Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Jans heeft het woord.
Sinds 2004 kennen wij in Vlaanderen de mediarichtlijnen die ons wijzen op hoe we op een integere of verantwoorde manier kunnen berichtgeven na suïcide. Die richtlijnen houden in dat er niet overmatig veel aandacht aan zelfdoding mag worden besteed, dat er geen details over de gebruikte methode worden vrijgegeven, dat het slachtoffer niet wordt geromantiseerd, dat er geen foto’s worden gepubliceerd, dat de complexiteit wordt erkend en dat er altijd een hulpverlener aan het woord wordt gelaten of een noodnummer vermeld wordt.
De rode draad doorheen die richtlijnen is het vermijden van imitatiegedrag of copycatgedrag, want dat is een gekend fenomeen en een gekend risico. Kwetsbare personen worden sneller getriggerd door een gedetailleerde berichtgeving. Dat werkt drempelverlagend. Vooral jongeren, maar ik vermoed ook vele andere mensen, zijn hier gevoelig voor.
Uit eerdere vragen en debatten blijkt dat die mediarichtlijnen over het algemeen goed worden opgevolgd door de dagbladen en de audiovisuele pers. Naar aanleiding van eerdere vragen die ik stelde, werd zelfs aangekondigd dat er werk zou worden gemaakt van een mediarichtlijn voor fictie. Dat ging toen trouwens over vragen rond de serie 13 Reasons Why.
Recent heeft de Werkgroep Verder, die instaat voor de opvolging van die mediarichtlijnen en het advies hierover aan journalisten, naar aanleiding van de berichtgeving over de suïcide van een 15-jarige jongen, opnieuw moeten vragen aan alle persinstanties en alle media om respectvol om te gaan en de mediarichtlijnen te respecteren.
De cijfers van het Centrum ter Preventie van Zelfdoding tonen het belang van die mediarichtlijnen aan: in de statistieken van hun bezoekersaantallen kun je heel duidelijk zien dat er een verhoging is van het aantal bezoekers, het aantal mensen met vragen, na een rapportage over een zelfdoding.
Verspreiding en bekendmaking van deze richtlijnen is en blijft een continu proces. Om een sensibiliseringseffect daadwerkelijk te verkrijgen, blijft een inspanning nodig over verscheidene jaren, door vele facetten van de overheid, maar ook door de media zelf.
Minister, gelet op de toegenomen aandacht voor de problematiek van zelfdoding in de media en de oproep van de Werkgroep Verder, welke initiatieven kunt en zult u nemen om het draagvlak te vergroten bij de media betreffende de correcte toepassing van de mediarichtlijnen inzake berichtgeving?
In het debat over de mediarichtlijnen naar aanleiding van mijn en andere vragen om uitleg over de Netflix-serie 13 Reasons Why stelde de directeur van het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP) dat de evaluatie van de mediarichtlijnen al flink gedateerd is en dat er nieuw onderzoek volgt naar de mediarichtlijnen en de mate waarin die worden gevolgd. Onderschrijft u dat er nood is aan een evaluatie van de gekende mediarichtlijnen? Hebt u zicht op eventueel nieuw onderzoek? Zo ja, wanneer mogen we daarvan resultaten verwachten?
Acht u een nieuwe sensibiliseringscampagne rond de mediarichtlijnen wenselijk?
En ten slotte, wat is de stand van zaken rond de mediarichtlijnen inzake fictie?
Minister Gatz heeft het woord.
Ik verwijs naar de eerste vraag, de problematiek van de zelfdoding en de initiatieven die bijkomend zouden kunnen worden genomen om het draagvlak te vergroten. Eerst wil ik informerend het verschil duiden tussen richtlijnen en aanbevelingen. Richtlijnen – of de mediarichtlijnen waarover u in de vraag spreekt – zitten vervat in de ‘Code van de Raad voor de Journalistiek’ en op basis daarvan doet de Raad voor de Journalistiek uitspraken over klachten. Aanbevelingen zijn dan weer handvatten voor journalisten om de richtlijnen in de praktijk toe te passen.
Zoals u weet, ben ik, zeker wat journalistiek of media betreft, een groot voorstander van het principe van zelfregulering. Zo heeft de Raad voor de Journalistiek een zelfregulerend systeem opgezet, dat al zestien jaar naar behoren functioneert. Het is dus niet zozeer aan mij als minister van Media om een oordeel te vellen over concrete berichtgeving of inhoudelijke aspecten van de journalistiek.
Tegelijk vind ik een verantwoorde berichtgeving over zelfdoding uiteraard belangrijk, maar ik denk dat er daarvoor toch wel voldoende tools voorhanden zijn. Vooreerst is er de Code van de Raad voor de Journalistiek. Die is duidelijk, meer bepaald in de richtlijn bij artikel 24. Ik citeer: “Wanneer over gevallen van zelfdoding wordt bericht, respecteert de journalist de privacy van de betrokkene en van de nabestaanden, hij vermijdt dramatisering, gedetailleerde beschrijving en positieve voorstelling van de feiten.”
Die richtlijn reflecteert wat de Werkgroep Verder naar voren schuift wanneer het gaat over berichtgeving over zelfdoding, met name: ten eerste, respect voor privacy en persoonlijke gegevens van de betrokkene en zijn nabestaanden, ten tweede, geen dramatisering en, ten derde, geen gedetailleerde beschrijving van de manier van zelfdoding of de poging daartoe, en evenmin de zelfdoding voorstellen als iets positiefs of als een oplossing voor problemen.
Daarnaast heeft de Raad voor de Journalistiek samen met de Werkgroep Verder bijkomende aanbevelingen voor verantwoorde berichtgeving over zelfdoding uitgewerkt en verspreid, namelijk in de brochure ‘Als journalist kan je levens redden’.
Deze aanbevelingen zijn raadpleegbaar via de websites van beide organisaties. Ze concretiseren de code en bieden duidelijke handvatten aan de journalisten. Zo vragen ze om oog te hebben voor de complexe oorzaken van zelfdoding en om de nodige omkadering te geven. De aanbevelingen vragen ook om informatie te geven over hulpverleningsmogelijkheden, zoals het nummer van de Zelfmoordlijn.
Zonder te beweren dat die aanbevelingen in elk individueel geval, altijd en overal, worden toegepast, heb ik de indruk dat ze algemeen aanvaard en toegepast worden door de journalisten en media. Graag wil ik ook aanstippen dat de verantwoordelijkheid van de journalist tegenover het publiek een zekere vrijheid veronderstelt en voorrang kan hebben op zijn verantwoordelijkheid tegenover zijn werkgever en die tegenover de overheid. De journalist kan dus van sommige artikelen, richtlijnen en aanbevelingen afwijken als een voldoende gewichtig maatschappelijk belang dat vereist en de informatie niet op een andere manier kan worden gebracht.
Tot slot wil ik – zonder partijen daar actief toe aan te zetten – er ook nog op wijzen dat bij opmerkingen over berichtgeving over zelfdoding, indien gewenst, altijd een klacht kan worden ingediend bij de Raad voor de Journalistiek. Dat is uiteraard een eigen keuze, ik wil enkel aangeven dat de mogelijkheid bestaat.
U stelde vervolgens een vraag over de evaluatie van de mediarichtlijn. Eerst wil ik nog even een feitelijk element rechtzetten. Mevrouw Kirsten Pauwels, waarover u in de vraag spreekt, is directeur van het Centrum ter Preventie van Zelfdoding en medewerker van het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie, het VLESP. Deze laatste organisatie is een expertisecentrum en partnerorganisatie van de Vlaamse overheid en heeft zelf geen directeur. Maar dit geheel terzijde.
Nu ten gronde. Als u spreekt over de serie 13 Reasons Why hebt u het over fictie op televisie. Daarvoor geldt dan weer de brochure voor fictiemakers en het programmacharter voor non-fictieprogramma’s. Ik kom daar zo meteen op terug. Het gaat dus over niet de Code van de Raad voor de Journalistiek in dit opzicht, noch over de aanbevelingen van dezelfde raad of van de Werkgroep Verder, waarover ik het net had.
Of de richtlijn inzake zelfdoding van de Raad voor de Journalistiek en de aanbevelingen voor verantwoorde berichtgeving over zelfdoding aan herziening toe zijn, moeten de betrokken partijen zelf uitmaken. Maar aangezien de laatste update dateert van 2014 heb ik wel begrepen dat er dit jaar een evaluatie volgt. Dit staat ook in het meerjarenplan van de Werkgroep Verder onder het welzijnsbeleid van mijn collega, Vlaams minister Jo Vandeurzen.
Op dit moment doen twee masterstudenten van de UGent aan de hand van een masterproef, begeleid door het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie en de Werkgroep Verder, de evaluatie. Met de resultaten van dit onderzoek kan worden aangetoond wat verbeterd is inzake de berichtgeving over zelfdoding, welke punten nog niet goed worden opgevolgd en welke nieuwsredacties het op welk punt goed of slecht doen. De resultaten worden ten laatste eind 2018 verwacht. Ook hier zullen we een bepaalde spiegel voorhouden of zal de sector zelf zich een spiegel voorhouden en zullen daar toch nog een aantal debatten uit voortkomen, hopelijk ter verbetering van het navolgen van richtlijnen en aanbevelingen.
Indien het VLESP en de Werkgroep Verder een herziening wenselijk achten, zullen zij de Raad voor de Journalistiek, de Vlaamse Vereniging van Journalisten (VVJ) en de mediabedrijven contacteren om de richtlijnen en de aanbevelingen, waar nodig, in onderling overleg aan te passen. Ik heb er wel degelijk vertrouwen in dat de evaluatie in alle ernst gebeurt, en dat ook eventuele aanpassingen in goede verstandhouding tussen de verschillende partners zullen verlopen.
U vraagt naar een mogelijke nieuwe sensibiliseringscampagne. Wat sensibilisering betreft, denk ik wel degelijk dat de Raad voor de Journalistiek en de Werkgroep Verder hun werk doen. Momenteel geeft de Werkgroep Verder reeds gratis vorming en advies op maat – bijvoorbeeld het nalezen van artikels, het meedenken over de inhoud, het bieden van context – aan alle nieuwsredacties. De Werkgroep Verder geeft ook gratis gastcolleges aan alle studenten journalistiek en media. Bij sommige opleidingsinstellingen behoort dit zelfs tot het vaste curriculum. Tot slot is er een goed contact tussen de Werkgroep Verder, de Vlaamse Vereniging van Journalisten en de Raad voor de Journalistiek.
Indien de richtlijn inzake zelfdoding of de aanbevelingen worden aangepast, zal er uiteraard bijkomende sensibilisering nodig zijn. Maar dat laat ik op dit moment – dat hebt u begrepen – over aan de betrokken partijen. Ik heb u de timing gegeven. Zij beschikken immers over de juiste kanalen en contacten.
Wat is de stand van zaken rond de mediarichtlijn fictie? In de Code voor de Journalistiek staat geen mediarichtlijn fictie. Alle 27 bepalingen en bijhorende richtlijnen zijn uitsluitend van toepassing op reële gebeurtenissen, op non-fictie en dus niet op fictie. Onder fictie wordt verstaan: televisie, film, theater, literatuur en muziek. Op de website www.zelfmoord1813.be staat voor elk fictiedomein een factsheet, waarin per domein concrete adviezen en tips worden gegeven voor de fictiemakers. Verder is er een brochure voor fictiemakers. Zo schreef de Werkgroep Verder de brochure ‘Adviezen vanuit de suïcidepreventie voor fictiemakers’. Informatie over de brochure en de brochure zelf staan ook op de website die ik daarnet vernoemde.
Het doel van deze brochure is om fictiemakers te laten stilstaan bij de mogelijke impact van het thema zelfmoord of zelfdoding op kijkers, luisteraars of lezers. Met deze adviezen wil de Werkgroep Verder de kans verkleinen dat personen met zelfmoordgedachten na het zien, horen of lezen van fictie een zelfmoordpoging zouden ondernemen.
De adviezen in de brochure en in de factsheets zijn gebaseerd op meer dan honderd wetenschappelijke studies naar de relatie tussen fictie en suïcidaal gedrag. Naast wetenschappelijke achtergrond werd er in de uitwerking van de adviezen ook rekening gehouden met de visie van fictiemakers en relevante stakeholders.
In een grootschalige online-enquête enerzijds en overleg met enkele organisaties uit het werkveld anderzijds werden zij bevraagd omtrent werken rond het thema zelfdoding.
Tot slot, in de nieuwe beheersovereenkomst van het VAF Mediafonds en het VAF Filmfonds staat ook een luik suïcidepreventie. Het VAF zal aanvragers van fictieprojecten waarin het thema zelfmoord aan bod komt, doorverwijzen naar de organisatie Werkgroep Verder, die dan advies kan verlenen over deze problematiek en suggesties kan verlenen in verband met de aanpak ervan in audiovisuele creaties. Met het oog op de artistieke vrijheid van de makers, zijn de adviezen en suggesties evenwel niet bindend.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. U geeft ruimte aan de sector, aan de betrokken expertisecentra en aan de journalistiek. En dat hoort ook zo voor een minister van Media. Anderzijds geeft u ook heel duidelijk aan dat de mediarichtlijnen en ook die aanbevelingen er zijn met een reden. Ik vind het dan ook zeer goed dat we aan programmamakers van fictie aanbevelingen of handvatten geven om op een integere manier met dit thema om te gaan.
Ik vind het ook altijd een moeilijk evenwicht, minister, de journalistieke vrijheid versus het feit dat je weet dat, hoe meer er wordt verteld over de achtergrond, de context, de manier waarop, je zit met dat copycatgedrag. Ik steun u dus in uw soort handhavingsbeleid van de codes, van de aanbevelingen en de mediarichtlijnen.
U hoeft natuurlijk niet mee de pen vast te houden, maar ik vind het toch zeer goed dat u openstaat voor suggesties van de Werkgroep Verder alsook van het VLESP en op die manier ook ruimte geeft aan de mensen die hierin met het juiste doel voor ogen het nodige doen.
De heer De Bruyn heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, het is een thema dat ons inderdaad allen aanbelangt en ons allen raakt. U hebt terecht de titel aangehaald van de brochure die specifiek is opgesteld voor journalisten en die luidt: ‘Als journalist kan je levens redden’. En collega’s, dat is het best letterlijk te nemen. Er is voldoende internationaal onderzoek om dat te staven. In dat opzicht ben ik, met alle respect en alle begrip, toch een klein beetje teleurgesteld in de minister die een vrij formalistische benadering geeft: 'Er zijn heel wat tools en we promoten die. Men kan die handhaven en toepassen, maar men kan er soms, gezien de omstandigheden, ook van afwijken.'
Dat is allemaal waar, maar wat ik een beetje mis, en nogmaals met alle respect en alle begrip, minister, is een beetje verontwaardiging. We stellen keer op keer vast dat er wel bepaalde media en individuele journalisten zijn die niet een beetje, maar flagrant afwijken van wat wij beschouwen als zeer zinvolle richtlijnen die echt levens kunnen redden. Dat is iets waar we niet licht over kunnen gaan. Daarom verwacht ik van de minister van Media net iets meer verontwaardiging, meer betrokkenheid, een soort brugfunctie tussen het maatschappelijk ongenoegen dat daarrond leeft en de media.
U zegt dat we altijd klacht kunnen indienen bij de Raad voor de Journalistiek, maar dat klopt niet. Dat kan alleen als men rechtstreeks betrokken is. Ik heb dat gedaan naar aanleiding van een vorig geval dat we in de plenaire vergadering hebben besproken. Ik kreeg een zeer laconiek antwoord: 'Aangezien u geen rechtstreeks betrokkene bent, is uw klacht niet ontvankelijk, maar we zullen het op onze interne vergaderingen verder bespreken.' Vervolgens heb ik geen enkele terugkoppeling meer gekregen of dat dan effectief gebeurd is of niet. Ik mis het moreel gezag van de minister van Media om op die nagel te blijven kloppen.
Ik geef twee voorbeelden. We zagen dat een online mainstream medium, namelijk De Morgen, op Twitter vroeg om niet op hen te schieten, want ze hadden de informatie van het parket. Ze schuiven als medium alle verantwoordelijkheid van zich af. Ik vind dat dat niet kan. De Standaard Online heeft het gepresteerd om zeer expliciete foto’s te plaatsen naar aanleiding van dat laatste trieste geval. In één beeld halen ze zowat alle mogelijke richtlijnen onderuit.
Ik begrijp dat dit een heel moeilijke situatie is. Aanvankelijk hadden we een onverwacht en onverklaarbaar overlijden. Dan kregen we daar een invulling van en als medium kan men dan natuurlijk niet meer doen alsof er niets geweest is. Ze moeten daar dan iets mee doen. Maar dat kan in geen enkel opzicht een vrijgeleide zijn om even te vergeten dat er zoiets is als mediarichtlijnen.
Ik heb nog een heel concrete vraag. Minister, u hebt heel terecht aangegeven dat de Werkgroep Verder gratis – gratis nota bene – vormingssessies aanbiedt aan alle opleidingstrajecten die in het journalistieke veld bestaan. Maar we weten heel goed dat slechts een beperkt aantal daar op ingaat. Sommigen weigeren pertinent om die gratis vorming aan bod te laten komen. Minister, ik wil u vragen, niet om iets te verplichten, maar om uw invloed aan te wenden om elk opleidingstraject journalistiek in Vlaanderen erop te wijzen dat u niets wilt opleggen, maar dat u hen moreel wilt verplichten. Minister, wilt u uw invloed aanwenden opdat meer opleidingen journalistiek dat zeer zinvolle aanbod van de Werkgroep Verder omarmen?
Ik wil even herhalen dat het niet mijn bedoeling is, zelfs in deze delicate omstandigheden, rechtstreeks in te grijpen. De oproep die ik van een deel van de commissie krijg om mijn invloed en moreel gezag te laten gelden, is heel delicaat. Ik begrijp natuurlijk de moeilijkheid en het delicate karakter van de problematiek. Men kan in bepaalde gevallen met goede bedoelingen zijn moreel gezag laten gelden en in andere gevallen, bij andere thema’s, kan dat snel omslaan in slechte bedoelingen.
Ik hou inderdaad een zekere afstand van wat de sector met deze thematiek doet. Ik heb wel aangegeven dat specifiek met betrekking tot de richtlijnen de sector wel degelijk een evaluatie plant.
Het zou mij ook niet storen, als dat u dan tegemoet kan komen, dat er een ‘naming and shaming’ zou komen naar aanleiding van het wetenschappelijk onderzoek. Welk medium of wie heeft op welk moment de richtlijn niet geëerbiedigd? Het zal wel altijd vanuit de zelfregulering moeten komen. Wij hebben vanuit ons overheidsinstrumentarium met het Filmfonds en het Mediafonds nog verder stringente bepalingen opgelegd.
Wat ik wel bereid bent te doen, dat lijkt me een nuttige suggestie, is met de Werkgroep Verder te bekijken hoe hun opleiding beter kan worden verankerd, en niet enkel afhankelijk is van de goodwill van de sector, in de reguliere opleiding of de bijscholing van journalisten. Wanneer we geen rechtstreekse incidenten zien, betekent dat dat de richtlijnen worden opgevolgd en dan kraait er geen haan naar. Gelukkig maar, maar dan zien we het ook niet. Als die er wel zijn, kunnen we alleen maar via de basisopleiding en de bijscholing individuele journalisten ervan proberen te weerhouden om zich te laten meeslepen in een vorm van pseudo-nieuwsgaring.
Ik wens van de basishouding die ik in deze commissie al vaak beschreven heb, niet af te wijken omdat ik vrees voor het hellend vlak.
Het spreekt voor zich dat we uitkijken naar die masterproef die onder leiding van de Werkgroep Verder en het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie de huidige mediarichtlijnen gaat evalueren. Het lijkt mij een bijzonder zinvolle suggestie om te kijken hoe we het zinvolle aanbod van de werkgroep Verder beter kunnen verankeren in zowel de basisopleiding als de bijscholing van de journalisten. Ik wil u van harte vragen om deze suggestie in de praktijk om te zetten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.