Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het stijgende aantal schoolverlaters zonder diploma
Vraag om uitleg over het verder terugdringen van het aantal vroegtijdige schoolverlaters
Verslag
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
Minister, uit het rapport ‘Vroegtijdig schoolverlaten in het Vlaams secundair onderwijs 2015-2016’ blijkt dat het aantal vroegtijdige schoolverlaters opnieuw is gestegen. Een vroegtijdige schoolverlater is een niet-leerplichtige leerling die het voltijds of deeltijds onderwijs verlaat zonder kwalificatie.
In het schooljaar 2015-2016 waren dat 7167 jongeren, zo’n 10 procent van het totaal aantal jongeren. Dat is een stijging ten opzichte van het voorgaande schooljaar 2014-2015. Nochtans daalde het aantal vroegtijdige schoolverlaters van 12 procent in het schooljaar 2009-2010 tot 9,7 procent in het schooljaar 2014-2015. De dalende trend wordt nu omgebogen. De grootste groep vroegtijdige schoolverlaters, zo’n 53,9 procent, komt uit het deeltijds beroepssecundair onderwijs.
De stijging zou te maken hebben met de daling van het aantal werklozen. Want hoe groter de kans op werk, hoe groter de verleiding om voortijdig de schoolbanken te verlaten. VDAB beaamt dat jongeren zonder diploma sneller werk vinden dan tijdens de economische crisis, maar stelt wel dat ze er vaak niet in slagen om die jobs te behouden. Van degenen die na één jaar na hun eerste werkgever opnieuw werkloos zijn, vormen jongeren zonder diploma de grootste groep.
Minister, welke bijkomende initiatieven wilt u nemen om jongeren aan te moedigen een diploma te behalen? Op welke manier zult u het aantal vroegtijdige schoolverlaters trachten terug te dringen?
Mevrouw Gennez heeft het woord.
De stijging van het aantal ongekwalificeerde uitstromers in ons onderwijs verontrust ons allen. Na jaren van structurele daling zien we voor het eerst opnieuw een lichte stijging. Eén op de tien jongeren verliet tijdens het schooljaar 2015-2016 het onderwijs zonder diploma. In absolute cijfers zijn dat 7167 leerlingen in Vlaanderen.
Tijdens het schooljaar 2009-2010 was nog 12 procent van de jongeren in het onderwijs ongekwalificeerde schoolverlater. Dat aandeel daalde stelselmatig tot 9,7 procent in 2014-2015. Maar nu zien we bij het eerste volledige schooljaar van deze regering opnieuw een stijging.
U gaf aan dat het waarschijnlijk een gevolg is van het aantrekken van de arbeidsmarkt. Minister, waarop is die verklaring gebaseerd? Kunt u daar wat meer duiding bij geven?
Hebt u kwalitatief onderzoek, recent of wat ouder, om deze stelling te ondersteunen?
Plant u een evaluatie van uw actieplan tegen schooluitval ingevolge deze negatievere cijfers?
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, mijn inleiding waarin ik het probleem situeer en wat cijfers geef, zal ik, gezien de vraagstelling van de collega’s, niet meer herhalen.
Minister, u geeft zelf aan dat de toename van het vroegtijdig schoolverlaten mogelijk kan worden verklaard door de aantrekkingskracht van de arbeidsmarkt. En inderdaad neemt het aandeel schoolverlaters toe in provincies waar meer vacatures zijn.
U merkt in uw persbericht terecht op dat het halen van een diploma de hefboom is naar een duurzame – en dus blijvende en stabiele – inschakeling op de arbeidsmarkt. Het is dus blijvend belangrijk verder te gaan met het terugdringen van vroegtijdig schoolverlaten.
Voor een deel zal daarop worden ingespeeld met de duale leerwegen – we hebben gisteren nog het decreet goedgekeurd – en uiteraard ook met een goede studieoriëntering – ik denk hierbij aan de modernisering van het secundair onderwijs.
Het rapport toont echter aan dat bepaalde groepen veel vatbaarder zijn voor de aantrekkingskracht van het ongekwalificeerd aan de slag gaan. Precies daar wordt de tendens dan nog versterkt. Leerlingen met een onderwijsarmoede-indicator, leerlingen uit centrumsteden, nemen een vrij hoog aantal in.
Minister, mijn vragen sluiten perfect aan bij die van de collega’s. Welke bijkomende mogelijkheden ziet u om ook in een periode van aantrekkende conjunctuur de specifiek aangegeven leerlingen met grotere onderwijskansarmoede verder te stimuleren naar het behalen van een diploma, wat toch de beste waarborg is op een blijvende en stabiele tewerkstelling?
Minister Crevits heeft het woord.
Dames en heren, in het schooljaar 2015-2016 zien we een stijging van het aantal vroegtijdige schoolverlaters van 9,7 procent naar 10,4 procent. Dat is effectief een trendbreuk met de jaren ervoor. Sinds 2007 kenden we een drastische daling van het aantal vroegtijdig schoolverlaters. In historisch perspectief staat het aantal vroegtijdige schoolverlaters nog steeds heel laag, maar in het streven naar een kwalificatie voor elke jongere, moeten we deze trendbreuk serieus nemen.
Hoe zijn we tot de conclusies gekomen? Mijn administratie analyseerde de data en stelde vast dat de trendbreuk samenvalt met een toename van de arbeidskrapte. De grotere kansen op een job zorgen ervoor dat jongeren de schoolbanken sneller verlaten. Mijn administratie heeft hiervoor de tendens van het vroegtijdig schoolverlaten vergeleken met de spanningsindicator van VDAB. De knik in de spanningsindicator valt samen met de knik in de cijfers van het vroegtijdig schoolverlaten.
Het is niet de eerste keer dat dit gebeurt. Hetzelfde gebeurde in de jaren negentig. Tussen 1990 en 1996 kende België een stijging van de werkloosheid, wat gepaard ging met meer dan een halvering van het vroegtijdig schoolverlaten. Ik geef u de hallucinante cijfers van toen: van meer dan 35 procent in 1990 naar 15 procent in 1996. Tussen 1997 en 2000 was er een daling van de werkloosheid en zag je het vroegtijdig schoolverlaten weer licht stijgen.
Dat de aantrekkingskracht van de arbeidsmarkt een rol speelt, is niet nieuw. Het Steunpunt studie- en schoolloopbanen (SSL) deed in 2015 een uitgebreid kwalitatief wetenschappelijk onderzoek naar de samenhang tussen arbeidskrapte en vroegtijdig schoolverlaten en stelde dit verband toen al vast. De titel van de studie is ‘Vroege schoolverlaters en de aantrekkingskracht van de arbeidsmarkt. Inzichten uit de regionale veranderingen voor en na de crisis van 2008’. Dit is een heel interessant onderzoek waarin staat dat het ene op het andere een impact heeft.
We zien bovendien ook dat de toename van vroegtijdig schoolverlaten niet in elke provincie even sterk is. Als we de provincies ordenen naargelang de stijging van vroegtijdig schoolverlaten – we bekijken dan het verschil tussen schooljaar 2014-2015 en schooljaar 2015-2016 –, dan komt de ordening perfect overeen met de ordening van de evolutie van de spanningsindicator van VDAB tussen september 2015 en september 2016. Limburg kende de grootste stijging vroegtijdige schoolverlaters tussen 2014-2015 en 2015-2016 met 1,52 procent en kende tegelijkertijd de grootste daling van de spanningsindicator, namelijk -3,12 werkzoekenden per vacature. Vlaams-Brabant kende een minieme daling van het vroegtijdig schoolverlaten met -0,15 procent en ook maar een minimale daling van de spanningsindicator met -0,37 werkzoekenden per vacature. Ook hier zie je een perfecte parallel.
Net zoals in het verleden kunnen we vaststellen dat er effectief een verband is tussen het aantrekken van de economie of de fluctuaties van de arbeidsmarkt en het vroegtijdig schoolverlaten. Ik verwijs trouwens ook naar het recente artikel in De Standaard waarin een analyse werd gemaakt van het feit dat werkgevers aan jobstudenten zeggen dat ze niet meer moeten studeren omdat ze daar kunnen werken. Ook dit spoort volledig met de vaststellingen die wij hebben gedaan.
Dit is uiteraard niet de enige oorzaak van vroegtijdig schoolverlaten. Ik wil me er niet achter verstoppen, maar ik moet de zaken die een rol spelen wel benoemen. Er zijn ook nog de zogenaamde pushfactoren, namelijk de oorzaken die leerlingen als het ware uit de school duwen. Denk aan schoolmoeheid, persoonlijke of familiale problemen, een foute studiekeuze, pesten, zittenblijven en spijbelen. De pushfactoren verklaren vooral de verschillen binnen een bepaald jaar, zoals de sterke band tussen leerlingenkenmerken en vroegtijdig schoolverlaten. Een leerling die op minstens drie van de vier leerlingenkenmerken aantikt, heeft ruim vijf keer meer kans om het onderwijs vroegtijdig te verlaten dan een kansrijke leerling die niet aantikt. Dit verband heeft minder te maken met de aantrekkingskracht van de arbeidsmarkt, maar meer met contextfactoren en onderwijskansen. Als we doorheen de jaren kijken, dan heeft vroegtijdig schoolverlaten te maken met de arbeidsmarkt. Als we binnen het jaar kijken en inzoomen op welke jongeren er uitvallen zonder diploma, dan komen die pushfactoren heel fel aan de oppervlakte. We moeten daarop inspelen. De pullfactoren zoals de aantrekkingskracht van de arbeidsmarkt zijn conjunctureel en verklaren vaak fluctuaties over de jaren heen.
Wat plan ik hieraan te doen? U weet dat we een actieplan ‘Samen tegen Schooluitval’ uitvoeren. Dat actieplan houdt rekening met push- en pullfactoren en heeft ook voor beide variabelen acties opgenomen. Het aangaan van de dialoog met actoren binnen het beleidsdomein Werk is van cruciaal belang. Met heel veel dank aan minister Muyters en VDAB zijn we erin geslaagd om de data-uitwisseling tussen Onderwijs en VDAB tot stand te brengen om jongeren die niet in opleiding, vorming of werk zitten (NEET-jongeren) op te sporen. Dit zorgt ervoor dat VDAB nu specifiek op zoek kan gaan naar de ongekwalificeerde NEET-jongeren. Dat is de zwakste doelgroep met betrekking tot kansen op de arbeidsmarkt. Vroeger wisten we dat niet. Jongeren haalden geen diploma en de databank van VDAB ging na wie er werk zocht. Deze databanken waren echter niet aan elkaar gekoppeld waardoor we onmogelijk konden detecteren wie er uitviel. Door de koppeling wordt dat wel mogelijk waardoor we specifieke trajecten kunnen maken om in te zetten op deze jongeren.
VDAB stelde 8,5 voltijdsequivalenten aan als ‘dedicated’ medewerkers. Zij gaan heel actief op zoek naar deze jongeren in samenwerking met partners van de netwerken ‘Samen tegen Schooluitval’. Daardoor wordt de jongere die geen opleiding volgt en geen diploma heeft gehaald, bijna letterlijk aan huis opgezocht. Dit jaar gebeurt dat als pilootproject in de centrumsteden. We zien dat schooluitval zich daar vaker situeert. Volgend schooljaar, na de evaluatie van het pilootproject, bekijkt VDAB de uitbreiding van de werking naar andere steden en gemeenten. Het is voor de eerste keer dat we dergelijke zaken doen, een primeur dus.
Wat betreft de pushfactoren zoals het welbevinden, een goede studiekeuze, zittenblijven tegengaan enzovoort, verwijs ik naar initiatieven die we nemen zoals de modernisering van het secundair onderwijs, het duaal leren en de aanloopfase, en de hervorming van de leerlingenbegeleiding – onderschat de effecten daarvan niet – waarvan we de voorbije weken het decretale kader bespraken en goedkeurden. Deze decreten bevatten cruciale ingrepen die het leertraject van leerlingen begeleiden richting de beste kwalificatie.
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. De gekwalificeerde uitstroom is uiteraard superbelangrijk. Ik verwees in mijn vraag al naar diegenen die na hun eerste werkgever opnieuw werkloos zijn. De jongeren zonder diploma vormen daarin de grootste groep. Daarom is het uitermate belangrijk om preventief te blijven handelen en jongeren en ouders bewust te maken van het feit dat het halen van een diploma belangrijk en relevant is.
Als VDAB in dat pilootproject echt op zoek kan gaan naar de jongeren die ongekwalificeerd uitgestroomd zijn en werk zoeken, dan hoop ik dat VDAB trajecten vindt om die jongeren toch warm te maken. Ik kijk dan ook uit naar de evaluatie. Kunt u zeggen wanneer deze zal gebeuren?
Het decreet Duaal Leren hebben we gisteren goedgekeurd, en daarin zitten al heel veel stappen in de goede richting. Leerlingen die schoolmoe zijn maar niet leermoe, kunnen we zo aanmoedigen om te leren op de werkvloer. In mijn gemeente Beveren loopt de samenwerking tussen bedrijven en het GTI zeer goed. Leerlingen die echt schoolmoe zijn maar nog niet arbeidsrijp, kunnen een naadloos flexibel traject (NAFT) volgen. De bedoeling is om de secundaire onderwijsinstellingen te versterken in hun omgang met de leerlingen of re-integratie van de leerling in het onderwijs te bevorderen. Het NAFT-systeem laat meer flexibiliteit toe dan de voormalige time-outprojecten.
In antwoord op mijn schriftelijke vraag nr. 207 van 8 januari 2018 over NAFT zei u dat het voor een aantal organisaties nog wat zoeken is naar het goede evenwicht tussen enerzijds het aanbieden van flexibiliteit en anderzijds het aftoppen van het vooropgestelde aantal dagdelen. Hebt u momenteel een zicht op de evolutie daarvan? Hoe evalueert u deze trajecten?
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord en de verwijzing naar de studie van het steunpunt. Ik zal ze zeker met aandacht bekijken.
Het belang van een goede studiekeuze en een goede oriëntatie en het verhogen van het schoolse welbevinden zijn dingen die men binnen de scholen en binnen het onderwijs moet versterken. We zullen de discussie van gisteren in de plenaire vergadering over de hervorming van het secundair onderwijs niet overdoen, maar ik vrees dat we daar niet op het goede spoor zitten naar een betere oriëntatie en een verlate studiekeuze. Met de modernisering van het secundair onderwijs fietsen we in de verkeerde richting.
U geeft aan dat er bij VDAB een opvolgingstraject is voor de zogenaamde NEET-jongeren. U spreekt van 8,5 vte binnen de centrumsteden. Krijgen we feedback over de evaluatie daarvan? Plant u zelf nog andere aanpassingen binnen uw actieplan ‘Samen tegen Schooluitval’?
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, het artikel in De Standaard waarnaar u verwijst, was mee de aanleiding voor het stellen van deze vraag. Ik was boos dat werkgevers een dergelijke kortetermijnredenering hebben en tegen jongeren zeggen dat ze de school mogen verlaten omdat ze werk hebben voor hen. De ministers van Onderwijs en Werk moeten daar krachtdadig op reageren. Dit is een kortetermijnredenering.
Ik las recent een interessant artikel in Klasse over deze problematiek. Men heeft het daarin over wie het grootste risico loopt, over waarom jongeren stoppen en over hoe je ze aan boord houdt. Ik geef de zes elementen die ik daarin heb gelezen. Een verbindend schoolklimaat installeren is cruciaal voor jongeren. Voorkom zittenblijven door flexibele leerwegen te installeren. Oriënteer samen met de leerling naar de meest aansluitende leerweg en studierichting. Zorg voor succeservaringen. Maak duidelijke afspraken en leefregels binnen de klas en de school. Geef inspraak en ruimte om samen te werken aan een schoolsfeer. Dit kan een kleine aanzet zijn bij het zoeken naar oplossingen.
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer De Meyer, ik ben het eens met uw opmerking over de werkgevers. Op korte termijn is het voor jongeren aangenaam dat ze kunnen gaan werken, maar dat wreekt zich op langere termijn. Als je je werk verliest en je hebt geen diploma, dan is dat heel erg. Ik verwacht veel van werkgevers om jongeren ook te stimuleren om in duaal leren te gaan. Als ze samen een dergelijk traject maken, dan haalt de jongere ook zijn diploma.
Mevrouw Gennez, u vroeg naar extra's. In het decreet Duaal Leren was aanvankelijk niet opgenomen dat jongeren ook deelkwalificaties kunnen halen. We hebben dat uiteindelijk wel opgenomen, waardoor we het voor jongeren bij wie het niet lukt om het diploma te halen, mogelijk maken om een bewijs van beroepskwalificatie of deelkwalificatie te halen om zo ook een civiel effect te geven aan wat leerlingen doen.
Ik was maandag nog op bezoek in een technische en beroepsschool dat ook een centrum voor deeltijds leren heeft. Men zei dat het opmerkelijk is hoe jongeren soms openbloeien in dat centrum voor deeltijds leren omdat er modulair wordt gewerkt en omdat jongeren sneller succeservaringen hebben. Het is echt de kunst binnen het onderwijs om jongeren op tijd te oriënteren of te heroriënteren naar een plaats waar ze misschien gemakkelijker gestimuleerd kunnen worden om alsnog een diploma te halen. Dat lukt niet altijd op een even goede wijze.
Voor het pilootproject bij VDAB zijn inderdaad 8,5 vte aangeworven. Dit schooljaar probeert men in de centrumsteden die jongeren te bereiken. Het is de bedoeling om volgend schooljaar te bekijken of dit kan worden uitgebreid, maar er zal eerst nog een evaluatie gebeuren. VDAB zal deze evaluatie doen. Als die beschikbaar is, zal ik ze u zeker ter beschikking stellen. We moeten de handen in elkaar slaan. Ik vind het wel een uitstekend initiatief van VDAB om op deze manier de opvolging te doen.
Vanuit Onderwijs staan we ook klaar. We hebben ondertussen de hervorming volwassenenonderwijs goedgekeurd. Dit heeft tot gevolg dat de centra voor basiseducatie extra tools krijgen en extra gefinancierd worden als ze jongeren of ouderen mee aan dat diploma secundair onderwijs kunnen helpen. Onze hervorming valt niet zomaar uit de lucht. We hebben een aantal extra instrumenten ter beschikking om ook de NEET-jongeren terug aan boord proberen te krijgen om een diploma te halen.
Met betrekking tot NAFT hebben we nu twee jaar ervaring. Vorig jaar is gebleken dat alle actoren de nodige trajecten hebben kunnen doen. De verhouding tussen de lange en de korte trajecten is goed gekomen.
Gisteren stelde de heer De Meyer nog een vraag over duaal leren en de aanloopfase. Er zijn jongeren die hun draai niet zullen vinden binnen de NAFT’en maar ook nog niet helemaal klaar zijn om in de aanloopfase de sprong naar werk te maken. We moeten dus nog wat tijd uittrekken – we hebben dat gisteren groeitijd genoemd – voor jongeren om binnen die aanloopfase te rijpen. Die mogelijkheid is ook uitdrukkelijk opgenomen. Ik heb daarover gisteren ook nog met minister Muyters van gedachten gewisseld.
Ik denk dat we op die manier voor alle jongeren met hun specifieke contexten en problemen wel een oplossing hebben om ervoor te zorgen dat ze hun draai vinden.
Ik wil nog één ding meegeven dat ik daarnet niet had gezegd, over de impact van zittenblijven. Jullie hebben gezien dat zittenblijven een zeer negatieve impact heeft op het uiteindelijk niet behalen van een diploma. Wie is blijven zitten, valt vaker uit. We zien toch dat onze inspanningen van de jongste jaren ter zake echt lonen. We zetten in op flexibele leerwegen, maar het aantal zittenblijvers blijft eigenlijk dalen. In 2012-2013 telde Vlaanderen nog bijna 20.000 of bijna 5 procent zittenblijvers. Dat is gedaald naar 16.000, of 4 procent. Dat is dus toch een vrij substantiële daling, en ik hoop echt dat we daar de komende jaren nog meer effecten van zullen zien. Immers, soms kan zittenblijven goed zijn, maar heel vaak werkt dat eigenlijk contraproductief voor de jongeren.
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
Minister, dank u voor die bijkomende antwoorden. Ik hoor dat er heel veel wordt samengewerkt. Dat is fantastisch. Ik denk dat het wel ook superbelangrijk is dat we daarbij de factor van de ouders niet vergeten. Heel dikwijls is het immers zo dat de jongeren zelf wel weten dat het niet goed gaat en dat ze dat heel lang kunnen verbergen voor het thuisfront. Ik weet ook niet hoe je die daar het beste bij kunt betrekken, maar ik denk dat we dat toch zeker niet mogen vergeten. Als ze 18 jaar en meerderjarig zijn, heb je daar een probleem. Ik zou er toch voor willen pleiten dat we op een of andere manier ouders toch op de hoogte kunnen brengen als het aan het mislopen is, zodat die mee op de kar kunnen springen om ervoor te zorgen dat hun zoon of dochter toch niet ongekwalificeerd uitstroomt.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, ik wil u bedanken voor uw aanvullend antwoord, waarmee ik het volledig eens ben. Ik ben het ook eens met de suggestie van onze collega dat we de factor ouders zeker en vast niet mogen vergeten.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.