Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Anseeuw heeft het woord.
Minister, in het kader van de realisatie van functie vijf van de ‘Gids naar een betere geestelijke gezondheidszorg door de realisatie van zorgcircuits en zorgnetwerken’, lanceerde Zorg en Gezondheid in het najaar van vorig jaar een oproep voor aanklampende zorg naar zorgmijdende mensen met psychische problemen die sociaal huren. Die oproep past ook binnen het globale plan dak- en thuisloosheid waarvan een van de doelstellingen het verminderen van het aantal uithuiszettingen is.
In overeenstemming met het Vlaams Actieplan Geestelijke Gezondheid voorziet u nu in nieuwe proeftuinen waarin u voortbouwt op goede praktijken zoals het Antwerpse SSeGA-project, dat staat voor Samenwerkingsverband Sociale huisvesting en geestelijke gezondheidszorg Antwerpen, waarbinnen geestelijke gezondheidszorg samenwerkt met sociale woon- en andere actoren. U trekt 1,2 miljoen euro uit op jaarbasis en kent die middelen toe aan zes regio’s in Vlaanderen die, middels een pilootproject, het voorbeeld van SSeGA structureel willen inbedden. De financiering zal gebeuren via een subsidie waarin wordt voorzien tot en met eind 2020.
Het is de bedoeling om vanuit de geestelijke gezondheidszorg (ggz), in samenwerking met belendende sectoren, outreachend te werken naar de doelgroep van mensen met psychische problemen die sociaal huren. De sociale woonactoren zullen mensen met vermoedelijke psychische problemen detecteren en toeleiden naar het multidisciplinair team dat aanklampend en motiverend zal werken. Deze mensen zullen door het team worden gescreend op effectieve geestelijke gezondheidsproblemen en desgevallend worden toegeleid naar de reguliere hulpverlening.
Minister, hoe zullen de sociale woonactoren worden ondersteund bij het uitvoeren van de bedoelde detectie?
Is het de bedoeling om, ondanks de ervaring van het SSeGA-project en de proeftuin woonzorg in ggz van het netwerk Aalst-Dendermonde-Sint-Niklaas, pas na 2020 dergelijk aanbod over heel Vlaanderen uit te rollen?
Op basis van welke criteria zullen de proeftuinen worden geëvalueerd? Komen er ook tussentijdse evaluaties?
Welke profielen en functies maken deel uit van de teams in de zes nieuwe proeftuinen? Over hoeveel vte’s (voltijdsequivalenten) gaat het dan?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, de sociale huisvestingsactoren staan in voor de detectie van bewoners met vermoedelijke psychische problemen die zorg mijden. Zij zijn immers het best op de hoogte van de noden en behoeften van de mensen die bij hen sociaal huren, al dan niet op aangeven van buren of andere bewoners.
Deze opdracht sluit ook aan bij de basisbegeleidingsopdracht die sociale verhuurders moeten opnemen en waarvoor ze dus ook de nodige competenties moeten hebben. Deze worden bepaald in het kaderbesluit Sociale Huur. Ten eerste, het laagdrempelig en klantvriendelijk onthalen en informeren van de personen die zich willen inschrijven – de kandidaat-huurders en de huurders – over alle aangelegenheden met betrekking tot het huren van en wonen in een sociale woning. Ten tweede, het begeleiden en ondersteunen van huurders bij het nakomen van hun huurdersverplichtingen. Ten derde, het organiseren van huurdersvergaderingen en het ondersteunen van bewonersinitiatieven met het oog op informatieverspreiding, overleg met en betrokkenheid van de huurders.
Naast de taken vermeld in het eerste lid, besteedt het sociaal verhuurkantoor bijzondere aandacht aan de individuele begeleiding en ondersteuning van de huurders, met het oog op het verbeteren van hun woon- en leefomstandigheden en het bevorderen van hun zelfredzaamheid.
Als de huurder begeleiding nodig heeft die de basisbegeleiding overstijgt, verwijst de verhuurder de huurder door naar het OCMW. In de praktijk betekent dit dat voor problemen op meerdere levensdomeinen of structurele financiële problemen naar een CAW of OCMW wordt doorverwezen.
We pleiten voor bovenlokale of lokale netwerken tussen welzijns- en woonactoren, waarbij in de regio duidelijke afspraken zijn rond begeleiding. Ik verwijs ook hier naar het actieplan dak- en thuisloosheid en preventie uithuiszetting. De begeleidingsopdracht van de sociale huisvesters houdt dus ook voor ons de afstemming met welzijnsactoren in. Dit wordt ook benadrukt in de oproepen.
In de verschillende projecten wordt gewerkt met een centraal aanmeldingsteam voor het CAW-cliënten. De sociale huisvestingsactoren kunnen bij dit team bewoners aanmelden die behoefte hebben aan preventieve woonbegeleiding door het CAW of ondersteuning door het team aanklampende zorg van de ggz.
Een sterk punt is dat de verschillende projecten werken met een intersectoraal aanmeldingsteam waarbij de aanmeldingen periodiek besproken worden met de sociale huisvestingsactoren, het CAW en het team aanklampende zorg ggz. In dit geval wordt gezamenlijk beslist wie in aanmerking komt voor begeleiding binnen het project en welke bewoners eventueel voorrang krijgen. Indien mogelijk kan ook reguliere ggz worden ingeschakeld.
De projecten aanklampende zorg naar zorgmijdende personen met psychische problemen die sociaal huren, zullen van nabij worden opgevolgd. Er wordt bijvoorbeeld voorzien in de oprichting van een stuurgroep waarin naast de Vlaamse overheid de zes geselecteerde projecten zullen participeren, net als andere geïnteresseerde gemandateerden uit netwerken wier project niet geselecteerd is. Bedoeling is om ervaringen te delen en eventuele knelpunten en problemen tijdig op te merken.
Gedurende de looptijd van de projecten van 1 maart 2018 tot en met 31 december 2020 verwachten we verschillende tussentijdse rapportages van de projecten. Bedoeling is om op die manier op te volgen of de opdrachten en doelstellingen uit de oproep gerealiseerd worden in de zes projecten.
In 2020, het laatste jaar van de projectperiode, zal een grondige evaluatie van de projecten gebeuren. De criteria voor deze evaluatie zijn op dit moment nog niet vastgelegd. Op basis van deze evaluatie zal, in de volgende legislatuur, worden beslist om de huidige projecten al dan niet te continueren. En indien de projecten in hun globaliteit positief worden beoordeeld en er budget beschikbaar is, kan worden beslist om de projecten uit te breiden over Vlaanderen vanaf 2021.
In de oproep van de projecten aanklampende zorg was de verplichting opgenomen dat de teams die zouden worden gevormd minimaal een psychologische functie dienen te omvatten. Het stond de netwerken geestelijke gezondheidszorg voor volwassenen vrij om met het beschikbare personeelsbudget de overige profielen in te vullen.
Ik kan nog geen alomvattend overzicht geven van de verschillende disciplines die tewerkgesteld zullen worden in de teams aanklampende zorg ggz, maar naast de psycholoog zijn in bepaalde teams ook een maatschappelijk werker, orthopedagoog en psychiatrisch verpleegkundige tewerkgesteld. In verschillende projecten wordt het budget ook aangewend voor de financiering van enkele uren psychiatertijd.
Verschillende projecten werken met personeel dat wordt gedetacheerd vanuit bijvoorbeeld het CAW of de mobiele teams ggz.
Daarnaast is er ook personeel dat niet wordt gefinancierd door deze projectmiddelen, maar wel belangrijk is voor het slagen van de doelstellingen van het project. Ik denk dan specifiek aan het personeel dat in het CAW instaat voor preventieve woonbegeleiding en het personeel van de sociale diensten van de sociale huisvestingsactoren.
Dank u voor uw antwoord, minister. Het verheugt me dat die proeftuinen van start zijn gegaan. Het is ook heel erg belangrijk dat die nauwgezet worden opgevolgd. U geeft aan dat dit middels een stuurgroep zal gebeuren.
Ik heb gevraagd naar de manier waarop de socialewoonactoren zullen worden ondersteund bij het uitvoeren van die detectie omdat men toch enkele competenties nodig heeft. U hebt geantwoord dat ze worden geacht die competenties al in huis te hebben. Voor mij blijft het nog altijd een beetje een open vraag of u er voldoende zicht op hebt of die competenties wel degelijk aanwezig zijn voor die eerste detectie. Daar staat of valt toch alles mee. Ik weet wel dat de socialewoonactoren op basis van samenlevingsproblemen of betalingsachterstand of zo – ik zeg maar iets – in een bepaald gebouw of wijk, bepaalde zaken kunnen afleiden.
De psychische kwetsbaarheid of problemen bij sociale huurders zijn niet altijd zo nadrukkelijk aanwezig. Soms moet men wel eens letterlijk en figuurlijk achter de gevel kunnen kijken. Daar heeft men specifieke competenties voor nodig. U zegt dat die competenties vandaag al aanwezig moeten zijn, maar mijn vraag is: zijn ze er effectief ook? Dat zal misschien blijken uit de nauwgezette opvolging van de pilootprojecten tussen nu en 2020. Voor mij is dat een belangrijke vraag.
Ik wil ook nog eens dieper ingaan op een tweede vraag. Er zijn nog meer projecten, onder andere, minstens op basis van het SSEGA-project in Antwerpen, want dat vormde een beetje de inspiratie samen met het project uit het netwerk Aalst-Dendermonde-Sint-Niklaas, voor deze proeftuinen tot eind 2020. Mijn vraag is simpelweg: kan het wat sneller? Kan het wat breder binnen Vlaanderen? Net zoals u erken ik de waarde van zulke projecten. Ik ben mij er natuurlijk ook van bewust, net zoals u, dat we voor die psychische kwetsbaarheid van de sociale huurder meer inspanningen moeten kunnen doen. Die proeftuinen zijn daar heel belangrijk in. Kan het breder en sneller?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, minister, dank u voor de toelichting bij dit project. U weet dat ik woonachtig ben in een gemeente met een zeer groot psychiatrisch ziekenhuis. Heel wat mensen die daar uitstromen uit de residentiële setting of uit beschut wonen blijven in de buurt en in de regio wonen. Ze willen daar blijven wonen omwille van de ondersteuning en de zorg die ze vaak nog krijgen vanuit het centrum, maar ook heel vaak omdat ze maatschappelijk geïsoleerd zijn en zeer weinig netwerken hebben.
We kennen de thematiek heel goed van mensen die met een psychische kwetsbaarheid instromen in de sociale huurmarkt en de problematieken die dat soms met zich meebrengt. De begeleiding daar is absoluut een heel goede zaak. Ze doen dat in samenwerking met het OCMW en het CAW, al enkele jaren. Onze ervaring is daar toch dat dit zeer intensief is, ook arbeidsintensief. Dat is voor veel van die huurders voor heel lange termijn nodig.
Eigenlijk gaat het meestal dus niet om te zeggen dat men voor persoon x of mevrouw y een halfjaar begeleiding aanbiedt. Dat is eigenlijk echt aanklampend, maar ook langdurig nodig.
Minister, vandaar mijn vraag. Zijn er afspraken, of is daarin in het project voorzien, over hoeveel begeleidingen het dan eigenlijk gelijktijdig zou gaan? Zijn die afgebakend in de tijd, of is het aan de geselecteerde projecten zelf om te bekijken of die eventueel heel langdurig kunnen zijn, of zelfs blijvend? Of zijn die sowieso kortlopend en wordt dat dan geëvalueerd? Ik verwijs immers nogmaals naar onze ervaring. Dat is anders bij een preventieve woonbegeleiding, als je bijvoorbeeld een aantal huurdersskills wil aanreiken aan iemand die voor de eerste keer huurt. Mensen met een psychische kwetsbaarheid hebben dat echter toch vaak wel echt meer aanklampend en langdurig nodig.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Wat dat laatste betreft: ik ken de juiste cijfers en parameters uit die oproep niet uit het hoofd. We zullen u die oproep bezorgen, dan kunt u vaststellen aan de hand van wat wordt beoordeeld of men de doelstellingen haalt. De uitbreiding over heel Vlaanderen is ook een budgettaire kwestie. Daar moeten we ook eerlijk in zijn. Ik was alleszins wel gecharmeerd door de resultaten van de projecten die we hebben gedaan. Ik denk dat die wel degelijk daadwerkelijk resultaat hebben.
Als je vermaatschappelijking zegt, dan zeg je natuurlijk ook dat chronisch psychiatrische patiënten ook in de lokale samenleving een plek moeten hebben. Dat heeft dus ook zijn consequenties. Dat is een van de redenen waarom dit project plaatsvindt, maar we hebben zo ook al bijvoorbeeld de CAW’s versterkt in een aantal regio’s, precies om die reden, voor instellingenverlaters. Mijnheer Anseeuw, ik zal vragen dat men bij de evaluaties – want er blijken toch heel wat evaluatiemomenten te zijn – toch ook eens incalculeert en bekijkt hoe de eerste fase, de detectiefase ook wordt opgenomen in de diverse projecten.
De heer Anseeuw heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord en voor het meenemen van mijn vraag richting evaluaties. Ik besluit ook dat u niet sneller zult gaan dan u nu hebt gepland. Eerst zullen we die proeftuinen hebben, tot eind 2020. Hopelijk volgt de rest daarna.
De vraag om uitleg is afgehandeld.