Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, sinds 2009 vangt ons land geregeld ook vluchtelingen op in het kader van zogenaamde programma’s van resettlement of hervestiging.
Sinds 2013 en onder invloed van het zware oorlogsgeweld in Syrië en Congo, gebeurt dat op een structurele manier. Volgens het federale overheidsagentschap Fedasil zijn de cijfers in stijgende lijn: van 100 vluchtelingen in 2013 naar 1309 in 2017. Dit jaar zijn tot in de eerste week van februari al 164 hervestigingen genoteerd.
Voor deze vluchtelingen is er gedurende vier tot zes weken een eerste opvang, daarna worden ze naar een lokaal opvanginitiatief geleid. De eerste opvang staat in het teken van de opmaak van hun statutair en administratief dossier, een medische screening en een korte basisvormig over de samenleving waar ze terechtgekomen zijn. In het hele land zijn daartoe vier federale opvangcentra aangewezen. In Vlaanderen zijn dat de voorzieningen in Sint-Truiden en Kapellen.
De vluchtelingen van de hervestiging zijn per definitie anderstalige nieuwkomers. Onder hen zijn er uiteraard ook kinderen en jongeren. In het opvangcentrum in Sint-Truiden bijvoorbeeld telt men per periode van eerste opvang telkens een nieuwe groep van 25 tot 30 kleuters, kinderen en jongeren. Om ervoor te zorgen dat zij gedurende de korte tijd van hun tussenstop in een opvangcentrum naar school gaan, worden de nodige stappen gezet. In directe contacten met scholen in de omgeving of via een lokaal overlegplatform voor gelijke onderwijskansen. Maar dat loopt niet van een leien dakje. Vaak blijkt de korte tijd van de eerste opvang voor een groot deel samen te vallen met periodes van schoolvakantie. Dat het korte verblijf in een opvangcentrum al snel een vervolg in lokale opvang in een andere stad of gemeente krijgt, staat dan weer op gespannen voet met het belang van leercontinuïteit. Van veel sociale en emotionele binding met leerkrachten en andere leerlingen kan in die korte tijdspanne nauwelijks sprake zijn.
Voor de betrokken scholen laat het voortdurend komen en gaan van groepen anderstalige kleuters, kinderen en jongeren ‘op doortocht’ niet toe om een voldoende gunstig pedagogisch klimaat te scheppen en een voldoende aangepast aanbod te waarborgen. De snelle opeenvolging van groepen die in een school aankomen en weer vertrekken, en die vaak van ongelijke omvang zijn, heeft immers ook een directe impact op de financiering en op het aanwerven en weer afstoten van leerkrachten. Uit de praktijk komen voorts signalen over onopgeloste problemen inzake het vervoer tussen opvangcentrum en scholen, en over hoge taalbarrières, die zonder tolken niet kunnen worden overwonnen.
Deze concrete ervaringen wijzen in elk geval niet op een onderverdeeld gunstige balans tussen kosten en baten. Ze zijn begin 2017 ook niet aan bod gekomen in het rapport van het zogenaamde OKANS-onderzoek en nadien evenmin in het visiedocument van Vluchtelingenwerk Vlaanderen over de onderwijskansen voor vluchtelingen. Ze laten wel zien dat in het kader van hervestiging een rechtstreekse toeleiding naar een lokaal opvanginitiatief doeltreffender kan zijn, en voor de betrokken kinderen en jongeren ook beter om de draad van het onderwijs weer op te pikken. We beseffen echter dat een dergelijke wijziging geen Vlaamse, maar een federale bevoegdheid is.
Minister, bent u bekend met de specifieke onderwijsproblemen die zich aandienen in de periode van eerste opvang van kleuters, kinderen en jongeren die hier in Vlaanderen in het kader van de hervestiging van vluchtelingen aankomen? Hoe beoordeelt u deze problemen?
Bent u bereid om deze problemen in een overleg met de federale collega bevoegd voor Asiel en Migratie aan te kaarten en een rechtstreekse toeleiding naar een lokaal opvanginitiatief te bepleiten?
Houdt u eraan dat de betrokken kleuters, kinderen en jongeren tijdens de korte tijd van hun eerste opvang, en in de praktijk zelfs maar een deel daarvan, toch naar school gaan?
Is extra vorming en ondersteuning van de teams van de scholen die op deze manier bijna elke maand een nieuwe groep van kleuters, kinderen en jongeren over de vloer krijgen, niet aangewezen?
Bent u bereid om te onderzoeken of er op het vlak van de financiering en het aantal uren leerkracht voor de betrokken scholen – OKAN-erkend (onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers) of niet – meer stabiliteit en continuïteit kan worden gewaarborgd? Zo zou een OKAN-erkende school gefinancierde uren in overtal mogen opzijzetten en kunnen inzetten bij een daling van het aantal leerlingen om voor hen toch een basisaanbod te waarborgen.
Bent u bereid om minstens al voor praktische problemen zoals vervoer en vertaling, snel een oplossing te zoeken en extra middelen uit te trekken?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega, de problematiek van kinderen die via een hervestigingsprogramma aankomen in ons land is mij bekend, net als de problematiek van degenen die tijdens de eerste zes weken van hun verblijf in Vlaanderen worden opgevangen binnen de asielcentra van Sint-Truiden en Kapellen.
Mijn diensten hebben tijdens deze legislatuur een zeer regelmatig en zeer nauw contact opgebouwd met het Federaal Agentschap voor de Opvang van Asielzoekers (Fedasil). Er wordt, veel beter dan een paar jaar geleden, aan informatie-uitwisseling gedaan. Op vrijdag 16 maart heeft het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AGODI) een netwerkdag voor onderwijsactoren en alle betrokken actoren bij de opvang van asielzoekers georganiseerd. Daar werd onder andere, collega, een sessie gewijd aan het hervestigingsprogramma. De verantwoordelijke binnen Fedasil voor het hervestigingsprogramma heeft toegelicht hoe zo’n hervestiging tot stand komt. Het gezin wordt al in het land van herkomst of het land waar het gezin voor de hervestiging verblijft voorbereid op het verblijf in België.
Daarnaast getuigden de betrokken scholen van Sint-Truiden, het lokaal overlegplatform (LOP) en de asielcentra over hoe ze aan de slag gaan met de regelmatige instroom van kinderen uit zo’n hervestigingsprogramma. Specifiek aan dat hervestigingsprogramma is dat de gezinnen die geselecteerd worden voor hervestiging vaak bijzonder kwetsbaar zijn, maar anderzijds op het moment van aankomst in ons land reeds erkend zijn als vluchtelingen. Er zijn nog administratieve plichtplegingen, waarvoor de gezinnen zich kort na aankomst moeten melden bij onze Dienst Vreemdelingenzaken, maar ze hebben wel zekerheid over hun verblijfsstatus. Dat onderscheidt hen van andere asielzoekers en vluchtelingen. Voor die gezinnen wordt een specifiek programma samengesteld van zes weken, dat hen gedurende de periode dat ze in het asielcentrum van Kapellen of Sint-Truiden verblijven, wat wegwijs moet maken in het leven hier in Vlaanderen.
Die groep is vrij kwetsbaar en dus is het ook belangrijk dat er in een medisch luik wordt voorzien in die eerste periode. Na de eerste periode worden de gezinnen dan toegeleid naar een lokaal opvanginitiatief (LOI) en worden ze ook opgevolgd door het lokale OCMW.
Wat als we het bekijken vanuit het perspectief van het gezin? Mevrouw Meuleman, u weet dat ik altijd heb gepleit voor het binnenbrengen van het onderwijsperspectief in het opvangbeleid, net om de continuïteit van die schoolloopbaan maximaal te kunnen garanderen. Ik begrijp dus zeker uw vraag. Maar er zijn er een aantal specifieke redenen, die ik ook kan begrijpen wanneer ik probeer in de omgekeerde logica te komen, waarvoor zo’n gezamenlijk traject van zes weken wel goed is.
Eén, deze gezinnen hebben al een traject afgelegd voordat ze naar België komen. Twee, Fedasil is ter plaatse geweest in het kader van een oriëntatiemissie, om die komst voor te bereiden, en die mensen zijn ook aanwezig bij aankomst op de luchthaven. Zo zien de mensen bij hun aankomst op de luchthaven meteen vertrouwde gezichten. Drie, de overstap vanuit vluchtelingenkampen is langs de ene kant voorbereid, maar langs de andere kant ook bijzonder bruusk. Gezinnen komen van de ene op de andere dag in Europa terecht. Die cultuurshock is vaak bijzonder groot. Vier, voor de gezinnen is het feit dat ze de eerste zes weken hier samen kunnen doorbrengen met andere gezinnen uit hetzelfde land van herkomst, met gezinnen die dezelfde taal spreken, van groot belang. Daar is een omgekeerde redenering die wel valabel is. Het creëert banden waar de gezinnen – als ze eenmaal verspreid over Vlaanderen gevestigd zijn – nog op kunnen terugvallen.
Tot slot, wordt in het asielcentrum voor de gezinnen een collectief programma uitgewerkt, dat inhaakt op de informatie die ze al ter plaatse kregen. Het programma wordt opgemaakt, specifiek op maat van de groep. Er is 24 uur op 24 iemand beschikbaar wanneer nodig.
Tijdens die zes weken tracht men voor de gezinnen dus een veilig kader te bieden. Vanuit dat kader worden ze dan toegeleid naar een LOI, dat weet welke informatie de gezinnen al hebben gekregen en welke nog niet. De toeleiding naar een school – en het is belangrijk om dat te onderstrepen – kan perfect door het LOI worden voorbereid, zodat de continuïteit van de schoolloopbaan maximaal kan worden gewaarborgd bij de overgang van een school in Sint-Truiden of Kapellen naar een school in de buurt van het LOI.
Op zich pleit ik zelf ook voor het maximaal vermijden van onnodige verhuisbewegingen. Maar in het kader van de hervestiging ben ik iets genuanceerder, ook om de redenen die ik u net heb opgesomd. De gezinnen weten vooraleer ze naar België komen dat ze zes weken samen in een asielcentrum zullen verblijven en dat ze daarna sowieso zullen kunnen intrekken in een woning. Waar mogelijk wordt een LOI – en dat is belangrijk – gezocht dat in de buurt ligt van familie of kennissen die al in Vlaanderen verblijven. Ook kinderen kunnen dus worden voorbereid op het feit dat ze eerst een korte periode naar een school zullen gaan om te leren kennismaken met wat een school hier precies is, maar daarna naar de school waar ze voor lange tijd zullen verblijven.
Ik kijk nu naar het perspectief van de scholen. Ook hier heb ik zeker begrip voor de gestelde vragen. Het is voor scholen geen evidente opdracht. U moet zich dat maar eens voorstellen: een groep kinderen voor een korte periode – drie tot vijf à zes weken – integreren in het schoolgebeuren. Voor veel kinderen is het bovendien de eerste keer dat ze naar school gaan, waar er kan worden gewerkt aan Nederlands leren. De kinderen moeten vaak nog wegwijs worden gemaakt in hoe een school werkt en hoe een schooldag er uitziet. U moet zich eens proberen in te leven vanwaar die kinderen komen. Zodra ze dat wat beet hebben, moeten ze vervolgens alweer vertrekken. Het is dus een beetje een komen en gaan van kinderen. Er zijn ook prille vriendschappen. Dat is ook niet evident.
Daarom hebben tijdens het Coördinatieoverleg Asiel en Onderwijs, waarnaar ik al verwezen heb en waar alle partners samenzitten, ook de kinderrechtencommissaris, de onderwijsverstrekkers zich geëngageerd om – hoe kort de periode ook moge zijn – ook voor deze leerlingen het recht op onderwijs te garanderen. Ik ben de scholen die dat engagement op zich nemen eigenlijk bijzonder dankbaar. Ik weet dat het voor hen een heel complexe opdracht is. Je moet hier proberen twee werelden met elkaar te verzoenen: langs de ene kant de zekerheid die er is dat een aantal families samenblijven en langs de andere kant de zekerheid die er ook is dat men zich uiteindelijk over Vlaanderen zal verplaatsen.
Mevrouw Meuleman, heeft het zin om die kinderen voor een korte periode naar school te sturen? Ik denk het wel. Maar ik denk dat dat ook uw overtuiging is. Niet alleen is er de leerplicht die ingaat na zestig dagen en die mogelijk overschreden wordt als men pas na zes weken zou starten met het zoeken naar een school. Maar ik denk dat het ook voor de kinderen goed is dat ze net in die periode waarin ze in die veilige en vertrouwde groep verblijven in het asielcentrum, al kennismaken met het schoolgebeuren.
Is extra vorming nodig? Op de netwerkdag waarover ik daarnet al sprak, heeft men, zowel vanuit de betrokken partners vanuit Sint-Truiden als vanuit Kapellen, getuigd over de lokale afspraken die met scholen worden gemaakt. In Sint-Truiden kiest men ervoor om de groepen toe te leiden naar een heel specifieke school en ze, net wegens die korte periode, samen te houden in een aparte klas, namelijk de wereldklas. De pedagogische begeleidingsdienst van de betrokken school heeft de school ondersteund bij het uitwerken van een aanbod en heeft ook methodes aangereikt. Daarnaast heeft het LOP van Sint-Truiden een tweedaagse vorming aangeboden aan de betrokken school. Bovendien kon de school terugvallen op heel wat ervaring met anderstalige nieuwkomers, vanuit de gewone instroom die er is bij de asielcentra. Ook hier speelt de autonomie van de scholen en het lokaal overleg. In Kapellen kiest men ervoor om de leerlingen te verspreiden over de verschillende scholen met instroom van anderstalige nieuwkomers uit het asielcentrum. De kinderen uit het hervestigingsprogramma volgen samen les met de andere anderstalige nieuwkomers, ook al is die periode kort. Ook hier gaat het om scholen met ervaring in het omgaan met anderstaligen en loopt het vlot.
Wat de financiering betreft, zijn schommelingen in uren inherent aan het onthaalonderwijs. Voor het basisonderwijs worden deze schommelingen in lestijden ondervangen doordat de lestijden slechts wegvallen wanneer het aantal kinderen onder de vier kinderen daalt, voor scholen die tellen op het niveau van de scholengemeenschap of wanneer het aantal zakt onder de twee, voor scholen die op het niveau van de school tellen.
Aangezien de betrokken scholen ook instroom hebben van andere anderstaligen uit het asielcentrum, zijn deze aantallen quasi gewaarborgd.
Voor het secundair onderwijs begrijp ik dat deze schommelingen op zo korte termijn een knelpunt zijn wat het engageren van leerkrachten betreft. Tijdens het laatste coördinatieoverleg over vluchtelingen en onderwijs op 26 maart 2018 werd dit knelpunt ook gesignaleerd door het katholiek onderwijs. AGODI ontving hierover ook signalen vanuit het LOP.
Ik engageer me ertoe om dit verder op te nemen met mijn administratie en om de verschillende pistes te bekijken. Daarvoor is wel een aanpassing van de regelgeving nodig.
Specifiek voor de leerlingen uit het hervestigingsprogramma wordt vanuit Fedasil in vervoer van en naar de school voorzien.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, ik kreeg gisteren bericht van mijn federale collega’s dat iemand van uw partij, mevrouw Heeren die burgemeester is in Sint-Truiden, een gelijkaardige vraag heeft gesteld aan staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Theo Francken. Zij lijkt de bezorgdheid te delen van het onderwijs dat die collectieve opvang in het kader van het hervestigingsprogramma toch tot redelijk wat problemen leidt.
U zegt dat die periode misschien belangrijk is en dat ze banden kunnen opbouwen met gezinnen die in gelijkaardige omstandigheden naar hier komen maar ik vraag me af, minister, of het nodig is om in een collectieve opvang te zitten om die banden op te bouwen. Ik denk dat er mogelijkheden moeten zijn om er vanuit een lokaal opvanginitiatief voor te zorgen dat men met mensen in een gelijkaardige situatie of met landgenoten banden kan opbouwen en contact kan hebben. Ik ben er niet zo zeker van dat dit de beste manier is voor de personen in kwestie, het is misschien wel de gemakkelijkste en efficiëntste methode voor de overheid. Er valt wat voor te zeggen om mensen onmiddellijk te hervestigen op de plaats waar ze zullen verblijven en de kinderen onmiddellijk en gespreid naar school te laten gaan, ook voor de scholen die heel korte opvang moeten organiseren, wat een enorm turn-over betekent. Dat brengt heel veel administratieve lasten en emotionele gevolgen met zich mee. Ook pedagogisch is dat echt niet gunstig.
Theo Francken heeft zijn antwoord op de vraag van mevrouw Heeren besloten met de zin: “Ik ben bereid om met mijn diensten deze manier van werken tegen het licht te houden.” Ik zie daar echt een opening in. Het is een beetje cryptisch en ik weet niet precies wat hij bedoelt met tegen het licht houden, maar aangezien daar een opening is, zou ik er toch op willen aandringen na te gaan wat hij daarmee bedoelt en hoe tot een oplossing kan worden gekomen.
Als daar niet onmiddellijk verandering in komt, dan zouden een aantal zaken toch anders georganiseerd moeten kunnen worden, en dan heb ik het rechtstreeks over uw bevoegdheid, minister.
Er zijn nog twee concrete knelpunten die door de scholen werden aangekaart. Er is inderdaad die wereldklas in Sint-Rita waarbij een aantal zaken zijn geregeld zoals het engagement voor het leerlingenvervoer en de tolken, maar blijkbaar is dat toch niet het geval voor de andere scholen en is daar nog geen formele structurele regeling. Wij zijn daar vragende partij voor. Wij vragen om dat voor alle scholen op dezelfde manier te formaliseren en structureel te verankeren.
Er zou een toelage zijn van 12,5 euro voor elk kind dat wordt opgevangen, maar dat is enkel per volledige maand in het kader van het OKAN-decreet. Die kinderen zitten daar soms maar drie weken door bijvoorbeeld een schoolvakantie, waardoor men niet altijd recht zou hebben op die premie die toch al zeer laag is en ontoereikend voor het didactisch materiaal dat nodig is. Kan via de regelgeving worden geregeld dat er ook financiering is voor kinderen die daar niet zo lang zitten?
De heer Daniëls heeft het woord.
De initiële vraag van mevrouw Meuleman is een terechte bezorgdheid die wij ook delen. Die kinderen komen hier met hun gezin aan en wij willen hen zo snel mogelijk onderwijs laten genieten, dat is belangrijk. Ik sta daarachter, staatssecretaris Francken staat daarachter en mijn fractie staat daarachter. Dan komt er eerst de collectieve opvang en dan de toewijzing aan een LOI, dat is nu eenmaal de manier waarop dit georganiseerd is. We moeten ook kijken naar een realistische manier om dat te doen.
En dan komen we op het punt dat die kinderen aankomen in een school waar ze niet lang verblijven om dan verder te reizen naar een plaats, een LOI en dergelijke meer. Wat doet men dan? Er zijn een aantal opties. Ze kunnen worden opgevangen in de reguliere klas. Dan is er wel een komen en gaan waardoor het moeilijker wordt om banden te smeden. Dat is niet altijd evident, ook niet voor de leerkracht. Ik verwijs naar het debat dat we net hebben gehad in verband met het basisonderwijs.
Er zijn scholen die een aparte klas inrichten. Ik denk dat dat wijs is, ik heb al dergelijke klassen bezocht. De leerkrachten die in die klassen werken, zijn daar meer in ondergedompeld en hebben een goede band met de mensen in het asielcentrum. Men wordt daar niet geconfronteerd met de problemen van komen en gaan. Wanneer men om de twee, drie of vier weken opnieuw kennismakingsrondes moet houden en opnieuw moet starten, dan vergt dat toch wel veel van de leerkrachten.
Voor de idee van een wereldklas zoals in Sint-Truiden is ook wel iets te zeggen. Ook in Klavertje 5 gebeuren daarrond zaken.
Een ander voorstel is, en dat is een keuze die niet is gemaakt maar waar ik wel wil op wijzen, dat men in de asielcentra zelf les zou geven. Dan moeten de leerlingen niet verplaatst worden, dan is er geen komen en gaan
Ik sta volledig achter de opmerking dat er goede afspraken moeten worden gemaakt tussen Fedasil en Onderwijs. Ik hoor dat de contacten goed zijn. Op 16 maart had het laatste gesprek plaats. Ik wil echter ook niet naïef zijn. Om in dergelijke situaties, in dergelijke omstandigheden een ‘one fits all’ of voor iedereen een oplossing bedenken lijkt me nagenoeg onmogelijk. Die realiteit wil ik wel voor ogen houden.
Minister, ik kijk uit naar uw antwoord in het kader van de financiering, namelijk of daar inderdaad nog naar gekeken zal worden.
De heer De Meyer heeft het woord.
Ik onthoud vooral dat er een goed gestructureerd overleg is tussen de minister van Onderwijs, de staatssecretaris voor Asiel en Migratie en Fedasil.
Wat ik bijzonder belangrijk vind, is dat de minister niet afwijkt van de lijn om elk kind recht op onderwijs te geven, zo snel als het kan.
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer De Meyer, onze doelstelling moet zijn dat een kind sowieso recht heeft op onderwijs. Die kinderen moeten vaak nog wennen aan de schoolstructuur en ik begrijp dan ook dat men er niet voor kiest om het onderwijs te organiseren in het asielcentrum maar om kinderen net te laten proeven van die schoolsfeer. Wanneer men onderwijs organiseert in het asielcentrum, dan blijft dat een onnatuurlijke wereld. Ik vind het beter dat ze naar school gaan maar dan moeten we daar de consequenties van inzien. Het gevolg is dan dat ze andere kinderen leren kennen en nog eens in een nieuw milieu zullen terechtkomen. Men moet altijd de pro’s en de contra’s afwegen. We zien dat ook wanneer het over het vervoer gaat. Scholen mogen daar zelf keuzes in maken.
Ik zal de kwestie van de vergoeding zeker bekijken. Het zou natuurlijk pijnlijk zijn dat men die vergoeding van 12,5 euro zou verliezen, het lijkt me redelijk dat we de regelgeving in die zin aanpassen. Ook wat het secundair onderwijs betreft, zijn we samen met het overleg aan het bekijken of we daar oplossingen voor kunnen vinden.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, dank u wel.
De vraag om uitleg is afgehandeld.