Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de verplichte, maar niet-bindende toelatingsproeven in het hoger onderwijs
Vraag om uitleg over een mogelijk alternatief voor de verplichte, niet-bindende toelatingsproef
Verslag
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, op 22 november 2017 keurde de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement het voorstel van resolutie goed over de in- en uitstroom van opleidingen Diergeneeskunde.
Onze resolutie vraagt aan de Vlaamse Regering, ten eerste, om de opdracht te geven tot een onderzoek naar: de elementen en processen die de instroom, doorstroom en uitstroom beïnvloeden bij de studenten in de opleidingen uit het studiegebied Diergeneeskunde; de mogelijke en gewenste maatregelen die bestaande initiatieven ten aanzien van de instroom, de doorstroom en de uitstroom, kunnen aanvullen en versterken en ten slotte het in kaart brengen van de kostprijs van die opleidingen en de analyse van verschillende financieringsscenario’s die mogelijk ook kunnen uitgaan van een daling van het aantal studenten.
Ten tweede vraagt de resolutie om het bereik van de verplichte, niet-bindende toelatingsproeven, zoals die nu in de vorm van ijkingstoetsen worden opgezet in de universitaire STEM-opleidingen (Science, Technology, Engineering and Mathematics) prioritair en op korte termijn uit te breiden naar de opleidingen Diergeneeskunde.
En ten derde vraagt ze om de resultaten en de evaluatie van de verplichte, niet-bindende toelatingsproef als uitgangspunt te nemen voor verdere beleidskeuzes.
Uit de publicatie 'Hoger onderwijs in cijfers' over het academiejaar 2017-2018 blijkt dat het aantal inschrijvers voor de opleiding academische bachelor Diergeneeskunde opnieuw is toegenomen van 418 in 2016-2017 naar 548 in 2017-2018, een toename met 31,10 procent. Dat toont aan dat de overwegingen die aan de resolutie ten grondslag lagen, nog steeds gelden.
Minister, wat is de stand van zaken in de opvolging van de resolutie? Hoever staat het met de implementatie van de beleidskeuzes en -beslissingen?
Welke beleidskeuzes werden reeds gemaakt? Welke moeten nog worden gemaakt? Wat is de verdere timing voor beleidsbeslissingen en implementatie?
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega's, alvorens met mijn vraag van start te gaan, wil ik toch nog even op de juiste terminologie wijzen. Want al die termen worden weer door elkaar gebruikt. De niet-bindende oriëntatieproeven worden afgenomen voor het einde van het secundair onderwijs. De niet-bindende toelatingsproeven bevinden zich in het hoger onderwijs. En ijkingsproeven zijn ijkingsproeven. Dat zijn niet allemaal niet-bindende oriëntatieproeven. Dat wil ik toch nog even meegeven, om die duidelijkheid te creëren. Verder zal blijken waarom ik die duidelijkheid graag nog eens creëer.
Collega’s, de verplichte niet-bindende oriëntatieproeven voor het einde van het secundair onderwijs en door de instellingen georganiseerde verplichte niet-bindende toelatingsproeven in het hoger onderwijs, zijn belangrijke elementen in het traject van studieoriëntering naar het hoger onderwijs. De niet-bindende toelatingsproef is een toets die een goed beeld geeft van de wiskundige en wetenschappelijke vaardigheden en kennis in verhouding tot het verwachte instapniveau van de bacheloropleiding. Daarnaast kan men aan de hand van dit resultaat de kennis en vaardigheden vergelijken met die van andere deelnemers. Ik hoop ook dat het over de jaren heen iets kan zeggen over de instap in het hoger onderwijs.
Studenten die zich komend academiejaar willen inschrijven in de bachelor ingenieurswetenschappen – burgerlijk ingenieur – en ingenieurswetenschappen architectuur – burgerlijk ingenieur-architect – aan de Vrije Universiteit Brussel, de Universiteit Gent of de KU Leuven, zullen op voorhand moeten deelnemen aan een zogenaamde ijkingstoets. Voor die opleidingen zal de toets dus verplicht zijn: deelname aan een dergelijke ijkingstoets is een voorwaarde voor inschrijving. Het resultaat is echter niet-bindend: je kunt ongeacht je resultaat nog steeds inschrijven voor de opleiding.
Op dit moment bieden alle Vlaams universiteiten behalve de Universiteit Hasselt de toets aan. Onlangs vernamen we dat de Universiteit Hasselt, in samenwerking met de KU Leuven, aan een alternatief werkt voor de toets met volgens hen een hogere voorspellende waarde. Uit de berichten die we kregen, is de KU Leuven wat meer terughoudend in het zomaar wijzigen van het huidige beleid.
Collega's, ik wil er nog iets aan toevoegen. Als je de opvolging van de resultaten van een leerling, het advies van de klassenraad, de oriënteringsproeven en de niet-bindende toelatingsproeven aan elkaar koppelt, denk ik dat we zeer zinvolle informatie hebben om een student goed te oriënteren en niet te laten blijven hangen en proberen. Goed oriënteren in plaats van blijven proberen.
Ook in het licht van de resolutie zoals de heer De Meyer aangaf, die ik zelf samen met de heer De Meyer en mevrouw Brusseel heb ingediend in verband met Dierengeneeskunde, lijkt het mij zeker op zijn plaats om te kijken naar wat de evoluties daar zijn.
Minister, hoe reageert u op deze alternatieve proef? Is die al dan niet gevalideerd?
En vooral, hoe zult u ervoor zorgen dat studenten overal in Vlaanderen gelijkwaardige toetsen kunnen afleggen alvorens een opleiding te kunnen aanvatten?
De heer De Potter heeft het woord.
Mijn vraag sluit aan bij de vraag van de heer Daniëls. Het is inderdaad zo dat de Universiteit Hasselt in samenwerking met de KU Leuven een nieuw instrument heeft uitgewerkt om de slaagkansen van jongeren aan de universiteit te voorspellen. Volgens de universiteit zou het nieuwe systeem een hogere voorspelbaarheid hebben dan de bestaande proeven die de universiteiten vandaag hanteren. Er is sprake van een voorspelbaarheidscorrelatie van 0,7 op een schaal van 0 tot 1. Dat is hoger dan de huidige proeven. De tool zou volgens deze gegevens dus een grotere betrouwbaarheid hebben en bijgevolg veel interessanter zijn om advies te geven over een al dan niet te volgen opleiding.
Volgens de Universiteit Hasselt is de tool wetenschappelijk onderbouwd, vrij goedkoop en toepasbaar op alle academische bacheloropleidingen, in tegenstelling tot de verplichte niet-bindende toelatingsproef die vanaf volgend academiejaar verplicht wordt voor de bacheloropleidingen ‘bachelor of science in de ingenieurswetenschappen’ en voor de ingenieurswetenschappen architectuur.
Inmiddels is de decretale basis gelegd waarbij de eerste inschrijving voor bepaalde bacheloropleidingen afhankelijk kan worden gesteld van een verplichte deelname aan een niet-bindende toelatingsproef. Via een besluit van de Vlaamse Regering van 28 februari 2018 is er ook al een eerste lijst van bacheloropleidingen vastgelegd waarvoor verplichte deelname aan een niet-bindende toelatingsproef een voorwaarde is voor het academiejaar 2018-2019.
Minister, wat is uw reactie over deze nieuwe methode om de slaagkansen van jongeren in het hoger onderwijs te voorspellen?
Hebt u er weet van of deze methode ook al binnen de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) is besproken? Zijn hierover gesprekken geweest tussen u en de VLIR? Kunt u vandaag al beoordelen of deze nieuwe methode een mogelijk alternatief kan zijn voor de verplichte niet-bindende toelatingsproeven die studenten in het academiejaar 2018-2019 dienen af te leggen om deel te nemen aan bepaalde academische bacheloropleidingen?
Kunt u een overzicht geven van de verdere uitrol wat verplichte niet-bindende toelatingsproeven betreft voor die bacheloropleidingen waarvoor deelname nog geen voorwaarde is voor inschrijving in het academiejaar 2018-2019?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega's, ik dank u voor deze interessante vragen.
Wat is de stand voor Diergeneeskunde? In opvolging van de resolutie werd prioritair werk gemaakt van een uitbreiding van de bestaande proeven voor de academische STEM-opleidingen naar de opleiding Diergeneeskunde. We hebben al een heel debat over diergeneeskunde gehouden in de commissie.
In de commissie heb ik al gezegd dat wat mij betreft die toelatingsproef er heel snel moet komen. Aan de centrale ijkingstoetscommissie die in de schoot van de VLIR bestaat, is de opdracht gegeven daar heel snel werk van te maken. De commissie heeft de vraag ter harte genomen. De proef diergeneeskunde is in volle ontwikkeling.
U weet dat we op 5 juli 2017 een eerste proefafname hebben gedaan. Dat was de eerste stap. Daar waren 74 kandidaat-studenten voor ingetekend. De resultaten waren – dat weet u – barslecht. Op 74 studenten waren er 3 geslaagd.
Uit die eerste afname bleek evenwel dat het vooropgestelde niveau van wiskunde en chemie niet was aangepast aan de opleiding. De proef was niet helemaal wat hij moest zijn. De algemene conclusie was dan ook dat de proef nog niet klaar was voor verplichting en dat er nog wat extra werk was wat betreft de validering en het vinden van het juiste ijkingsniveau. De toets moest ook worden aangevuld met meer opleidingsspecifieke vragen.
In deze commissie hebben we ook al benadrukt dat het invoeren van verplichte proeven slechts kan als die ook valide en betrouwbaar zijn. Om dat te bereiken, heb je natuurlijk enkele afnames nodig. Dat is ook zo bij de lerarenopleiding: die wordt elk jaar verbeterd. Maar je moet natuurlijk ooit wel eens starten.
Dat zal nu ook zo zijn met de proef diergeneeskunde. Ik geef u het schema mee. De proef diergeneeskunde wordt nu opnieuw georganiseerd voor kandidaat-studenten. Hoe pakken we dat aan? Op dezelfde manier als bij de lerarenopleiding. Dat betekent dat in de eerste week van het volgende academiejaar de toets verplicht wordt afgenomen bij alle nieuw ingeschreven studenten.
Let op: het is een proef na inschrijving, omdat het valideringsproces op dit ogenblik nog loopt.
De studenten zullen ook de bestaande SIMON-test afleggen. Bij de start van het komende academiejaar zullen de studenten dus twee testen afleggen: de proef die ontwikkeld werd en de SIMON-proef. Door het combineren van de resultaten van de beide proeven – SIMON heeft een heel lange traditie, waarop we kunnen voortbouwen, en ook al heel wat afnames – kan veel sneller de predicatieve waarde worden berekend.
Ik verwacht dat de experten heel snel het licht op groen zullen zetten om die deelname te verplichten bij alle studenten vóór de start van de opleiding. Dat is dan voor het volgende academiejaar. Dus hoe wil ik werken? Bij de start van het komende academiejaar legt iedereen twee proeven af, na de inschrijving. Het academiejaar nadien zitten we op het schema zoals het nu voor de eerste keer bij de burgerlijke ingenieurs is: iedereen vooraf. Het wordt dus een voorwaarde voor de inschrijving.
Het is belangrijk om nu heel snel in te zetten op de verdere ontwikkeling van de proef, om zo snel te kunnen komen tot de verplichte afname. Ik heb u de timing al meegegeven.
Ondertussen gaan we ook na hoe het precies zit met de instroom, doorstroom en uitstroom. Ik heb daar nog geen resultaat van. Voor mij is het wel van belang, collega's, dat de proef er zo snel mogelijk komt. Vorig jaar was ik al wat zenuwachtig, dat weet u, omdat die niet valide bleek te zijn. Uiteraard moeten alle instellingen akkoord gaan. Maar voor diergeneeskunde zijn dat er niet veel. Dat zou dus wel snel mogen gaan. Uiteraard ontwikkel ik die proef niet zelf, maar wordt die op instellingsniveau ontwikkeld.
Wat de ontwikkeling van een alternatieve proef betreft, ben ik een tijdje geleden al op de hoogte gebracht van wat de Universiteit Hasselt aan het doen was. Op zich heb ik er geen problemen mee. Het initiatief van de Universiteit Hasselt focust op het behaalde percentage in het secundair onderwijs en het advies van de klassenraad als voorspellers van slaagkansen in het hoger onderwijs. Men bepaalt de relatie tussen de studierichting in het secundair onderwijs en een bacheloropleiding. Uiteraard is er een verband tussen beide, dat weten we allemaal. De website www.onderwijskiezer.be geeft vandaag trouwens al aan wat het gemiddelde studierendement is in het hoger onderwijs op basis van de vooropleiding in het secundair onderwijs. Ik heb daar zelfs een beetje kritiek op gekregen. Maar ik vind het heel logisch dat je dat open en transparant aan iedereen meegeeft.
Ik heb geen enkel bezwaar om dat aspect verder uit te diepen. Wat mij betreft kan het een meerwaarde zijn om die informatie in te bedden in het studiekeuzeproces. Maar ik ben het er niet mee eens, collega's, dat dit instrument de toelatingsproeven zou elimineren. De regering heeft een keuze gemaakt. We hebben gezegd – en ik kom straks terug op het verdere traject – dat we uiteindelijk stapsgewijs valide proeven moeten hebben voor alle studierichtingen. We moeten natuurlijk ook kijken of het instrument het doel bereikt dat het moet hebben. Ik geef een voorbeeld. Als je zo’n proef maakt en er dan blijkt dat, wie uiteindelijk inschrijft voor de opleiding, niet doorstroomt, dan weet je dat er een probleem is met de proef. Maar ik geloof er echt wel in dat dit de weg is die we moeten inslaan.
Ik heb geen enkel probleem met de manier waarop de Universiteit Hasselt dat doet. Het is volgens mij ook wel de plicht van elke school om na te gaan welke richting de studenten hebben gevolgd, wat hun capaciteiten zijn, hoe ze het hebben gedaan en wat hun studiekansen zijn. Aan de hand van de gesprekken die mijn eigen kinderen hebben gevoerd, heb ik toch niet de indruk gekregen dat men er op school geen aandacht aan besteedt. Ik vind dat men vrij goed probeert samen met de jongeren te bekijken wat ze wel of niet aankunnen. Wat mij betreft, staat dat een beetje los van die verplichte niet-bindende toelatingsproef.
Die verplichte niet-bindende toelatingsproeven bevinden zich trouwens op het einde van het studiekeuzeproces en hebben tot specifiek doel de kandidaat-student echt te positioneren. Zoals de heer Daniëls correct zei, is dit geen oriëntering. Het is een niet-bindende toelatingsproef. Je hebt je keuzeproces dus eigenlijk al doorlopen. Je beslist om je in te schrijven in een bepaalde richting, en dan doe je een test om te zien waar je staat. Dat is iets helemaal anders dan Columbus, de oriënteringstest die in het vijfde of zesde middelbaar wordt afgenomen en waarbij het erom gaat te bekijken welke richting iets voor jou zou kunnen zijn. Het ene en het andere staan volledig los van elkaar.
In tegenstelling tot wat de discussie over de proeven soms doet uitschijnen, is het exact voorspellen van studiesucces misschien wel nuttig, maar niet de allerbelangrijkste doelstelling. Uiteraard is dat een instrument. Maar het is vooral van belang dat kandidaat-studenten hun eigen voorkennis in kaart brengen ten opzichte van de verwachtingen en beginvoorwaarden van een bepaalde opleiding. Dat staat ook duidelijk in de motiveringen waarom we die toelatingsproeven willen doen. Dat komt boven op wat statistisch kan worden verwacht op basis van de gevolgde studierichting in het secundair onderwijs.
Doordat ze voor iedere starter een individuele positionering geven, kunnen verplichte niet-bindende toelatingsproeven bovendien ook zeer geschikt zijn, zijn ze zeer geschikt, om remediëring uit te tekenen op maat van de werkpunten voor de student. Dat is trouwens wat in de lerarenopleiding op dit ogenblik gebeurt.
De niet-bindende toelatingsproeven bieden een onafhankelijk signaal vanuit het hoger onderwijs dat niet tegengesteld, maar complementair is ten opzichte van de waardevolle signalen uit het secundair onderwijs. Die twee werelden kunnen elkaar dus perfect bevruchten.
Ik heb al vaak aangegeven dat een studiekeuze een zeer belangrijke keuze in een mensenleven is. Het is de ambitie van onze Vlaamse Regering om die keuze te versterken. We hebben daartoe een oriënteringsproef op het einde van het secundair onderwijs. En we hebben toelatingsproeven bij de start van het hoger onderwijs. De toelatingsproeven moeten verplicht worden afgelegd, maar zijn niet-bindend, behalve voor geneeskunde en tandheelkunde en in bepaalde kunstopleidingen.
Het is nooit de bedoeling geweest om daarbij al bestaande of nieuwe elementen die bijdragen tot een betere studiekeuze, te vervangen of te verbieden. Ik verklaar mij nader. Het is niet omdat er een toelatingsproef bestaat, dat de klassenraad en alle betrokkenen bij een leerling plots hun verstand moeten uitschakelen en moeten zeggen dat de evaluatie in het secundair onderwijs geen rol meer speelt. Neen. Dat zijn twee processen die elkaar moeten versterken. En daar situeer ik datgene wat de Universiteit Hasselt aan het doen is.
Verschillende instrumenten beogen vaak verschillende doelstellingen. Ze kunnen naast elkaar bestaan en elkaar verrijken. In die zin beschouw ik het initiatief van de Universiteit Hasselt als een complementair initiatief.
Uit de reacties van de andere rectoren bleek dat dit niet was doorgesproken binnen de VLIR. Dat betreur ik een beetje. De VLIR zal het werk van de Universiteit Hasselt bespreken op 4 juli. Die bespreking komt er dus sowieso nog aan. We hebben dat ook gevraagd.
Wat is de stand van de huidige proeven? De uitrol van de verplichte niet-bindende toelatingsproeven loopt verder. Voor studenten die volgend academiejaar willen starten, is er al een verplichte proef voor de lerarenopleidingen. Voor het eerst zal aan de universiteiten voor de opleidingen burgerlijk ingenieur en burgerlijk ingenieur-architect ook een verplichte niet-bindende toelatingsproef moeten worden afgelegd als voorwaarde voor de inschrijving.
Uit recente cijfers – ik heb ze vanmorgen opgevraagd, collega's – die ik van de VLIR heb gekregen over de eerste sessie, die zal plaatsvinden in juli, blijkt dat die verplichting een duidelijk effect heeft op de aanmeldingen. Dat doet mij plezier. Ik wil hen die zeggen dat het jongeren afschrikt, dus geruststellen. Vorig jaar, zonder dat er een verplichting was, namen in juli in totaal 730 personen deel aan de proeven voor burgerlijk ingenieur en burgerlijk ingenieur-architect samen. Dit jaar zijn er nu al 1119 inschrijvingen voor de beide verplichte toelatingsproeven. Dat is dus een zeer goed cijfer. Ik splits het uit. Ik kreeg de cijfers deze ochtend. Het gaat om 923 inschrijvingen voor de toelatingsproef burgerlijk ingenieur en 196 inschrijvingen voor de toelatingsproef burgerlijk ingenieur-architect. Het is dus niet zo dat jongeren worden afgeschrikt door de proef en daarom toch maar voor een andere richting kiezen. Je voelt dat dit toch positief is.
Wat de gendereffecten betreft, is er blijkbaar toch nog wat werk aan de winkel. Voor de toelatingsproef burgerlijk ingenieur komen we aan 79 procent jongens. Voor de opleiding burgerlijk ingenieur-architect is het beter. (Opmerkingen van Ann Brusseel)
Er zijn 196 inschrijvingen. Ja, ook iets meer inschrijvingen.
Meisjes kiezen vaker voor architectuur.
Ja, meisjes kiezen er vaak voor. Maar het is ongeveer in evenwicht. Het is fiftyfifty.
Toevallig volgt mijn dochter die opleiding. Het verbaast mij. Het is een zeer wetenschappelijke opleiding.
Dus ja, meisjes kiezen er wel voor. Is het omdat dit meer te maken heeft met creativiteit? Het is een pleidooi natuurlijk voor geïntegreerde eindtermen als het gaat over wetenschappen en wiskunde. We zitten ongeveer op fiftyfifty. Het zijn nu iets meer meisjes. Die cijfers zijn wat mij betreft wel goed.
Inzake de opleiding Dierengeneeskunde heb ik net geantwoord. Maar ook voor de andere academische STEM-opleidingen zijn er al proeven die nog niet verplicht zijn. Ik heb al gezegd wat het traject is voor Dierengeneeskunde, maar ook voor de andere STEM-opleidingen willen we heel snel met de VLUHR knopen doorhakken over welke we extra verplicht zullen maken op korte termijn. Er was al een beslissing genomen omtrent burgerlijk ingenieur. De VLUHR is dat advies nu aan het maken. Zij baseren zich op de stand van de ontwikkeling van valide en betrouwbare proeven. U weet dat er één proef is, universiteitsonafhankelijk. Je legt dus dezelfde proef af, eender waar je die aflegt. Daarom moet er eensgezindheid komen over de gestelde vragen en hoe die test eruitziet.
Hoe zal ik ervoor zorgen dat studenten overal in Vlaanderen gelijkwaardige toetsen kunnen afleggen? Zoals ik al zei, is het de VLUHR die de toetsen laat ontwikkelen. Het mocht van mij – ik ben daar eerlijk in – iets sneller gaan, maar men wil dat het goede proeven zijn, dat ze kwalitatief in orde zijn en dat ze ook goed voorspellend zijn. Ik zie dat men daar met heel veel ernst werk van maakt. Het is nog iets te vroeg om te zeggen wat er in 2019 nog zal bijkomen. Die lijst wordt op dit ogenblik gemaakt.
De heer De Meyer heeft het woord.
De drie vragen gaan over de toelatingsproef, maar de invalshoek is wel verschillend. Mijn vraag gaat uitdrukkelijk over de toelatingsproef Diergeneeskunde. De twee volgende vragen over een mogelijks alternatieve proef. Voor de hygiëne van het debat wil ik de twee wel uit elkaar houden.
Minister, ik heb genoteerd dat u stelt dat er op 2 juni 2017 een eerste maal een proef is georganiseerd, wat we uiteraard reeds wisten. Volgend academiejaar zal er een nieuwe proef plaatsvinden na de inschrijving en is er ook de SIMON-proef. Pas in 2019 zal deze proef vóór de inschrijving kunnen plaatsvinden. Ik begrijp uiteraard dat er kwalitatief werk moet worden geleverd bij de implementatie van deze resolutie. Anderzijds vind ik toch dat het vrij traag vooruitgaat.
Ik blijf uiteraard aandringen dat ook het eerste deel van de resolutie wordt uitgevoerd waarin we vragen dat de instroom, doorstroom en uitstroom in de opleiding/studiegebied Diergeneeskunde verder wordt bestudeerd. Ik heb begrepen dat dit eigenlijk nog moet opstarten.
De heer Daniëls heeft het woord.
Het verband tussen alle vragen is zeer reëel omdat de kwestie van Diergeneeskunde ook op de tafel is gekomen naar aanleiding van niet-bindende toelatingsproeven die in andere richtingen werden georganiseerd.
Vanuit onze fractie is het duidelijk: oriënteren ter voorkoming van blijven proberen en uitval – wat we zeker zien in de opleiding Diergeneeskunde – maar ook oriënteren als aanpak tegen nivelleren. We stellen immers vast dat in het hoger onderwijs heel wat docenten aangeven dat ze extra cursussen Nederlands moeten geven, extra cursussen wiskunde, dat ze moeten opletten bij talen, bij fysica en chemie, want van een aantal zaken waar ze er vroeger van konden uitgaan dat startende studenten die kenden en beheersten, is dat nu niet meer het geval.
Minister, u zei daarnet dat er maar drie geslaagd waren op de toelatingsproef. Dat is natuurlijk de kip of het ei. Is de toets te moeilijk of is de uitstroom uit het secundair onderwijs niet meer wat we zouden kunnen verwachten? Dat is geen onbelangrijke vraag.
Onze fractie is wel te vinden voor de volledige triade zoals ik die daarnet heb voorgesteld: niet alleen de studierichting die je hebt gedaan is van belang, maar ook welk resultaat je hebt behaald, wat het advies was van de klassenraad, hoe je het hebt gedaan op de oriënteringsproef in het vijfde/zesde middelbaar, wat je hebt gedaan op de niet-bindende toelatingsproef. Dat is de volledige triade. Er is echter nog een niet-onbelangrijk aspect dat we niet mogen vergeten, namelijk de school waar je het in gevolgd hebt. Ik ben niet zozeer vragende partij om dit morgen allemaal op een website te ranken, maar het is niet onbelangrijk. Niet alleen de studierichting die je hebt gevolgd is van belang, maar ook de school. De eindtermen zijn minimumdoelen. We hebben natuurlijk ook de specifieke doelen en daarnaast ook nog uitbreidingsleerstof. Dat vind ik een niet-onbelangrijk gegeven om mee te nemen in dit debat.
Er zijn gelijkwaardige toetsen voor alle opleidingen in het hoger onderwijs. Inzake de koppeling die wordt gemaakt, ook voor Dierengeneeskunde, daar zitten we nog met een veel groter probleem, namelijk de uitstroom nadien. Het stond deze week nog in de krant. Een van de zaken waarom dierenartsen uit het leven stappen – en de cijfers zijn vrij hallucinant –, is de moordende concurrentie. We moeten mensen erop wijzen wat de mogelijkheden zijn, niet alleen op het vlak van slaagkansen maar ook op het vlak van tewerkstellingskansen. Hoe kunnen we dat daarin nog meenemen?
De heer De Potter heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord en voor de recente cijfers die u hebt meegedeeld. Het is goed om vast te stellen dat er geen negatief effect is op de interesse, op de aanmeldingen, integendeel. Wie daarvoor vreesde, moet toch wel een beetje gerustgesteld zijn.
Wat de proef van de UHasselt betreft, is het jammer dat dit niet was doorgesproken met de VLIR. Dat was misschien beter geweest. Maar wat niet is, kan misschien nog komen.
Het traject dat u hebt ingezet en dat u volgt, is het goede traject. Inderdaad, het mag misschien allemaal wat sneller. Het is goed dat u erop aandringt dat er snel met de VLUHR knopen worden doorgehakt, onder andere ook over die andere academische STEM-opleidingen. Het traject en de combinatie van maatregelen die u al hebt genomen en nog neemt, zijn goed om tot een goede oriëntering en grotere slaagkansen te komen voor de student. Dat is wat de drie vraagstellers gezamenlijk beogen.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. De vragen interesseren mij ook zeer.
U ziet er geen probleem in dat de UHasselt ook een tool ontwikkelt. Ik kan dat aannemen, maar persoonlijk en vanuit mijn fractie hebben wij daar wel een probleem mee. Er is jarenlang een debat binnen de VLIR. Iedereen zet zich aan het werk. Er zijn al verschillende tools geweest. Er is de SIMON-test en er is Luci. Dan zet men zich aan het werk om collegiaal Columbus uit te tekenen. Er wordt gewerkt aan de validering, wat zo hoort in de academische wereld. De test van de UHasselt is geen test, en het is geen Magritte, hé. Het is geen test, het is een algoritme. ‘Ceci n'est pas un test.’ Hij is niet alleen goedkoop, hij is er gewoon geen.
Trouwens, mijnheer De Potter, ik wil niet met schoenen vergelijken, maar goedkoop is zelden een goede koop. De valsnegatieven van de test van de UHasselt zullen enorm zijn. Dit is ook maar getest op 800 leerlingen. Dat is ook de enige mogelijkheid om rekening te houden met de resultaten van de klassenraad of met wat op de klassenraad is gezegd. SIMON is getest op 10.000 studenten. Columbus zit ondertussen aan 15.000. Dan kun je spreken van cohorten waaruit je betrouwbare data kunt halen. Sorry, maar met 800 is dat niet hetzelfde. Dat doet mij denken aan de Flairenquêtes.
Een algoritme waarin de voorgeschiedenis cruciaal is, is geen goede voorspeller omdat het veel te gemakkelijk is. We zien dat nu al in de statistieken. Kom je uit Latijn-Wiskunde, dan heb je een hoge slaagkans. Maar ook daar zitten nog veel valsnegatieven, want als je niet zo hard hebt gestudeerd en toch kiest voor een zeer zware studierichting achteraf, dan zul je misschien ook niet slagen. Of als je niet genoeg gemotiveerd bent, of wat dan ook.
Onze fractie tilt er zeer zwaar aan dat de test van de UHasselt aan alle tso’ers eigenlijk zegt dat ze zeer weinig kans maken. De witte raven uit het technisch en beroepsonderwijs die op een bepaalde manier niet goed georiënteerd zijn maar toch verder willen studeren maar onvoldoende bagage hebben maar wel voldoende capaciteiten, worden door dergelijke test gewoon weggejaagd. Uit dat algoritme zal blijken dat ze heel weinig kans maken. Dat is niet de bedoeling. Zo hou je sociale mobiliteit tegen. Dat is het laatste dat we willen. De valsnegatieven moeten een minimum zijn. Bij SIMON zat dit onder 5 procent. Valsnegatieven houdt in dat ze niet slagen op de test, maar dat achteraf wel blijkt dat ze slagen in de studies. Dat is pijnlijk, want dan schrijf je je niet in, en zo gaat er talent verloren.
Hetzelfde geldt voor de valsnegatieven die er zijn geweest tot hier toe met de niet-bindende toelatingsproeven. Voor de ingenieurs zit men aan 33 procent valsnegatieven. Dat betekent dat een op drie het bericht krijgt zich beter niet in te schrijven, terwijl ze wel slagen. Dat is niet goed, want we hebben een tekort aan ingenieurs. De valsnegatieven moeten echt een absoluut minimum zijn. Wie talent heeft, moet aangemoedigd worden om te studeren. Ik ben dus helemaal niet zo tevreden met het feit dat de UHasselt zich als buitenbeentje gedraagt en mensen iets wijsmaakt, namelijk dat ze ook een test hebben die vriendelijk en goedkoop is enzovoort. Ik zal er verder geen opmerkingen meer over maken, want dan riskeer ik niet zo vriendelijk te zijn.
Voor ons is ook belangrijk dat de meisjes niet worden afgeschrikt. Wat zien we? De niet-bindende toelatingsproef bestaat integraal uit multiplechoicevragen en dat is eerder een valkuil voor meisjes dan andere methodieken. Dat is al aangetoond in het verleden. Ik zou het fijn vinden – en dat is een oproep aan de VLIR – als ze er rekening mee houden dat ze geen testen afleveren met een gender bias, want de meisjes maken uiteindelijk de helft van de bevolking uit. Dat is een grote visvijver die je links laat liggen als ze geen ingenieur kunnen worden.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. U kent ons standpunt over de verplichte niet-bindende toelatingsproef. Heb ik goed begrepen dat studenten het komende academiejaar verplicht zullen moeten deelnemen aan twee toetsen, namelijk de SIMON-test en de niet-bindende verplichte toelatingsproef?
Ik heb al een paar keer gevraagd naar monitoring. Ik heb daar eerlijk gezegd nog altijd geen duidelijk antwoord op gekregen. U hebt de cijfers van de inschrijving van de toelatingsproef wel meegegeven. Blijkbaar zou dat studenten niet afschrikken. Ik ben echter ook geïnteresseerd in de effecten van de toets zelf. In hoeverre haken studenten af na een negatief advies? Wie zijn die studenten dan? Wat is hun achtergrond? Wie studeert er toch verder, ondanks het negatieve advies? En wat is hun achtergrond? Het zou toch goed zijn om ook die cijfers het komende academiejaar te krijgen, want het gaat niet alleen over de inschrijving van de toets, maar het is veel belangrijker om te kijken wie er afhaakt na een negatief advies.
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer De Meyer, inzake het tempo vind ik dat u gelijk hebt. Ik zal u niet tegenspreken. Ik vond dat die toets al helemaal uitgewerkt had moeten zijn vorig jaar. Ik heb u dit hier ook uitgebreid meegedeeld. Ik herinner me dat nog. We zaten in een andere zaal toen ik zei dat ik niet begrijp dat het niet kan, als men zoveel ervaring heeft.
Mijnheer Daniëls, ik begrijp dat u zegt dat de test nooit mag worden aangepast aan het niveau van de inschrijvers. Dat is juist, maar de test moet wel aangepast zijn aan het niveau van de opleiding en de verwachtingen van de opleiding. Nu zeggen op basis van de resultaten van de toelatingsproef Dierengeneeskunde dat het niveau van het secundair onderwijs naar beneden gaat … (Opmerkingen van Koen Daniëls)
Als u dat niet hebt gezegd, is dat goed. Ik heb net gezegd hoeveel inschrijvingen er zijn bij de burgerlijk ingenieurs. Ik zou nog een extra voorbeeld willen geven, namelijk het toegangsexamen arts/tandarts. Dat is wel helemaal veranderd, maar als we zien hoeveel jongeren er zijn ingeschreven, dan is dat spectaculair. Soms slaagt men voor extreem moeilijke examens. Het niveau kan dus niet afgeleid worden uit de toelatingsproef Dierengeneeskunde.
Trouwens, de VLIR of zij die de test moesten uitwerken, zeiden zelf dat die eigenlijk niet oké was. Daarom komt er nu een tweede test.
Dat is de reden, mevrouw Soens, waarom ze nu twee testen zullen afleggen. Er zijn zoveel inschrijvingen in Dierengeneeskunde en we willen dat liefst een beetje beperken, want de concurrentie is inderdaad moordend. Het kan geen probleem zijn om die twee testen af te leggen. Waarom doen we dit? Omdat SIMON al zo lang bestaat, laten we die afleggen. Daarnaast is er een eigen instrument. Het versnelt het valideringsproces. Ik vind het een zeer goede zaak dat het zo gebeurt.
Wat de meisjes-jongenskwestie betreft, mevrouw Brusseel, zit ik wat gewrongen. Ik weet wat u zegt over die multiplechoicevragen. Ik heb net gezegd dat er bij de burgerlijk ingenieurs 80 procent jongens zijn en bij de burgerlijk ingenieur-architect 56 procent meisjes. Nochtans zijn dat beide heel wetenschappelijke opleidingen. Als we dan kijken naar de inschrijvingen voor test arts/tandarts, dan zijn er voor de test arts nu 5700 kandidaten en meer dan 1200 voor de test tandarts. Als we dan kijken naar de verhouding tussen meisjes en jongens, dan is 70 procent meisjes en 30 procent jongens in de twee richtingen. De aantrekkingskracht op meisjes voor de opleiding is enorm groot. Als we kijken naar de resultaten, dan zien we dat er verhoudingsgewijs van de jongens die beslisten om het examen af te leggen, er meer slagen. Heeft dat te maken met de onaangepastheid van de vragen? Ik durf dat niet te concluderen, omdat het ook zou kunnen dat meer meisjes verlangen om arts te worden en dat het niveau van wie start anders is. Dat weten we natuurlijk niet.
U weet dat het examen dit jaar een beetje anders zal zijn. Er wordt iets meer aandacht besteed aan andere vaardigheden, zoals omgaan met conflicten. Allemaal dingen die u hebt gevraagd eigenlijk. Het examen zal normaal ook iets minder moeilijk zijn. Het zullen de besten zijn die mogen starten. Ik ben benieuwd naar de effecten op de meisjes van het aangepaste examen. Die zouden positief kunnen zijn. Het is echter te vroeg om er uitspraken over te doen. Ik geef die cijfers mee, omdat ik mevrouw Soens er probeer van te overtuigen dat zo'n toelatingsproef eigenlijk een positieve meerwaarde heeft. U hebt gevraagd naar de effecten volgend academiejaar. Met heel veel plezier. Ik heb u trouwens voor de lerarenopleiding hier in deze commissie gezegd hoeveel de test hadden afgelegd, enzovoort. We hebben dat besproken voor de lerarenopleiding. Evident zal ik dit voor de architectuur ook zeker doen.
Mijn medewerker verwijst naar een interessant schema met betrekking tot burgerlijk ingenieurs, dat te vinden is in de tweede bijlage bij mijn antwoord op schriftelijke vraag nr. 98 (2017-2018) van mevrouw Brusseel. In Leuven monitort men al perfect wie deelneemt, hoe de doorstroming is bij de vrijwillige testen uit het verleden enzovoort.
Wat betreft de UHasselt ben ik duidelijk geweest in mijn stelling. Wat Hasselt ook doet, die toelatingsproeven worden verder uitgerold. Mijnheer De Meyer, dan kom ik terug bij u omdat ik zei dat het voor de Dierengeneeskunde veel sneller had mogen gaan voor mij. Alle hogescholen en alle universiteiten hebben wel hun bezorgdheid uitgedrukt om niet te snel te gaan omdat ze valide proeven willen en omdat ze de effecten willen zien op de doorstroming. Ik heb aan onze hogescholen en universiteiten gezegd dat het uitgangspunt het regeerakkoord is. Daarin staat dat we uitrollen. We zullen nu niet van gedachten veranderen. Mevrouw Brusseel, dit blijft de lijn en ik sta daar ook volledig achter. Ik geloof echt in de meerwaarde van zo'n spiegel op het moment dat je een opleiding start. Je moet toch examens doen. Het is dan beter dat je bij de start die spiegel voorgehouden krijgt. Ik heb vorige keer al gezegd dat het niet is omdat je van dieren houdt, dat je een goede veearts zult worden. Het is goed om ook een beeld te krijgen van wat er verwacht wordt en wat het niveau is van de opleiding.
Ik hoop dat die vervolglijst er snel aan komt.
Mevrouw Brusseel, ik ben wel wat genuanceerder dan u als u zegt dat de UHasselt dit niet mag doen. Het belangrijkste voor mij is dat jongeren in hun keuzeproces goed begeleid worden. Dan kan een tool een beetje helpen, maar het advies van de klassenraad is voor mij veel interessanter omdat zij de jongeren al een lange tijd hebben gevolgd. Ik heb ook aan de hand van mijn eigen kinderen vastgesteld dat jongeren vanaf hun achttiende enorm veranderen. Het kan perfect zijn dat iemand een middelmatige leerling was in het secundair onderwijs, maar helemaal ontbolstert tot een supergoede student of omgekeerd.
Gisteren kreeg ik vragen over zittenblijven. Ik heb toen van twee mensen in mijn dichte omgeving toegefluisterd gekregen dat ze een jaar hadden overgedaan en dat ze toch nog goed terecht waren gekomen. U ook? Twee keer? Voilà. De camera toont niet van wie de mimiek speelt. (Gelach)
Jongeren veranderen dus fel.
Ik vind ook dat de toets vanuit het secundair onderwijs niet de enige toets kan zijn. Ik vind het dan ook goed zoals we nu trapsgewijs aan het opbouwen zijn.
De vraag blijft wel bestaan om het woord ‘toelatingsproef’ niet te gebruiken, maar wel het woord ‘ijkingsproef’ omdat men een spiegel voorhoudt. Maar tot op dit ogenblik hou ik mij aan de afgesproken term, namelijk de niet-bindende toelatingsproef.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, ik apprecieer uw eerlijke bemerking bij het tempo van het uitwerken van de toelatingsproef. Anderzijds, en terecht, moet de proef natuurlijk een valide proef zijn. Dit is evident. Ik hoop dat er nu op korte termijn verder werk van wordt gemaakt.
Ik verwijs nog eventjes naar de verdere studie inzake instroom, doorstroom en uitstroom. Ik las eergisteren een artikel over internationaal onderzoek dat spreekt over een hoge graad van depressie, burn-out en zelfdoding bij dierenartsen. Ik las ook dat onderzoekers van de VUB zullen analyseren hoe het gesteld is met het welzijn van de Vlaamse dierenartsen. Bij de mogelijke verdere studie die vanuit het kabinet gedaan wordt of waarvoor opdracht wordt gegeven, is het nuttig om te verwijzen naar deze studie om er rekening mee te houden.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, inzake Dierengeneeskunde verwoordde u het heel juist maar ook heel zwaar, namelijk “de concurrentie is moordend”. In dierengeneeskunde is dat helaas letterlijk te nemen.
Ik herhaal nog eens dat oriënteren ter voorkoming van het blijven proberen en uitval belangrijk is, maar ook oriënteren als aanpak tegen nivelleren. Als ik daarnet sprak over de kip of het ei wat betreft de toelatingsproef, dan bedoel ik dat we in zijn algemeenheid moeten kijken of de proef te moeilijk is of dat we moeten kijken naar de instroom uit het secundair onderwijs. Dit kan zeer zinvolle informatie opleveren, want de spiegel die voorgehouden wordt met een toelatingsproef voor de desbetreffende student, is ook een spiegel voor de school waar die leerling vandaan komt.
Ik zei daarnet dat we niet alleen – daarom plaatste ik ook vraagtekens bij de aanpak van de UHasselt – moeten kijken naar richting en resultaat, maar ook naar de school waaruit de leerling komt. Of we het nu willen of niet, er zijn ook schoolverschillen.
Werk verder aan de niet-bindende toelatingsproeven in combinatie met de oriënteringsproeven voor het einde van het secundair onderwijs. Dat er nog andere stukken aan worden gebouwd, zijnde het advies en de resultaten van de leerlingen in het secundair onderwijs, is goed. Op die manier kunnen we nog meer data verzamelen in een longitudinaal traject. Maar het zijn uiteraard wel de resultaten van de proeven die tellen en iets vertellen over de slaagkansen van de student, de oriëntering van de student en over hoe scholen studenten uit bepaalde richtingen al dan niet voorbereiden.
De heer De Potter heeft het woord.
Het tempo dat de minister en de administratie hanteert bij het organiseren van de niet-bindende verplichte toelatingsproeven is goed. Het is uiteraard belangrijk dat we jongeren een juiste spiegel voorhouden en dat we kunnen bogen op valide proeven. Daar draait het uiteraard allemaal om.
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer De Potter, u spreekt over de administratie. Mijn administratie maakt geen proeven. Het zijn de VLIR en de VLHORA die de proeven ontwikkelen. Dat is tegelijk een kracht en een moeilijkheid, omdat ik afhankelijk ben van hun tempo. Wij vragen het en wij zetten druk. In het decreet staat ook dat we met hen moeten overleggen over hoe het traject verder wordt uitgerold. Ik vind dat goed, maar ik wil wel dat het vooruitgaat.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.