Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het onderzoek leerlingenbegeleiding door de Vlaamse Onderwijsinspectie
Verslag
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, op woensdag 2 mei 2018 bracht de onderwijsinspectie de resultaten naar buiten van het onderzoek naar de kwaliteit van de leerlingenbegeleiding in de basisscholen en de eerste graad van het secundair onderwijs. De onderwijsinspectie ging het schooljaar voordien al aan de slag met de CLB’s om te onderzoeken hoe zij omgaan met de opdrachten verbonden aan het M-decreet. Tijdens het schooljaar 2016-2017 vertrokken zij vanuit de vraag of de scholen klaar zijn voor de uitdagingen die het M-decreet hun stelt. Over het algemeen concludeert de onderwijsinspectie dat de bezochte scholen goed op weg zijn, maar dat de uitdagingen nog groot zijn.
De onderwijsinspectie focuste op de zorgniveaus brede basiszorg en verhoogde zorg. Voor wat betreft de basiszorg, geeft de inspectie aan dat er nog ruimte is om onderwijs af te stemmen op de verschillen en op de beginsituaties van de leerlingen. In de fase van de verhoogde zorg zetten de scholen voldoende in op maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Er ligt nog wel werk op de plank voor de kwaliteitsontwikkeling van de leerlingenbegeleiding.
Welke aanbevelingen zijn voor u van prioritair belang? Hoe wilt u de scholen verder ondersteunen in de uitbouw van de kwaliteitsontwikkeling inzake leerlingebegeleiding? Hoe wilt u toekomstige leraren beter wapenen tegen de uitdagingen in de brede basiszorg? Hoe zult u de didactische competenties om basiszorg te verstrekken, integreren? Hoe zult u werk maken van meer ondersteuning bij de administratieve uitwerking van een zorgbeleid?
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, in het jaarverslag van de Vlaamse onderwijsinspectie gaat de aandacht dit keer naar twee deelonderzoeken. Het eerste belicht de kwaliteit van de leerlingenbegeleiding in de basisscholen en in de eerste graad van het secundair onderwijs. Het tweede legt de focus op lichamelijke opvoeding in het basisonderwijs.
In het kader van het M-decreet onderzocht de inspectie of scholen voldoende inzetten op kwaliteitsvolle leerlingenbegeleiding en welke succesfactoren en/of drempels daarbij in acht moesten worden genomen. Er werden meer dan 300 observaties uitgevoerd in 27 basisscholen en in de eerste graad van 28 secundaire scholen.
Uit het onderzoek bleken enkele opvallende verschillen tussen de basisscholen en het secundair onderwijs. De inspectie concludeert dat de leerling die de overstap maakt naar de eerste graad van de secundaire school, mogelijk niet langer kan rekenen op dezelfde kwaliteit van basiszorg en verhoogde zorg. Hoewel de basisscholen veeleer matig scoren op het vlak van brede basiszorg, voldoet meer dan de helft van de klassen in het secundair onderwijs niet geheel aan de verwachtingen. Wat de verhoogde zorg betreft, adviseert de inspectie dat de scholen beter moeten samenwerken met zowel ouders als CLB.
In de onderzochte basisscholen is de kwaliteit van de leerlingenbegeleiding meestal goed. De inspectie toont zich echter bezorgd over het secundair onderwijs, waar in de eerste graad het onderzoek werd gevoerd. Welke initiatieven kunnen er worden genomen om die kwaliteit te versterken? Hoe kan op het vlak van leerlingenbegeleiding de overgang van lager naar secundair onderwijs beter worden ondersteund? In welke mate verwacht u dat het nieuwe decreet Leerlingenbegeleiding antwoord zal bieden op de vaststellingen uit dit onderzoek?
Er werden ten slotte enkele beleidsadviezen geformuleerd. Zo stelt de inspectie onder andere voor om de betrokkenheid van leerlingen bij de opbouw van lessen en bij het eigen leerproces te vergroten, alsook bij het uitwerken van begeleidende initiatieven en passende maatregelen. Op welke manier kan dat praktisch gebeuren?
Minister Crevits heeft het woord.
Bedankt, collega’s, voor deze interessante vraag. Het gaat hier opnieuw over de resultaten van een onderzoek van onze inspectie. U weet dat de inspectie volgende week komt. Voel u vrij om nadien, na het verslag van de inspectie, nog aanvullende vragen aan mij te stellen. Ik ga proberen om nu een stuk antwoord te geven, wel wetend dat vragen over de techniciteit en hoe ze het aangepakt hebben en zo, zeker ook nog aan hen kunnen worden gesteld.
Collega’s, de resultaten van het onderzoek maken, wat mij betreft, duidelijk dat het recent goedgekeurde decreet op de leerlingenbegeleiding een logische en zelfs noodzakelijke stap is. Ik heb dat toegelicht bij de bespreking van het decreet Leerlingenbegeleiding in de commissievergadering van 15 maart jongstleden. En omdat jullie de vraag nu nog eens stellen, ga ik toch in op een aantal elementen.
Wat doorheen het hele onderzoek terugkomt, is het verschil tussen het beleid op de leerlingenbegeleiding in de basisscholen en eerste graad secundair onderwijs. De basisscholen scoren opvallend beter. Het rapport spreekt van een breuk in de overstap tussen basis- en secundair onderwijs. Net op die breuk wil het nieuwe decreet op de leerlingenbegeleiding inspelen, omdat we voor het eerst decretaal een gemeenschappelijk kader schetsen voor leerlingenbegeleiding, en dat voor alle betrokken actoren. Dat betekent, collega’s, dat vanaf 1 september 2018 de verwachtingen gelijk zijn voor basisscholen en voor scholen secundair onderwijs. Als je dezelfde verwachtingen hebt, kan men ook werken aan een gelijkaardige aanpak. De bedoeling is uiteraard in de eerste plaats om de overgang tussen lager en secundair onderwijs een stuk te verzachten.
Nog een vaststelling is dat de ondersteuningsbehoeften van leraren en ouders in een aantal scholen te weinig aandacht krijgen. Vooral in de scholen eerste graad secundair onderwijs weten leraren vaak niet waar ze terechtkunnen met hun vragen. Ook dat moet anders met een beleid op leerlingenbegeleiding. Wat is een school met een goede visie, als je dat niet kunt vertalen naar de praktijk? Dan ben je met je visie natuurlijk niet zo veel. Een professionaliseringsplan, aanspreekpunten bij vragen, teamwerking: het zijn allemaal zaken die inherent deel moeten uitmaken van een goede leerlingenbegeleiding.
Ook het betrekken van leerlingen mag volgens de onderwijsinspectie meer aandacht krijgen. Ook dat hebben we verwerkt in het decreet. Het heeft mij zelfs een paar cynische reacties via Twitter opgeleverd. Een beleid op leerlingenbegeleiding moet participatief tot stand komen en op dezelfde manier geëvalueerd en bijgestuurd worden. Zo zal een beleid gedragen zijn door leerlingen, ouders, personeelsleden. En uiteraard, zoals we altijd zeggen, starten we vanuit vertrouwen. Dus op welke manier scholen daar concreet mee aan de slag gaan, behoort tot hun autonomie. Ze kunnen dat doen via de leerlingenraad, maar ze kunnen ook bevragingen doen, of kwaliteitsbevragingen, dat maakt mij niet uit. Het bijzonderste is dat die betrokkenheid er is en dat dat ook blijkt uit de manier waarop ze een visie vormgeven.
Wel zal – en dat is een verschil met vroeger – de inspectie ook nog eens, met onderwijsinspectie 2.0, op haar beurt leerlingen betrekken bij de doorlichting. Sommigen hebben daar ook een rare mening over – ‘waarom doe je dat nu?’ – maar u weet dat de kwaliteit van de leerlingenbegeleiding mee getoetst kan worden, en dus is het ook logisch dat je de leerlingen betrekt bij de beoordeling van je totale beleid.
De onderwijsinspectie onderzocht ook of de scholen inzetten op de vier begeleidingsdomeinen van de leerlingenbegeleiding: leren en studeren, onderwijsloopbaanbegeleiding, psychisch en sociaal functioneren en de preventieve gezondheidszorg. In bijna driekwart van de scholen komen drie van de vier begeleidingsdomeinen voldoende aan bod. Op dat vlak zitten de scholen dus wel op koers voor het nieuwe decreet. Bovendien, en ik heb dat ook vorige week aangehaald bij de vragen over het antipestbeleid, wordt het beleid op leerlingenbegeleiding een erkenningsvoorwaarde. Dat betekent dat de onderwijsinspectie daarop een bindend advies kan formuleren. En dat is natuurlijk wel relevant. Je kunt er niet alleen rekening mee houden, maar het advies kan daarop gebaseerd zijn. Scholen die dus ondermaats presteren, zullen verplicht worden daaraan te remediëren. Vandaag is dat element nog vrijblijvend, omdat het geen erkenningsvoorwaarde is.
U hebt na de paasvakantie bijna met zijn allen het decreet op de leerlingenbegeleiding goedgekeurd. Het is dus nog zeer recente regelgeving, die moet worden omgezet in de praktijk. Ze start pas op 1 september van dit jaar. Scholen staan daarin ook niet alleen, collega’s.
De pedagogische begeleidingsdiensten staan scholen bij voor beleidsondersteuning, nascholing en hulp bij het implementeren of bijsturen van gebruikte methodieken. Mijn kabinet had recent nog overleg over het decreet met de pedagogische begeleidingsdiensten. Elke koepel verduidelijkte dat het decreet Leerlingenbegeleiding als een speerpunt meegenomen wordt in de nieuwe begeleidingsplannen, die volgend schooljaar starten. De resultaten van het inspectieonderzoek worden daarbij gretig gebruikt om het begeleidingsaanbod bij te sturen.
Ook de CLB’s zullen hun rol moeten spelen. Zij zien ongelooflijk veel leerlingen en zullen scholen signaleren wanneer er terugkerende problemen zijn die moeten worden opgenomen in het beleid van de school.
Mevrouw Krekels, u vroeg naar de didactische competenties. Wat betreft de lerarenopleiding plan ik geen zeer expliciete acties rond basiszorg in de lerarenopleidingen. Die zijn namelijk al zeer nadrukkelijk opgenomen in de basiscompetenties die elke startende leraar moet behalen aan het einde van zijn of haar lerarenopleiding. De competenties die gelinkt zijn aan basiszorg, zijn te vinden in het functionele geheel ‘De leraar als opvoeder’. Ik geef daar een voorbeeld van. Er staat onder andere bij: “De leraar kan een positief klimaat creëren voor de lerende(n) in de groep en in de onderwijsinstelling.” Op welke manier de lerarenopleidingen aan deze competenties werken, is opnieuw hun autonomie. En laat het duidelijk zijn: ze doen dit! Deze week was er nog een overleg met de opleidingen over hun curricula. Ook voor ons is het zeer verrijkend om dat mee te maken omdat we dan ook zien dat onze opleidingen echt wel de actuele zorgen en problemen zeer actief proberen mee te nemen.
Ik wil ook verwijzen naar de prioritaire nascholing, waarbij we voor het schooljaar 2017-2018 de uitvoering van het M-decreet opnieuw centraal stelden. Deze nascholing biedt ondersteuning aan de scholen bij de uitvoering van het M-decreet en bij de competentieontwikkeling van het personeel. Hiermee wordt gewerkt op de verbreding en verdieping van de basiscompetenties van leerkrachten, zodat men in team inclusiever kan werken en meer tegemoet kan komen aan de specifieke onderwijsbehoeften van leerlingen.
Mevrouw Krekels, de hindernis ‘administratieve uitwerking van een zorgbeleid’, die door leraren als drempel wordt genoemd, is door de onderwijsinspectie nog niet in de focus geplaatst. Het is dus niet helemaal duidelijk waarover het precies gaat. Maar in de geest van Operatie Tarra zetten we al de hele legislatuur in op administratieve vereenvoudiging. Ik weet dat dit ook een van uw speerpunten is. Dus ook hier wil ik stellen dat het voor mij minder belangrijk is om boeken en schrijfsels over het beleid te maken, we willen vooral dat het werkt. Documenten die worden aangemaakt en bijgehouden om de inspectie ter wille te zijn, zijn voor mij totaal nutteloos. Dat zeg ik elke week wel eens. Wat je bijhoudt, moet een meerwaarde hebben.
Als eerste stap hierin hebben we de huidige beleidsplannen, de beleidscontracten en de daarmee samenhangende afsprakennota’s en bijzondere bepalingen, al die boeken die bestonden, vervangen door concrete samenwerkingsafspraken tussen scholen en CLB’s. Dat is veel dichter bij de school en veel praktischer.
Daarnaast werken we aan dat leerlingenpaspoort. Jullie weten dat – en ik gebruik de term die ik altijd heb gebruikt. U mag daar een andere naam voor willen geven. Daar ligt volgens mij een cruciale sleutel om minder papier te hebben en toegang te kunnen verlenen tot verslagen en gemotiveerde verslagen, waardoor je veel sneller de juiste zorg kunt bieden en zelf niet eindeloos op zoek moet gaan naar de laatste versies van deze verslagen.
Ik heb waarschijnlijk al het voorbeeld gegeven: je kunt op verschillende manieren omgaan met een kindje met leesproblemen, maar als dingen niet werken en het staat in het verslag en het kindje verhuist van school en je kunt daar onmiddellijk in terugvinden dat bepaalde zaken niet hebben gewerkt, dan kun je natuurlijk veel sneller vooruit met een kind dan wanneer je altijd opnieuw moet beginnen en de verslagen in de school blijven, waar ze door niemand worden geraadpleegd. Daardoor moet men alles opnieuw uitproberen met het kind en kan er niet op vroegere ervaringen worden gesteund en wordt er geen vooruitgang geboekt.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoorden. U speelt in op de inzet die u aangeeft op de vier domeinen. De inspectie heeft daarop gefocust, om te bekijken in welke mate het CLB daar voldoet in de taken die het daarin moet opnemen.
Uit het verslag blijkt ook dat leren en studeren in de brede basiszorg een veeleer lage score heeft. Dat is een belangrijk punt voor onze scholen, vooral in het secundair maar ook in de lagere school. Het leren studeren is een belangrijke basis om later resultaten te boeken. Die lage score vormt voor zowel het CLB en de begeleiding daarin als voor de scholen een belangrijke alarmbel. Daar moet navolging aan worden gegeven.
In het verslag staat ook dat het CLB in het algemeen voldoet voor zijn opdrachten. Tekorten vloeien vaak voort uit onvoldoende kwaliteitsbeleid van de school. Minister, u gaf zelf aan dat er een grote breuk is tussen het basisonderwijs en het secundair onderwijs. Ik kan ervan getuigen dat zeker in het basisonderwijs de scholen voor hun kwaliteitsbeleid en zorgbeleid vaak een beroep deden op de CLB-medewerkers om dat samen uit te werken. In de basisscholen was dat een bijna gangbare praktijk. Gebeurde dat in het verleden minder in het secundair onderwijs? Nam vooral de directeur daarin een aantal verantwoordelijkheden op? Werd het CLB daarin niet gekend als raadgever en partner? Zit daarin het verschil? Hebben we daar zicht op? Kan dit door het CLB opnieuw in handen worden genomen?
Minister, u hebt zelf al aangegeven dat dit een taak wordt voor de pedagogische begeleiding. Dan lijkt het mij belangrijk dat de pedagogische begeleiding in een eerste fase focust op het secundair onderwijs, meer dan op het basisonderwijs, omdat daar toch al een vrij sterke basis rond kwaliteitsbeleid en zorgbeleid aanwezig is. Misschien moeten we hier toch ook nog eens pleiten voor de ondersteuning van de schooldirecteurs. Zij nemen daarin de zwaarste taak op, om dat allemaal uit te werken. Zij kunnen daarin ondersteuning gebruiken. In de toekomst zal het dan de pedagogische begeleidingsdienst zijn.
Minister, in uw antwoord op mijn laatste vraag gaf u aan dat de onderwijsinspectie nog niet focuste op de administratieve uitwerking van een zorgbeleid. Ik stel voor om dat toch zeker eens te doen. U noemt de initiatieven die u al hebt genomen in het kader van Operatie Tarra. Ik geloof dat de administratieve belasting daarin inderdaad al verminderd is. Maar het is wel belangrijk om het in de focus te plaatsen, zodat we zien waar voor de scholen toch nog administratieve last zit. Zo kunnen we ook daar voor een minimale planlast zorgen.
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord.
We krijgen hier volgende week de inspectie op bezoek. De Onderwijsspiegel is opnieuw zeer lezenswaardig en toegankelijk. Daar staat alleen maar de samenvatting in van het stuk waar mevrouw Krekels en ikzelf het nu over hebben. In het toch wel wat dikkere onderzoeksrapport staan er knipperlichten op rood en op oranje. In 40 tot 45 procent van de bezochte klassen is het aanbod weinig betekenisvol, of is de didactiek onvoldoende activerend. Ook de activerende werkvormen zijn een groot probleem: twee derde van de geobserveerde leerkrachten gaat dan wel doelgericht om met de aanwezige leermiddelen en infrastructuur, maar het afstemmen op verschillen scoort beduidend lager in het secundair onderwijs. Zo zitten er nog een aantal zaken in. Op het eind wordt de conclusie nog eens heel duidelijk meegegeven: de inspanningen die in deze legislatuur worden geleverd, zowel ten aanzien van de lerarenopleiding als ten aanzien van de eindtermen, de nascholing en de begeleiding, hadden eigenlijk vóór het M-decreet moeten worden geleverd. Dat wordt messcherp aangeduid. Vooral de bezorgdheid ten aanzien van de eerste graad is daar zeer groot.
Gelukkig, collega’s, zegt de inspectie ook geregeld, met betrekking tot elk onderzocht item, dat zij ook zeer goede praktijkvoorbeelden heeft gevonden.
Minister, u voelt me al aankomen. Als de inspectie over goede praktijkvoorbeelden beschikt op terreinen waar er toch wel grote bezorgdheid mag zijn over diverse aspecten van een zorgbeleid voor het basisonderwijs en vooral de eerste graad van het secundair onderwijs, dan moeten we die ook durven te tonen. We moeten afstappen van de verlegenheid of de terughoudendheid van de inspectie om goede voorbeelden te tonen of te markeren. Zeker voor de mensen van de pedagogische begeleiding en de CLB’s zou het weleens heel belangrijk kunnen zijn om op die goede praktijkervaring te kunnen voortbouwen. Ik ga er eigenlijk van uit dat dat geen verrassing mag zijn voor CLB’s en pedagogisch begeleiders, dat die ook die goede voorbeelden kennen, maar het zou toch goed zijn dat men dat op tafel legt bij het nadien bekijken van deze studie en dat daarop wordt voortgebouwd. Geen boekenwijsheid, maar daadwerkelijk: wie zijn de leerkrachten, welke zijn de klassen, welke zijn de scholen die op al die terreinen die hier zijn onderzocht, echt baanbrekend werk leveren? Laten we dat inzetten om het Vlaams onderwijs sterker te maken.
Dan kom ik bij een opmerking die ik deze voormiddag ook heb gemaakt. Het staat ook heel duidelijk in het plan. Er wordt opnieuw vastgesteld dat men eigenlijk zijn eigen expertise niet durft te delen of mag delen. Dat is iets dat bijna ingebakken zit in het DNA van dat Vlaamse onderwijs: men kan heel sterk in iets zijn, maar om een of andere reden wil, kan, mag men dat dan toch niet delen met anderen, gewoon op de school zelf, binnen de eigen gemeente, binnen het eigen net. Is dat nu de Vlaamse aard? Hoewel Nederlanders niet altijd even sterk zijn als wij qua onderwijs, met de branie van Nederlanders en met de inhoud van Vlamingen zouden we toch een stuk verder staan.
Ik eindig met de vaststelling dat de inspectie ook heeft gepeild naar drempels. Dat is ook goed. De inspectie heeft een aantal dingen vastgesteld in scholen, maar heeft gevraagd dat die zelf ook eens zouden aangeven waaraan dat zou kunnen liggen, ook buiten de school. Er is ook de context. Dat is niet onbelangrijk. Minister, daarom durf ik u ook de vraag te stellen of dit rapport ook naar uw collega’s zal gaan. In het bijzonder uw collega Vandeurzen mag hier ook op worden aangesproken, want de tweede contextfactor waar scholen en CLB’s zelf naar verwijzen, is de wachtlijst bij doorverwijzingen. Dat geeft een beperking voor de begeleiding. Ook daar wordt opgemerkt dat het M-decreet veel te snel is ingevoerd en geïmplementeerd, maar goed.
Minister, ik wil me heel kort aansluiten bij deze twee interessante vragen. Volgende week zullen we daar ongetwijfeld nog verder bij stilstaan. Ik denk dat men met het decreet inzake leerlingenbegeleiding toch wel belangrijke stappen vooruit kan zetten, door het feit dat we daar toch die voorwaarden hebben ingeschreven voor het voeren van een beleid inzake leerlingenbegeleiding, maar ook inzake de stappen die u zelf hopelijk in deze legislatuur nog kunt zetten, wil ik aandacht vragen voor de professionalisering van het schoolteam, om toch wel alle kansen die er zijn, te versterken. Uit dit verslag van de inspectie blijkt immers opnieuw dat dat een belangrijk item is om in de toekomst werk van te maken.
De heer Daniëls heeft het woord.
Wat het decreet inzake de CLB’s betreft, en alles wat daarin zit, denk ik dat we ook misschien aan de inspectie de omgekeerde vraag eens kunnen stellen omtrent planlast. Met andere woorden: de inspectie zou zelf eens kunnen bekijken wat er ook in het kader van het M-decreet aan overbodig papierwerk wordt gemaakt, zodat men dus ook in een advies aan scholen kan zeggen: ‘Die documenten die jullie allemaal hebben geproduceerd, dat is heel tof, maar dat zijn geen zaken die wij vragen.’ Dat is een omgekeerd advies, maar dat lijkt me ook een belangrijk signaal te zijn aan scholen. Soms zegt men daar immers: ‘Ja, we moeten dit doen en we moeten dit niet doen.’ Op die manier maakt men van leerlingenbegeleiding daadwerkelijk begeleiding en niet zozeer het bekijken van dossiers. Dat lijkt me nog wel iets handigs om te doen.
Minister Crevits heeft het woord.
Er is een fundamenteel verschil tussen leerlingenverantwoording en leerlingenbegeleiding. Inhakend op de laatste opmerking: zij die denken dat ze, door goed te rapporteren over hoe de leerlingen zich gedragen, de leerling ook hebben begeleid, die vergissen zich natuurlijk. Een goede begeleiding is immers op maat van de leerling en samen met de leerling. Die moet het minstens al weten. Hoe je je dan verantwoordt, is minder belangrijk dan het resultaat dat je bereikt met de leerling.
Mijnheer De Ro, de inspectie zal sowieso bij het onderliggende rapport ook wel wat meer uitleg geven. Het siert u dat u dat al hebt gelezen. We zien inderdaad een lagere score bij leren en studeren. Dat is ook aangehaald bij de bespreking die we op 15 maart hadden van het onderzoek over het decreet. Daar moet dus absoluut iets mee gebeuren. Vergeet natuurlijk ook niet dat in de lagere school leerkrachten heel vaak hun leerlingen zien omdat je een titularis hebt in een klas. In het secundair onderwijs verandert dat plots. Je hebt daar wel een klastitularis, maar die ziet de leerlingen ook minder vaak. Daar wordt het veel belangrijker dat leraren ook hun ervaringen over een bepaalde leerling met elkaar gaan delen. Dat is dus een totaal andere manier van lesgeven, wat natuurlijk ook wel breuklijnen kan veroorzaken.
Wat zien we wel? Het verplichte GOK-beleid in het basisonderwijs verklaart hoogstwaarschijnlijk de voorsprong op het secundair onderwijs. Dat zou daar ook mee te maken hebben. Iemand zei dat de pedagogische begeleidingsdiensten prioritair op die eerst graad moeten focussen. Dat is ook zo. We hebben ook al een gesprek gehad met hen, en ze zijn zich er zeer goed van bewust dat het schoentje daar knelt. Ik heb dat gezegd. Ook de inspectie heeft opgemerkt dat scholen die een GOK-traditie hebben – en eigen aan GOK is net dat je de didactiek en de aanpak ook gaat enten op je zwakste doelgroep, dat je daar veel meer rekening mee gaat houden –, ook beter scoren. Dat is een goede zaak, omdat je daar ook de meerwaarde ziet van een sterk GOK-beleid. Het is natuurlijk nu een uitdaging om alle scholen op dat niveau te krijgen.
De suggestie die is gedaan om goede voorbeelden te delen, vind ik uitstekend. Ik vind dat ook een grote meerwaarde hebben. We moeten dat veel, veel vaker doen. Het is echter moeilijk als overheid om dat onder de aandacht te brengen. Wij moeten als overheid zeggen wat leerlingen moeten kennen, en de voorwaarden schetsen, maar het hoe is natuurlijk de zaak van de scholen. Dat mag natuurlijk geen alibi zijn voor scholen om de kroon nooit te ontbloten, om in mysterie gehuld te blijven als het goed gaat. Ik merk wel een grotere openheid. Nogmaals, ik zie dat bijvoorbeeld bij KlasCement. Dat is nu iets heel kleins, maar het is ook wel groot. Als je daar komt en je ziet hoeveel leraren daarheen gaan, hun lesmateriaal delen... Ik vind dat het onderwijs tout court een beetje opener aan het worden is. Er is nog een lange weg af te leggen, maar langzaam maar zeker voelen we dat ook leraren het ook nodig hebben om te kunnen delen met anderen. Dat lijkt me een goede zaak. Ik hoop dat de werking van de ondersteuningsnetwerken daarin ook een positieve bijdrage kan zijn, omdat men sowieso in veel scholen komt en er natuurlijk al wat meer bevruchting zal zijn tussen buitengewoon en gewoon onderwijs en tussen scholen onderling. Ik denk dat ook initiatieven en ontmoetingsmomenten zoals Flanders Synergy niet zo slecht zijn. Ook binnen de netten zien we dat er ontmoetingen zijn, maar dat kan ook perfect netoverstijgend zijn.
Dan is er nog iets. Ik mag het waarschijnlijk niet zeggen van mijn kabinet, maar ik zal het toch zeggen. Een van de zaken die me het meest hebben verbaasd toen ik net minister was, is die ‘Chinese wall’ tussen de inspectie en de begeleiding. Ik weet dat ik in al mijn kinderlijk enthousiasme in het begin vroeg aan Lieven Viaene, de grote baas van de inspectie, hoe die dan de scholen begeleidt. Hij zei dat zij dat niet mogen doen, dat dat de begeleiding is. De begeleiding zegt dan dat ze wel begeleidt, maar dat ze ook een beetje afhankelijk is van de vragen van scholen. Dan vraag je: wat dan met scholen die niet goed presteren en die niks vragen aan de begeleiding? Hoe bereik je die dan? Hoe ga je daar dan mee om? Dan voel je dat dat ook wel wat wringt en dat ook de begeleiding daar wel wat mee worstelt. Als het echter van mij afhangt, dan mag zeker in de toekomst die samenwerking tussen de inspectie en die begeleidingsdiensten worden geactiveerd, zodat men echt zo veel mogelijk van elkaar probeert te leren. Ik heb daar geen enkel probleem mee. Ik ben daar dus echt wel een voorstander van.
De vraag over het omkeren wat de planlast betreft, was ook bijzonder interessant. U weet dat ik ook een groot voorstander was van het maken van een zwarte lijst, een lijst met zaken die de inspectie niet vraagt. Die witte lijst, die hebben we al, die is heel beperkt, maar scholen maken toch veel extra.
Na heel lang discussiëren met de inspectie is die zwarte lijst er niet gekomen. Volgens de inspectie is het aan de scholen om hun kwaliteitsbeleid vorm te geven en te kiezen wat ze bewaren. Er zijn nu proeftoelichtingen maar wanneer straks Inspectie 2.0 effectief van start gaat, kan, wanneer wordt vastgesteld dat scholen heel wat zaken bijhouden waar ze niets mee doen, daar aandacht aan wordt besteed. Het gaat dan over zaken die totaal niet nuttig zijn om dat kwaliteitsbeleid vorm te geven. Ik wil wel met hen bespreken of dat kan zonder dat dit dan wordt gepubliceerd op grote websites.
Die Tarra zit echt overal, dat merk ik ook. Wanneer de ondersteuningsnetwerken van start gaan, maken de CLB's verslagen en dan wordt in bepaalde scholen aan de leerkrachten gevraagd om alle leerlingen te screenen en op papier te zetten wat de mogelijke zorgen zijn. Dat is toch totaal onnodig, maar gelukkig zijn er ook veel zaken die ten goede gebeuren. Ik zal met de inspectie bekijken of ze daar bij de start van de nieuwe manier van inspecteren aandacht voor zullen hebben om de strijd tegen overdreven planlast te helpen inperken.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik wil nog even ingaan op de twee zaken die de minister naar voren heeft gebracht. Ik heb het dan onder meer over het belang van de samenwerking tussen de actoren: ouders, leerkrachten, de pedagogische begeleiding, de CLB’s en iedereen die te maken heeft met leerlingenbegeleiding. Al die actoren moeten goed samenwerken en met elkaar communiceren, dat is de basis van elke goede werking.
Wat de begeleiding van de inspectie betreft, was het vroeger zo dat de inspectie oordeelde en een verslag opmaakte. Nu, bij de nieuwe inspectie 2.0, kan de inspectie een stukje begeleiding opnemen. Minister, ik steun uw voorstel over de planlast om de leerkrachten en directies daar wat bewuster van te maken. Dit kan perfect in de nieuwe visie op de inspectie.
Tot slot is het vanuit de verschillende actoren belangrijk om voldoende aandacht te blijven besteden aan de brede basiszorg. Daar begint uiteraard alles mee. Ook de pedagogische begeleiding en het CLB hebben daar een rol in te spelen.
De heer De Ro heeft het woord.
Ik hoop dat het rapport en de focus op de eerste graad nogal wat mensen, niet alleen in het parlement, bij de inspectie, op het kabinet en in het ministerie, maar ook bij de pedagogische begeleidingsdiensten en bij elke lokale inrichtende macht aanzetten om dat rapport eens te lezen, ook al zitten ze niet in deze steekproef, en na te gaan wat ze daarmee kunnen doen.
Minister, uw suggestie is terecht. Bij de ondersteuningsteams zit heel wat expertise die de eerste graad van het secundair onderwijs zorgzamer, warmer en meer leerlinggericht kan maken. Op dat vlak bestaat er in ons netwerk bij nogal wat ondersteuners een lichte en soms wat minder lichte heimwee naar de periode waarin ze als waarborgteam, en dus niet die ene leerkracht en die ene leerling en van daaruit vertrekkende de begeleiding deden, maar effectief in een beperkt aantal scholen konden doorwerken naar de eerste graad. In onze regio hebben ze dan heel sterk gewerkt naar de B-stroom in de eerste graad omdat daar de diversiteit in leeftijd, voortraject, kunde van leerlingen zeer heterogeen is en de groepen soms zeer groot zijn. Kinderen durven daar verloren lopen en dat is zonde na de inspanningen die het basisonderwijs de afgelopen vijftien jaar heeft gedaan om veel meer in te spelen op zowel kinderen die wat moeilijker meekunnen als kinderen die sneller kunnen lopen in klas. Als we dit kunnen transfereren, en het wetgevend werk is nu toch grotendeels achter de rug, dan kunnen we de komende jaren nog de grote stap zetten die nodig is in Vlaanderen om schoolmoeheid en -uitval in het secundair onderwijs sneller tegen te gaan. Ik dank u in elk geval voor de uitgebreide toelichting. Wordt volgende week vervolgd.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.