Verslag vergadering Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering en Stedenbeleid
Vraag om uitleg over de federale verplichting voor de gemeenten om een lokale integrale veiligheidscel (LIVC) op te richten
Verslag
De heer Kennes heeft het woord.
Voorzitter, in het beleid inzake de preventie van gewelddadige radicalisering heeft het lokale niveau een spilfunctie en de lokale integrale veiligheidscel speelt daarbij een cruciale rol. De LIVC zorgt – als multidisciplinair overlegorgaan – voor samenhang tussen preventie, repressie en nazorg. Deze ketenaanpak is daarbij essentieel.
In Vlaanderen neemt 80 procent van de gemeenten deel aan een LIVC. Tot nu toe gebeurde dat op vrijwillige basis, maar de meeste Vlaamse gemeenten namen dus hun verantwoordelijkheid op.
We vernemen via de pers dat de Federale Regering op 27 april beslist heeft dat de deelname aan een LIVC voor de gemeente een verplichting wordt. We hebben in de commissie Deradicalisering al vaak gemerkt dat die LIVC’s ook voor Vlaanderen, voor onze bevoegdheden, een belangrijke rol spelen omdat ook welzijnsactoren, scholen enzovoort daarin kunnen worden betrokken.
Minister, is er overleg geweest tussen federaal minister van Binnenlandse Zaken Jambon en zijn collega’s van de deelstaten over deze verplichting? Hebt u overleg met minister Jambon over de manier waarop daarover naar de gemeenten zal worden gecommuniceerd, inzonderheid wat betreft de blauwdruk of handleiding van het federale niveau ten geleide van de steden en gemeenten voor de oprichting en de organisatie van de LIVC’s?
Op het Vlaamse niveau werd in 2015 in samenwerking met de VVSG een handleiding opgemaakt voor de gemeenten. U hebt gesteld dat deze zou worden geactualiseerd. Wat is de stand van zaken? Werd de actualisering afgestemd op de federale initiatieven?
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Minister, ik heb deze vraag om uitleg al een hele tijd geleden ingediend. Tussen het nieuws dat we toen hoorden en vandaag zal er al een en ander gebeurd zijn. Zoals mijn collega net heeft uitgelegd, gaat het over de eventuele verplichting voor alle gemeenten om een LIVC op te starten. Volgens mijn laatste informatie zou ongeveer drie op de vier gemeenten een eigen LIVC hebben of één in samenwerking met verschillende gemeenten. Dat is goed, maar het kan altijd beter.
Het bericht van minister Jambon dat hij alle gemeenten zou verplichten om daaraan deel te nemen, leek mij dan ook zeer goed nieuws te zijn. Ik had ongeveer dezelfde vragen als mijn collega.
Hebt u overleg met minister Jambon? Hoe evalueert u het initiatief van uw federale collega? Hebt u nog eigen aanvullende regelgevende initiatieven?
Minister Homans heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik ga uw vragen min of meer tegelijk beantwoorden omdat ze natuurlijk elkaar overlappen.
Ik denk dat u weet, zeker de leden van de commissie Deradicalisering en zeker mevrouw Sminate als voorzitter, dat ik altijd voorstander ben geweest van een wettelijke verplichting van de LIVC’s. Dat is of kan absoluut een essentieel sluitstuk zijn. Vlaanderen is een goede leerling: de meeste gemeenten hebben nu reeds een LIVC. We ondersteunen die gemeenten ook via de VVSG bij het uitwerken van hun lokale aanpak en aansluitend bij de opstart van een LIVC. De gemeenten die nog geen LIVC hebben, heb ik een tijd geleden aangeschreven met de vraag hier zo snel mogelijk werk van te maken. We kunnen natuurlijk zo veel mogelijk oproepen doen en ondersteuning bieden als we willen, finaal blijft het nog altijd de keuze van het lokaal bestuur zelf.
Ik ben absoluut blij dat dat verplicht wordt, dat het wettelijk wordt opgelegd. Dat kon alleen federaal. Ik ben zeer blij dat de federale collega’s daar werk van hebben gemaakt.
Ik ben altijd voorstander geweest van de wettelijke verplichting omdat de LIVC hiermee een overlegstructuur wordt in de zin van artikel 458ter van het Strafwetboek. Dat betekent dat binnen deze overlegstructuur het gedeelde beroepsgeheim van toepassing is. Met andere woorden, en dat is altijd echt wel een van de knelpunten geweest, het doorgeven, het kunnen doorstromen, van belangrijke informatie werd belemmerd door mensen en actoren die plichtsbewust zwaaiden met hun beroepsgeheim. Omdat het hier een overlegstructuur wordt in het kader van artikel 458ter van het Strafwetboek, zullen de deelnemers van een LIVC vrijuit kunnen spreken zonder dat het beroepsgeheim geschonden wordt. Dat is toch wel een zeer goede stap in de juiste richting.
Ik heb over deze kwestie, meer bepaald op 9 februari, een bilateraal overleg gehad met minister Jambon, waar ik mijn standpunt en dat van de Vlaamse Regering heb meegedeeld. Ook met de andere deelstaatministers vonden dergelijke overlegmomenten plaats. Het is niet aan mij om dat te zeggen, maar ik kan u zeggen dat minister Jambon niet alleen met mij maar ook met de andere deelstaten gesproken heeft. In opvolging hiervan werd eind februari een interministeriële conferentie georganiseerd waar het dossier van de LIVC’s werd geagendeerd.
Als men de LIVC’s wettelijk gaat regelen, is het belangrijk dat ook rekening wordt gehouden met de actoren die onder de bevoegdheid van de gemeenschappen en gewesten vallen, bijvoorbeeld de welzijnsactoren, de onderwijsactoren, VDAB enzovoort. Zij kunnen natuurlijk ook deelnemen aan een LIVC en zijn soms een onontbeerlijke schakel daarvan.
Vlaanderen is van mening dat we de deelname van deze actoren het best kunnen regelen via een samenwerkingsakkoord, als aanvulling op de federale wet. Het overleg over dat samenwerkingsakkoord met de federale overheid en de andere deelstaten is lopende. Dit betekent uiteraard niet dat onze eigen actoren vandaag niet zouden kunnen deelnemen aan die LIVC’s. Aangezien het echter een wettelijk verplichtend karakter heeft – ik verwees al naar het artikel in het Strafwetboek over het beroepsgeheim dat opgeheven kan worden – willen we dat ook actoren die louter onder de gemeenschaps- of gewestbevoegdheid vallen, van die voordelen kunnen genieten.
De Vlaamse overheid – in dezen ikzelf – heeft in 2016 naar aanleiding van de federale omzendbrief betreffende de ‘foreign terrorist fighters’ bijkomende richtlijnen verstuurd naar al deze actoren. Nu er een wettelijk kader komt, moeten we dit uiteraard sluitend maken zodat ook onze actoren hierin meegenomen zullen worden. Het zou namelijk jammer zijn, collega’s, en ik hoop dat jullie die mening delen, mochten die actoren buiten het wettelijk kader vallen. Het zou echt wel jammer zijn als dat zou gebeuren.
Hoe staat het met de handleiding met betrekking tot de LIVC’s? Ik heb vandaag nog even contact gehad met mijn federale collega’s. Ik kan u meedelen dat de federale overheid wellicht deze week nog de geactualiseerde omzendbrief met betrekking tot de informatie-uitwisseling rond en de opvolging van ‘terrorist fighters’ en haatpropagandisten zal verspreiden. Aan deze omzendbrief wordt ook een handleiding toegevoegd over de oprichting en werking van een LIVC. Deze omzendbrief valt onder de omschrijving ‘beperkte verspreiding’, terwijl die handleiding voor iedereen beschikbaar is. Die omzendbrief wordt dus verspreid onder de lokale besturen. Die handleiding wordt verspreid onder de lokale besturen maar ook onder alle andere actoren. Een ontwerp van deze handleiding, op federaal niveau dus, werd geagendeerd op de interministeriële conferentie waarnaar ik zonet al verwees.
Vanuit Vlaanderen brengen we die handleiding natuurlijk ook mee onder de aandacht. We voorzien niet in een aparte, eigen handleiding. Dat zou dubbelop zijn. Dat zou niet alleen een slechte zaak zijn, maar ook voor verwarring en onduidelijkheid kunnen zorgen bij de lokale besturen. Dat doen we dus niet. Dit was overigens ook zo opgenomen in het geactualiseerde actieplan Deradicalisering, meer bepaald in actie 6.1. We zullen de handleiding waar nodig wel voorzien van bijkomende toelichtingen in functie van de specifieke Vlaamse context. Eenmaal die omzendbrief met die handleiding federaal verspreid is, zullen we die handleiding ook op alle mogelijke Vlaamse websteks waar ze thuishoort, publiceren.
De heer Kennes heeft het woord.
Mijn voldaanheid is groot, voorzitter, in die zin dat ik een antwoord gekregen heb op al mijn vragen.
Minister, u kon zich vinden in het voorstel om het te verplichten. Dat wist ik al na voorgaande besprekingen in de commissie Radicalisering. U hebt ook de voordelen en het belang ervan geschetst. Ik ben in het bijzonder tevreden over de precisering over de geactualiseerde omzendbrief en de verdere verspreiding die gegeven zal worden aan de handleiding. Ik ben dus een tevreden parlementslid.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Ik kan collega Kennes alleen maar bijtreden. Ik denk ook dat het een heel goede zaak is, wat er allemaal op stapel staat. Ik vond dat we de gemeenten niet alleen moesten aansporen om die tool van LIVC formeel op te richten maar ook in de praktijk te gebruiken. Dat zal niet het geval zijn voor de grote steden. Soms krijg ik wel eens signalen uit meer landelijke gebieden dat ze wel weet hebben van het bestaan van die LIVC’s maar dat daar verder bitter weinig mee gebeurt. Dat is natuurlijk een probleem, want die FTF’ers hebben ondertussen ook door dat ze in de grote steden in het oog gehouden worden terwijl dat in de plattelandsgemeenten minder het geval is. Die omzendbrief en de bijhorende handleiding, en uw belofte om daar Vlaamse accenten aan toe te voegen, komen tegemoet aan mijn bezorgdheid. Ik ben dus ook een tevreden parlementslid.
Mevrouw Kherbache heeft het woord.
Minister, ik heb twee kleine bijkomende vragen. Ik ben uiteraard ook zeer tevreden dat er effectief, hopelijk op korte termijn, een wettelijke verplichting op federaal niveau komt. Tijdens de vorige commissie Radicalisering heb ik daar ook naar gevraagd. U hebt toen ook gezegd dat u een groot voorstander was van die verplichting. Op dat vlak delen we dus allemaal dezelfde mening.
Ik heb toen, iets meer dan een half jaar geleden, ook gezegd dat het goed is dat ongeveer 80 procent van de gemeentes in Vlaanderen een LIVC heeft. Er zijn echter gemeentes waar FTF’ers gedomicilieerd zijn, die geen LIVC hebben. Ik verwees toen naar Zelzate, Deinze, Geetbets en Galmaarden. U zei toen dat u die gemeentes nogmaals aangeschreven had om hen aan te sporen om een LIVC op te richten. Weet u of de vermelde gemeentes waar FTF’ers gedomicilieerd zijn, ondertussen een LIVC opgestart hebben? Zo’n LIVC speelt toch wel een belangrijke spilfunctie in de opvolging van FTF’ers.
Ik heb nog een tweede vraag. Wat u aangaf over het gedeeld beroepsgeheim, is inderdaad heel belangrijk. Het riep namelijk heel wat vragen op dat de veiligheidsdiensten met de sociopreventieve diensten samenzitten in zo’n LIVC. Het was niet duidelijk welke informatie gedeeld mocht of moest worden. Het is zeer goed dat ze nu onder artikel 458ter vallen.
Dit vergemakkelijkt de informatie-uitwisseling.
Ik heb nog een vraag over de sociaalpreventieve aanpak. Tijdens de hoorzittingen hebben we vernomen dat ook organisaties die onder de Vlaamse bevoegdheden vallen, niet aan de LIVC’s deelnemen omdat ze niet zeker zijn wat met de informatie zal gebeuren. Ik verwijs in dit verband naar het jongerenwelzijn. Nu er ten aanzien van de gemeenten een verplichting is een LIVC op te richten en er een kader voor het gedeeld beroepsgeheim is, is de vraag of de deelname voor die sociaalpreventieve organisaties verplicht is. Het is immers essentieel dat zij in de LIVC’s hun rol opnemen.
Minister Homans heeft het woord.
Mevrouw Sminate, mijnheer Kennes, ik dank jullie voor de lovende woorden.
Mevrouw Kherbache, het begin van uw vraagstelling was ook lovend. Ik zal gewoon op uw twee bijkomende vragen antwoorden. Het is al veel erger geweest. (Opmerkingen. Gelach)
Wat de sociaalpreventieve actoren betreft, deel ik uw mening dat ze meestal essentieel zijn om een LIVC goed te laten werken. Ik heb dat ook altijd zo gesteld. Dit maakt nu net deel uit van de onderhandelingen over het samenwerkingsakkoord. We zullen dit hier zeker aan toevoegen. Dit is trouwens aan bod gekomen tijdens het bilateraal gesprek met federaal minister Jambon. Het is voor ons essentieel dat dit deel uitmaakt van de onderhandelingen over het samenwerkingsakkoord.
Wat uw eerste vraag betreft, kan ik antwoorden dat de FOD Binnenlandse Zaken de LIVC’s monitort. Er zal zeer binnenkort een actuele stand van zaken komen die op de webstek van de FOD Binnenlandse Zaken kan worden geraadpleegd.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.