Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Voorzitter, in Gent is een bevraging van 1200 ouders, jongeren en opvoeders gehouden over het thema van de opvang van kinderen en het vrijetijdsaanbod voor jongeren. Die vraag is erg toegenomen. De nood is enorm toegenomen. Als we naar de conclusies van de bevraging kijken, zien we dat er een aantal tendensen zijn.
De vraag is niet enkel toegenomen omdat het aantal kinderen in heel wat steden en gemeenten is toegenomen, maar dat is zeker een factor. Als er meer kinderen zijn, is ook meer kinderopvang nodig. Ouders werken echter ook vaker met twee en grootouders werken tegenwoordig ook vaak langer en met twee. Er is dus minder tijd over voor de opvang van de kleinkinderen. Hierdoor is de vraag naar geschikte opvang en buitenschoolse activiteiten erg toegenomen.
We hebben hierover als eens gesproken in het Vlaams Parlement. We hebben hoorzittingen over dit thema georganiseerd. De meerderheidspartijen hebben zich toen geëngageerd om een nieuw kader uit te werken. Op zich is dit een noodzakelijk initiatief, maar in afwachting van het nieuwe kader mogen we natuurlijk niet stilzitten en een hele legislatuur laten passeren zonder aan dit thema te werken.
Ondertussen zitten de opvanginitiatieven die in de verschillende steden en gemeenten actief zijn bomvol. Ik heb hierover onlangs een schriftelijke vraag gesteld. Behalve in Brussel, ligt de bezettingsgraad overal boven 100 procent. Veel ouders en lokale besturen zitten met de handen in het haar om het allemaal georganiseerd te krijgen.
Het spreekt voor zich dat het uitblijven van een nieuw kader niet hoeft te betekenen dat we geen stappen kunnen zetten. Behalve de versterking en de uitbouw van de bestaande diensten zou dit ook een moment kunnen zijn om in te zetten op proefprojecten die vernieuwende vormen van buitenschoolse kinderopvang uitproberen. Op die manier zijn die proefprojecten er al en kunnen we er in een eventueel nieuw kader veel sneller mee van start gaan om daar eventueel structurele opvang van te maken.
Minister, welke conclusie trekt u uit deze bevraging? Zijn deze tendensen ook in andere steden en gemeenten vast te stellen? Welke stappen neemt u om het aanbod intussen te versterken om te vermijden dat de toenemende vraag niet wordt gecompenseerd door extra aanbod? Zult u in afwachting van een nieuw kader proefprojecten uitbouwen in de verschillende steden en gemeenten om na te gaan of er andere manieren zijn om buitenschoolse opvang te organiseren die ook kwaliteit biedt voor de kinderen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
De studie bevestigt de behoefte aan opvang en vrije tijd van kinderen in Vlaanderen. We hebben vandaag geen concrete en recente gegevens over de concrete evolutie van deze behoefte, die onder meer beïnvloed wordt door de demografische evolutie. We kunnen wel verwijzen naar het onderzoek inzake het gebruik van buitenschoolse kinderopvang uit 2013, dat terug te vinden is op de website van Kind en Gezin.
Uit dit onderzoek weten we dat er diverse en evoluerende behoeften zijn, zowel naar buitenschoolse opvang op schooldagen als naar opvang tijdens schoolvakanties. Het onderzoek peilde ook naar buitenschoolse opvangbehoeften van kinderen uit kansarme gezinnen, van buitenlandse origine en uit verstedelijkte woonomgevingen. Er is vandaag nog geen recenter onderzoek over Vlaanderen beschikbaar.
We weten uit dat onderzoek dat de noden er zeker zijn en dat die evolueren, samenhangend met de gestegen geboortecijfers van enkele jaren geleden die zich nu manifesteren in een grotere populatie aan schoolkinderen, wat ook in het onderwijs wordt aangevoeld. Dit gegeven willen we echter intersectoraal aanpakken, waarbij we de lokale regiefunctie van lokale besturen versterken, zoals ook duidelijk wordt gesteld in de conceptnota ‘Opvang en vrije tijd kinderen’, goedgekeurd door de Vlaamse Regering.
Bovendien zullen we, om de effectieve lokale behoeften beter in kaart te kunnen brengen, ook versterkt inzetten op het tot stand komen van lokale loketten kinderopvang – dat doen we op dit moment dus ook – die hun rol kunnen spelen in de registratie van vragen naar buitenschoolse kinderopvang of, ruimer, buitenschoolse activiteiten voor schoolkinderen.
U weet dat we er eigenlijk van uitgaan dat het parlement met een voorstel van decreet die zaak zal regelen. De huidige regelgeving sluit niet uit dat er lokale initiatieven kunnen worden genomen. Ik ga er wel van uit dat sinds het kerntakendebat en de uitdrukkelijke vraag van de lokale overheden om meer autonomie en meer bevoegdheden te krijgen, het initiatief bij hen ligt. Als we over financiering in de toekomst spreken, zullen we dat moeten doen in generieke en recurrente systemen die naar alle lokale besturen gaan en niet meer naar de een of andere in een concreet project, want de optie om de lokale besturen daarvoor bevoegdheid te geven, is, wat mij betreft, beleidsmatig wel genomen. De lokale besturen hebben de vrijheid om aan de slag te gaan op basis van de conceptnota, wat ook past binnen de versterkte regiefunctie die deze lokale overheden zal toekomen.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Dat de lokale besturen een grotere rol krijgen, daarover is kamerbreed consensus. Dat is een goede zaak en dat was ook de essentie van de conceptnota. We hebben hoorzittingen over de conceptnota gehouden. We hebben heel veel elementen gehoord waarom het niet zo evident is om een kader te hebben dat alle domeinen – Jeugd, Welzijn, Cultuur, Onderwijs – samenbrengt omdat er andere kaders en andere gewoontes zijn. In die zin is de weg ernaartoe nog niet duidelijk. Dat hoor je ook van veel lokale besturen.
U zegt dat de Vlaamse Regering met een heel nieuw kader komt. Ik kan dat begrijpen, maar dat betekent niet dat alles nu door het lokale bestuur moet gebeuren en dat zij binnen de conceptnota dingen kunnen doen. Er is zeker bereidheid bij de lokale besturen om nieuwe vormen uit te zetten en om ideeën te hebben, maar de middelen om dat te doen, zullen wel van de Vlaamse overheid moeten komen. Als we enkel behouden wat er nu is en als zelfs de initiatieven voor buitenschoolse opvang (IBO’s) niet worden versterkt en als er zelfs geen extra initiatieven zijn, ook niet vanuit Onderwijs, dan zal er niks bewegen omdat ze zelf zoeken om alle eindjes aan elkaar te knopen en alles gefinancierd te krijgen.
Minister, kunt u niet overwegen om proefprojecten of proeftuinen op te zetten, mede gefinancierd door de Vlaamse overheid in samenwerking met de lokale besturen, die nieuwe vormen uitproberen? We waren het erover eens – dat bleek ook uit de hoorzittingen – dat gewoon het model van de IBO’s copy-pasten op grotere schaal, vrij duur zou zijn en misschien ook niet wenselijk. Uit het model van Brede School kan misschien worden geleerd, maar dat is dan weer niet voor kleuters geschikt. Er zal moeten worden gezocht naar nieuwe vormen en nieuwe formules. Het is nu het moment om het te doen. Intussen kan het kader er komen maar er is wel de vraag om dit mogelijk te maken, een oproep te doen en er ook financiële middelen voor vrij te maken zodat lokale besturen niet volledig voor een verantwoordelijkheid worden gezet die ze niet kunnen dragen.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik begrijp die vraag, maar ik ben niet zo overtuigd van het antwoord. Ik heb uit de conceptnota goed begrepen dat er op dit moment in Vlaanderen een vrij ongelijke financiering is van initiatieven buitenschoolse kinderopvang die nu vanuit Kind en Gezin worden gefinancierd. Het lijkt me legitiem te zijn dat als die opdracht naar de lokale overheid gaat – en wat mij betreft, is dat wel het acquis –, de vraag komt naar de manier waarop die financiering in de toekomst kan evolueren. De vraag is dan hoe dat naar alle lokale besturen kan gaan, aan de hand van welke parameters, welk groeipad daarin zit enzovoort. Als we spreken over een financieringslijn vanuit Vlaanderen naar de lokale overheden rond dat thema, dan zal het niet zijn door ad-hocinitiatieven waarbij dan weer opnieuw een historisch feit wordt gecreëerd, maar wordt het een meer recurrent verhaal. Dat zal moeten gebeuren op basis van een decreet dat dat zal regelen.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Als alles goed gaat, krijgen we nog een decreet deze legislatuur dat misschien in 2019 in voege zal treden. Dat betekent een hele legislatuur met een standstill. Er zijn veel meer kinderen, er is een toegenomen vraag naar kinderopvang, maar er is geen uitbreiding van het aanbod. Bovenop is er nog een M-decreet gekomen en buitenschoolse opvang, waarin niet is voorzien, voor kinderen met een beperking. De druk en de vraag zijn dus enorm toegenomen, maar het antwoord van deze Vlaamse Regering is dat men zeker geen ongelijke financiering wil en men dus niemand iets gaat geven. Stel dat we iemand iets meer geven dan een ander, dan hebben we ongelijkheid gecreëerd. Op die manier zeg je wel ‘trek je plan’ aan een aantal gemeenten die proberen om voor alle kinderen op hun grondgebied alsnog een vorm van buitenschoolse opvang te bieden. Ouders bewegen hemel en aarde om ervoor te zorgen dat hun kinderen in de vakanties maar ook na de schooluren op een goede en warme manier kinderopvang krijgen. De realiteit is dat het heel vaak ten koste gaat van kwaliteit van buitenschoolse kinderopvang. Er is kinderopvang met 50 tot 70 kinderen voor één begeleider.
Ik vind het jammer dat hier niet wordt gekozen om toch al te versterken in afwachting van een nieuw kader. Dat is mogelijk. Op die manier kunnen we nieuwe vormen uitzoeken, kunnen we leren en kunnen we er in de volgende legislatuur voor zorgen dat deze sector, die heel sterk is onderbelicht omdat telkens werd aangekondigd dat er iets zou gebeuren, niet in de kou blijft staan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.