Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Dit is een opvolgingsvraag in verband met het Nederlandstalig Onderwijs in het Buitenland (NOB). Het is zeer belangrijk voor onze Vlaamse economie om op buitenlandse beslissingszetels ook Vlamingen te hebben. Ik zal nog eens herhalen dat een van de eerste vragen als een Vlaming kan vertrekken naar het buitenland voor een periode om op een buitenlandse hoofdzetel te zitten, is wat er met de kinderen moet gebeuren. Na verloop van tijd komt men terug en dan moeten ze aansluiting kunnen vinden in het Vlaamse onderwijs. Dat is een bekommernis waar Vlamingen mee zitten om al dan niet te vertrekken. Als ze beslissen om niet te vertrekken, dan komt er allicht iemand anders op die stoel te zitten. Dat kan dan ook effecten en gevolgen hebben voor Vlaanderen.
In opdracht van het Nederlandse ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap werd de subsidie van de Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland (NOB) voor de periode 2014-2018 geëvalueerd. Aanleiding is dat de huidige subsidieperiode van vijf jaar in 2018 afloopt.
Uit het evaluatierapport blijkt dat de NOB prima resultaten kan voorleggen. Met andere woorden, het werkt. De belangrijkste conclusies van het onderzoek waren ten eerste dat NOB voldoet aan de voorwaarden van de subsidiëring. Daarnaast zijn de bij NOB aangesloten Europese en andere scholen zeer tevreden over de ondersteuning door NOB. NOB werkt vraaggericht en verkent op diverse wijze de ondersteuningsbehoeften bij de aangesloten Europese scholen. Het zijn niet alleen Europese scholen, maar ook andere scholen in het buitenland zijn aangesloten.
Wat betreft de vraag of de tijdelijkheid van de subsidie passend is, merkt het onderzoeksbureau op dat een meer duurzame ondersteuning vanuit de overheid past bij de eisen die de overheid via NOB stelt aan aangesloten scholen. Onzekerheid over subsidies en wisselingen daarin zorgen, volgens het onderzoeksbureau, bovendien voor een ondoelmatige inzet van middelen, zoals in het geval van sluiting en weer opening van Nederlandse taal- en cultuurscholen (NTC-scholen).
Het onderzoek geeft als aanbeveling voor de toekomst om een brede visie op NTC-onderwijs te ontwikkelen, waarbij naast aandacht voor de goede aansluiting op het Nederlandse of Vlaamse onderwijs voor terugkerende leerlingen, er ook aandacht is voor de positieve bijdrage die terugkerende leerlingen leveren aan de internationalisering van het onderwijs en het belang van de ambassadeursrol die leerlingen vervullen.
U zult zich misschien afvragen waarom ik deze vraag hier stel als het gaat over een Nederlandse organisatie. Vroeger was er het Herenakkoord voor de wederkerigheid tussen Vlaanderen en Nederland, waarbij we in Vlaanderen geen toelatingsgelden zouden vragen als studenten in Vlaanderen komen studeren en omgekeerd dat Nederland zou instaan voor het Nederlandstalig onderwijs in het buitenland. Ondertussen zijn er heel wat Nederlandse studenten in Vlaanderen, ook kleuters en leerlingen in het lager en secundair onderwijs die uiteraard niet extra moeten betalen, maar waarin wel door de Vlaamse belastingbetaler is voorzien. Aan de andere kant voorziet Nederland in het Nederlandstalig onderwijs in het buitenland. Als we die twee zaken tegen elkaar afzetten, dan is de bijdrage van Vlaanderen immens vele malen groter dan die van Nederland.
Minister, hebt u kennisgenomen van het onderzoeksrapport? Zult u op basis van het rapport uw Nederlandse collega van Onderwijs aansporen om te voorzien in een structurele financiering die voldoende hoog is van het Nederlandstalig Onderwijs in het Buitenland, en dit in het licht van de wederkerigheid tussen beide landen? Hebt u dit jaar al contact gehad met uw Nederlandse collega bevoegd voor het onderwijs omtrent de uitwerking van het Damesakkoord? Zo ja, wat was de uitkomst van dit overleg? Zo neen, wanneer plant u dit te doen?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega Daniëls, het rapport waarnaar u in uw vraagstelling verwijst, betreft de evaluatie van de subsidie aan de Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland (NOB) voor de periode 2014 tot 2018. Dit rapport past in de normale beleidscyclus in Nederland waarbij er op het einde van een subsidieperiode een evaluatie wordt gehouden door een extern bureau.
In het rapport, dat ons ter beschikking is gesteld door de Stichting NOB, worden achtereenvolgens een aantal evaluatievragen beantwoord. Het betreft vragen naar de subsidievoorwaarden, taakuitvoering en een aantal beleidsvragen.
Wij hebben kennisgenomen van het rapport en het is ook besproken met de administratie. De subsidie van de Stichting NOB heeft in belangrijke mate betrekking op de Europese scholen. Dus ook het rapport besteedt daar veel aandacht aan.
De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat de Stichting NOB voldoet aan de voorwaarden van de subsidiëring. Daarnaast zijn de bij de Stichting NOB aangesloten en Europese scholen zeer tevreden over de ondersteuning door de Stichting NOB. De Stichting NOB werkt volgens de evaluatoren vraaggericht en verkent op diverse wijze de ondersteuningsbehoeften bij de aangesloten Europese scholen.
De conclusies van het rapport vormen nu de basis voor de invulling van een nieuwe subsidieregeling voor de Stichting NOB. Inmiddels worden, naar ik verneem, constructieve gesprekken gevoerd over het opstellen van een overeenkomst tussen de Stichting NOB en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Deze moeten voor het einde van het jaar leiden tot een nieuwe meerjarige overeenkomst. Ik beschouw deze gesprekken als klassieke onderhandelingen tussen een administratie en een organisatie die subsidies ontvangt, zoals wij dat ook in Vlaanderen kennen, bijvoorbeeld de beheersovereenkomsten met de strategische onderzoekscentra (SOC’s). Politiek interveniëren lijkt mij op dit ogenblik niet aan de orde.
Ik denk ook dat de kernafspraken van het Damesakkoord vrij goed worden uitgevoerd.
Wat betreft het onderwijs Nederlandse Taal en Cultuur (NTC) is bekend dat eind vorig jaar de nieuwe Nederlandse regering 3 miljoen euro per jaar extra heeft toegewezen voor de Stichting NOB. Ik vond dat een heel goede zaak, want u weet dat we er met de vorige regering discussies over hebben gehad. Deze financiële steun is recurrent en herstelt de situatie voor de leerlingen die de cursussen en lessen volgen, zoals die was voor de bezuinigingen. Het is dus een teruggedraaide bezuiniging. Deze financiële aspecten moeten ook verankerd worden in de nieuwe meerjarige overeenkomst.
Wat de andere afspraken betreft, is tijdens een bezoek aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming begin februari, met de directeur-bestuurder van de Stichting NOB verslag gebracht over een aantal ontwikkelingen waaronder de uitwerking van de NTC-leerlijn en de digitale module cultuur, waarin expliciet ruimte is gemaakt voor Vlaamse cultuurelementen.
Inmiddels kan ik mededelen dat alle taaldomeinen van de NTC-leerlijn zijn ontwikkeld en dat de basis van de leerlijn deze zomer af zal zijn. Hierbij worden voor de Nederlandse taal zowel de Vlaamse eindtermen als de Nederlandse kerndoelen, gevolgd. Op dit moment is het team van NOB druk aan het werk om de NTC-website, een belangrijk communicatiemiddel, te vullen.
Het laatste formele contact was tijdens het Comité van Ministers op 12 december 2017. Daar heeft collega Van Engelshoven herhaald dat er een extra toelage van 3 miljoen euro voor de stichting NOB is begroot in 2018.
Het volgende Comité van Ministers is gepland op 12 juni 2018, maar ik heb Ingrid van Engelshoven ook informeel gesproken op de Bolognaconferentie vorige week donderdag in Parijs.
Later dit jaar op 5 november zal er in de Abdij van Middelburg ook een nieuwe topbijeenkomst zijn tussen de Vlaamse Regering en de Nederlandse regering. Dit lijkt me een goede gelegenheid om met collega Van Engelshoven een stand van zaken op te maken rond het Damesakkoord en onze toekomstige verlangens.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik wijs er nog even op dat er meer dan 1300 Vlaamse leerlingen Nederlands onderwijs in het buitenland volgen. Het zijn dus heel wat gezinnen die daar verblijven, veelal als expat. Het belang voor Vlaanderen kan niet worden overschat.
Naast de subsidiëring is er ook nog een inhoudelijke component. Als de Vlaamse leerlingen les volgen via NOB – zeer interessant dat zij de staatsstructuur van Nederland kennen, die eenvoudiger is dan die van dit land, en dat ze weten hoe het zat met de overstromingen van de jaren 50 in Nederland –, lijkt het mij ook goed om aardrijkskunde en geschiedenis en ook andere vakken aan te passen aan de Vlaamse context. Ik weet dat NOB ermee bezig was om er werk van te maken. Hoever staat het daarmee?
De heer De Meyer heeft het woord.
Bij een snelle lezing van het rapport viel er mij een zinnetje op: “Maak heldere afspraken over een verdergaande proportionele gelijkschakeling van Nederland en Vlaanderen ten aanzien van NOB met inbegrip van de inspectierol.” Minister, hoe moeten we die “verdergaande proportionele gelijkschakeling” begrijpen? Is dat effectief een gunstige evolutie? Wat vindt u ervan? Hoe ziet u de inspectierol? Mocht u niet onmiddellijk kunnen antwoorden, dan veronderstel ik dat we een antwoord krijgen via het secretariaat, maar het was voor mij toch wel een opvallend zinnetje.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega De Meyer, ik weet niet waaruit u citeert. U citeert iets, maar ik weet niet waaruit het komt, uit de overeenkomst of uit iets anders. Misschien is het goed om het aan ons te bezorgen, en dan zien wij hoe we het aanpakken. Ik zal nagaan wat wij op uw vraag kunnen antwoorden.
De Vlamingen zijn dus 10 procent van het aantal NTC-leerlingen.
Er is ook een nieuwe digitale module cultuur met een specifieke Vlaamse context. Dus ja, de inhoud wordt ook steeds aangepast. De module cultuur bijvoorbeeld richt zich tot onze adolescenten.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik denk dat u in de gesprekken die u hebt, moet inzetten op het verder blijven bestaan en zelfs uitbouwen van het Nederlandstalig onderwijs in het buitenland. Inhoudelijke aanpassingen voor de Vlaamse studenten zijn nodig.
Ik moet u hiervoor niet waarschuwen, denk ik, maar als Nederland al zou willen dat wij bijdragen aan NOB, zou het goed zijn hen te wijzen op de bijdrage die Vlaanderen al betaalt voor Nederlandse studenten in Vlaanderen. U kunt hiervoor een vroegere schriftelijke vraag van mij nalezen. U vindt er de niet-wederkerigheid in terug. Het is gerechtvaardigd dat wij een aantal vragen kunnen stellen zonder dat wij centen op tafel moeten leggen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.