Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, het decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp stelt in artikel 24 dat de minderjarige het recht heeft om zich in alle contacten met de jeugdhulpaanbieders, de toegangspoort en het Ondersteuningscentrum Jeugdzorg en in de uitoefening van zijn rechten te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon. Die vertrouwenspersoon van de minderjarige fungeert, zoals het decreet Integrale Jeugdhulp van 12 juli 2013 stelt, als vaste aanspreekpersoon voor de minderjarige door het hele traject van de jeugdhulpverlening, zolang dat door de minderjarige wenselijk wordt geacht. Hij krijgt het mandaat om op elk ogenblik jeugdhulpaanbieders aan te spreken, de belangen van de minderjarige te verdedigen, bemiddeling en overleg te initiëren en de situatie op te volgen.
Beide decreten spreken enkel over vertrouwenspersonen voor minderjarigen. Nochtans kan de toegangspoort voor personen vanaf 18 jaar en tot maximaal 25 jaar beslissen over de voortzetting van de jeugdhulpverlening die voor de leeftijd van 18 jaar is aangevraagd. Zo is het omschreven in artikel 18 van het decreet Integrale Jeugdhulp.
In antwoord op mijn schriftelijke vraag van 18 december 2017 bevestigde u dat het recht op en de regelgeving omtrent de vertrouwenspersoon in de jeugdhulp enkel van toepassing is op minderjarigen in de integrale jeugdhulp. Meerderjarigen in de voortgezette jeugdhulpverlening kunnen zich dus, zo stelt u in antwoord op mijn vraag, niet op het recht op bijstand door een vertrouwenspersoon beroepen.
Op mijn vraag of het nodig is het recht op een vertrouwenspersoon voor deze meerderjarigen expliciet op te nemen in de regelgeving, antwoordde u dat het aangewezen is om dat te onderzoeken, zeker gezien de verhoogde aandacht voor de doelgroep van jongvolwassenen in de jeugdhulp en het belang van een zo goed mogelijke ondersteuning van deze jongeren, en in het kader van rechtsgelijkheid van alle kinderen en jongeren in de jeugdhulp.
Uit datzelfde antwoord op mijn schriftelijke vraag bleek ook dat de kennis over de vertrouwenspersoon niet zo groot was bij hulpverleners, en bijgevolg wellicht ook niet bij de jongeren zelf. Hulpverleners hebben immers een belangrijke rol in het informeren van minderjarigen over hun rechten en in het erkennen van vertrouwenspersonen in hun rol. U zei dat de vertrouwenspersoon via filmpjes, brochures en een webpagina opnieuw in de kijker zou worden gezet en dat in januari laatstleden op regionale infomomenten aandacht zou gaan naar de pool van vertrouwenspersonen die wordt beheerd door de vzw LUS en die op zoek gaat naar een vertrouwenspersoon als een jongere daar zelf te weinig netwerk voor heeft. Ook zouden er in een aantal regio’s praktijkgroepen worden opgezet rond het werken met vertrouwenspersonen.
Minister, werden er al stappen gezet om na te gaan of het recht op de vertrouwenspersoon, alsook andere rechten uit het decreet Rechtspositie, ook mogelijk kunnen worden gemaakt voor meerderjarigen in de voortgezette jeugdhulp? Is daar een decretale wijziging voor nodig?
Hebt u zicht op de effecten van de inspanningen die geleverd zijn om het gegeven van de vertrouwenspersoon meer bekendheid te geven wat betreft het aanstellen van en het vragen naar vertrouwenspersonen, ook binnen de jeugdhulp?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, het is niet aangewezen om alle rechten en bepalingen uit het decreet Rechtspositie voor minderjarigen in de jeugdhulp uit te breiden naar meerderjarigen in de jeugdhulp. Het gaat hier immers over meerderjarigen, wat een andere juridische positie impliceert dan die van minderjarigen. De administratie heeft daarom onderzocht voor welke rechten uit het decreet Rechtspositie voor minderjarigen het wenselijk, relevant en juridisch correct zou zijn om die ook door te trekken naar meerderjarigen in de jeugdhulp.
Voor een aantal rechten en bepalingen is het duidelijk dat het wenselijk is om dat wel te doen, zoals het recht op bijstand, het recht op participatie en het recht op informatie. Voor een aantal andere is dat zeker niet het geval, zoals de bekwaamheid. Daarnaast rijzen nog een aantal andere juridische vragen, zoals de meerderjarigen met een beschermingsstatuut, meerderjarigen binnen het decreet Jeugddelinquentierecht enzovoort.
Volledig uitsluitsel geven hierover vraagt echter nog verder onderzoek en overleg. Momenteel loopt daarover een traject binnen de administraties, in overleg met de stuurgroep actieplan Jongvolwassenen. Op basis daarvan kan een voorstel tot wijziging van het decreet geformuleerd worden.
Wat het recht op bijstand betreft, zagen we geen discussiepunten. Daarom is daarvoor al een voorstel opgenomen in het voorontwerp van decreet houdende diverse wijzigings-, opheffings- en overgangsbepalingen aangaande het decreet betreffende het jeugddelinquentierecht. Ook voor ouders en opvoedingsverantwoordelijken is in dit voorontwerp al een regeling opgenomen.
We hebben geen volledig zicht op de effecten van de inspanningen die hiervoor geleverd werden in de voorbije periode. We merken wel dat de regionale informatieronde uit het najaar 2017 en andere sensibiliseringsacties stilaan hun vruchten beginnen af te werpen. Enerzijds krijgt mijn administratie zelf meer vragen om informatie. Anderzijds kreeg LUS vzw intussen vijf aanmeldingen – vier vanuit de hulpverlening en een van een ouder – om voor en samen met een minderjarige op zoek te gaan naar een vertrouwenspersoon. LUS kreeg ook van vijf organisaties de vraag om hen te begeleiden om met hun cliënten over de vertrouwenspersoon aan de slag te gaan. Maar het is duidelijk dat nog verdere inspanningen moeten worden geleverd om de mogelijkheden van de vertrouwenspersoon bekend te maken bij hulpverlening, minderjarigen en ouders.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik begrijp natuurlijk dat niet alle rechten zomaar van toepassing moeten zijn op meerderjarigen, maar met betrekking tot de vertrouwenspersonen leek me dat wel de logica zelve. We zetten steeds meer in op het begeleiden van jongvolwassenen. We hebben daarover al gedachtewisselingen gehouden, en zeer terecht. Het zou dan ook niet goed zijn dat men vanaf 18 jaar geen vertrouwenspersoon meer kan hebben, terwijl die jongere nog wel wordt begeleid binnen de jeugdhulp.
Ik noteer dat u het onderzoek over alle andere rechten niet afwacht en dat u ondertussen het recht op bijstand en het recht op een vertrouwenspersoon toch al verankert via de wijzigingen in de regelgeving, die er ingevolge het jeugddelinquentgerecht ook in heel wat andere decreten zullen moeten zijn. Ik hoop dat dit er op korte termijn aan komt, zodat ook jongeren die ouder zijn dan 18 jaar, meer bepaald tussen 18 en 25 jaar, maar zich nog in de jeugdhulp bevinden, daarop een beroep kunnen doen. Volgens het burgerlijk recht is men op 18 jaar meerderjarig, rechtsbekwaam enzovoort, maar jongeren hebben nog zoveel ondersteuning en begeleiding nodig naar volledige volwassenheid.
Wat betreft het onderzoek naar de andere rechten, wacht ik verder af. Hebt u er zicht op wanneer dat onderzoek zal zijn afgerond?
Wat betreft de bekendheid van de vertrouwenspersonen noteerde ik dat de inforondes stilaan hun vruchten afwerpen. Als ik dan de cijfers hoor, dan denk ik wel dat er werk aan de winkel blijft. Ik wil u dan ook vragen om dat werk absoluut verder te zetten, niet alleen naar jongeren maar ook naar organisaties die werken met vertrouwenspersonen, naar voorzieningen en dergelijke. Op deze manier kunnen jongeren op een goede manier worden ingelicht en ook alle organisaties die er mee aan het werk zijn, want ik ben er zeker van dat dit een meerwaarde kan zijn binnen de jeugdhulp.
Ik wil me aansluiten bij de laatste suggestie van mevrouw Schryvers. Ik onderschrijf de meerwaarde ervan. Ik wil er ook nog eens op wijzen dat er, ondanks de inspanningen waarvoor we u erkentelijk zijn, in de praktijk nog heel vaak een soms schrijnend gebrek aan kennis en ervaring bestaat. Kennis bij voorzieningen is een evidentie. Niet langer dan deze week echter bereikte ons het bericht van een vertrouwenspersoon die als dusdanig wenste op te treden, maar waarbij een voorziening boudweg de figuur van vertrouwenspersoon niet aanvaardde. Dat is eigenlijk niet mogelijk in de betrokken context.
Dan heb ik een misschien iets minder evident voorbeeld, maar wel even flagrant. Er zijn meldingen van een gebrek aan kennis bij de lokale politie. De loutere melding van een mogelijk feit – het gaat dus over een melding die nadien kan worden onderzocht – wordt verward met een verhoor, waardoor er in de feiten een onmogelijkheid bestaat dat iemand zijn rechten ten volle, met inzet van een vertrouwenspersoon, kan laten spelen.
Dat zijn twee concrete voorbeelden die mij de oproep van mevrouw Schryvers doen onderschrijven om hier blijvend werk van te maken, ook in die settings die misschien minder evident zijn dan louter en alleen een voorziening maar bijvoorbeeld ook de lokale politie of anderen die in aanraking komen met jongeren die in de jeugdhulp zitten en een beroep wensen te doen op een vertrouwenspersoon.
Ik ben het daarmee eens. Ik zal vragen dat men mij aangeeft hoe dit blijvend zal gebeuren.
De vraag om uitleg is afgehandeld.