte keten is natuurlijk heel belangrijk voor de bioproducten. Maar we weten met z'n allen dat de korte keten slechts een beperkt segment is van de productie en van de consumptie.
Het algemeen verbruik wordt heel sterk bepaald door de retail. Ik las deze morgen toevallig een artikel over een van de ketens. In dat artikel merken ze op dat een van onze problemen is dat de bedrijven waar wij onze producten kunnen kopen eigenlijk te klein zijn voor de sector van de bioproducten.
De vraag is dus hoe we beleidsmatig bijkomende stimuli kunnen geven aan grotere bedrijven.
Enkele maanden geleden las ik een studie over de prijs van bioproducten. Daaruit bleek dat de winstmarge die de retail neemt op bioproducten, veel hoger is dan de winstmarges die ze neemt op gangbare producten. Minister, is het niet interessant om eens te laten onderzoeken of dat inderdaad zo is? Wat zijn daarvan de oorzaken?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Ik hoor hier alleen maar positieve reacties over de groei van de biolandbouw in Vlaanderen. Nogmaals, ik denk dat daar nog marge op zit en dat we voluit die kaart hebben getrokken, ook met ons nieuw strategisch plan dat we onlangs hebben aangenomen.
Mevrouw Joosen, wat de fosfaatproblematiek betreft: daar is volgens mijn informatie geen positief gevolg aan gegeven. We laten dat echter niet los in die zin dat we op dit moment aan het starten zijn met de nieuwe onderhandelingen van MAP 6, op basis van de evaluatie van MAP 5. Als er nog struikelblokken zijn of praktische zaken die de biolandbouw ervaart, zullen we dat zeker meenemen en die drempels proberen weg te halen.
Het is altijd een moeilijke evenwichtsoefening. Europa kijkt naar de resultaten waterkwaliteit. Van het moment dat je een uitzondering vraagt, kijken ze enkel naar die doelstelling en denken ze niet altijd mee over uitzonderingen die voor een aantal sectoren misschien wel nodig zijn. We zullen dat in ieder geval niet loslaten.
Het profiel van mensen die bio kopen, is heel divers. Dat is niet in een hokje te stoppen. Wij doen daar ook onderzoek naar. VLAM promoot ook bio en gaat daar voluit voor. Om dat goed te kunnen promoten, doet VLAM onderzoek naar het koopgedrag en naar het profiel van de consument die bio koopt.
Als de sector daar voluit voor wil gaan, moet die ook samenwerken met de retail. Dat gebeurt steeds meer. Vandaag heeft Colruyt aangekondigd om onder andere met een groot biobedrijf in zee te gaan. Dat is de discussie van de kip en het ei. Als je als biobedrijf geen grote retailer of vaste afzet hebt, is het moeilijker om te groeien en groter te worden en te zorgen dat je voldoende kunt aanleveren. We moeten vraag en aanbod voldoende aan elkaar kunnen koppelen. Ik heb de indruk dat sommige retailers die knop aan het omdraaien zijn en daar absoluut in willen meestappen.
Een van de grootste bedreigingen die onze biolandbouw kent, is dat die vaak grondgebonden is een heel veel ruimte nodig heeft. Dat is ons grootste knelpunt in Vlaanderen: onze ruimte is beperkt en daar stokt het vaak op om verder te kunnen groeien. Daar moeten we mee omgaan en uitzoeken welke oplossingen we daarvoor kunnen bieden.
Collega's, in ieder geval is dit een positief verhaal. Ik neem zeker de bedenkingen en suggesties die hier geformuleerd zijn, mee.
Minister, naar aanleiding van dit Biorapport zit er voor u een zeer tevreden parlementslid. De inspanningen lonen duidelijk. Het verhaal van de fosfaat zal zeker nog worden vervolgd.
Mijnheer De Croo, in het Biorapport kun je zien dat bijvoorbeeld de welgestelde gepensioneerden een zeer belangrijke doelgroep zijn voor de bioconsumptie. Misschien kunnen we u binnenkort in die cijfers terugvinden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.