Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer De Ro heeft het woord.
Leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften, die ingeschreven zijn in het deeltijds kunstonderwijs, kunnen aanspraak maken op een individueel curriculum. Sinds het schooljaar 2014-2015 kunnen ze instromen in een individueel aangepast traject. Tijdens dit eerste schooljaar waren er in totaal 126 leerlingen, het jaar daarop 544, het daaropvolgend jaar 816, om het lopende schooljaar uit te komen op 922 leerlingen met een aangepast curriculum. Ruim twee op de drie van hen bevinden zich telkens in de studierichting muziek. Deze cijfers blijken uit het antwoord op mijn schriftelijke vraag nummer 200 van 4 januari 2018.
Hoewel er ook in de academies naar inclusief onderwijs wordt gestreefd, is het steeds een evidentie om voor deze leerlingen, en in samenspraak met ouders en leerkrachten, in een aangepast pakket te voorzien. De Morgen berichtte hierover op 28 februari dat de pedagogische begeleiding vanuit de onderwijskoepel zeker aanwezig is, maar dat de middelen vaak ontbreken. Doordat het aantal uren dat aan zorg kan worden besteed, vaak te beperkt is, moet er creatief met de middelen worden omgesprongen.
Minister, in De Morgen stelt u dat er met het niveaudecreet Deeltijds Kunstonderwijs bijkomende middelen worden vrijgemaakt, maar dat die niet specifiek voor zorg bedoeld zijn. U benadrukte wel dat dit prioritair wordt in de komende maanden. Wat acht u concreet mogelijk?
Met het niveaudecreet is er meer samenwerking met het leerplichtonderwijs mogelijk. Kan er vanuit deze versterkte samenwerking ook aandacht worden besteed aan de zorg voor leerlingen in academies?
Met ingang van 1 september 2017 kunnen scholen voor gewoon onderwijs zich richten tot een ondersteuningsnetwerk, indien zich in die school leerlingen bevinden die ondersteuning nodig hebben, met een gemotiveerd verslag. Is het een optie dat ook academies zich tot deze ondersteuningsnetwerken kunnen wenden? Ik pleit niet direct voor dezelfde ondersteuning, maar de expertise zou kunnen worden gedeeld. Dat zou mijns inziens een efficiëntiewinst kunnen zijn. Maar ook voor de mensen die ondersteuning bieden, zou het misschien wel aangenaam kunnen zijn om te zien dat het niet alleen in de gewone school wordt gebruikt, maar ook bij de vrijetijdsbesteding van de kinderen in het deeltijds kunstonderwijs.
Minister Crevits heeft het woord.
Tijdens de commissievergadering van 1 februari, waar we het niveaudecreet Deeltijds Kunstonderwijs uitvoerig hebben besproken, heb ik ook het budgettaire plaatje toegelicht. Enerzijds wordt de open-endfinanciering behouden. Anderzijds worden er 3,4 miljoen euro extra middelen uitgetrokken. Die extra middelen gaan naar het verlagen van de instapleeftijd naar 6 jaar voor muziek en woordkunst-drama, ook naar Brussel, Voeren en de dunbevolkte gebieden.
Er wordt geen apart budget uitgetrokken specifiek voor de leerlingen met een beperking. Toch zien we nu al een evolutie op het terrein. Terwijl academies vroeger uitsluitend afzonderlijke lessen voor leerlingen met een beperking organiseerden, merken we nu meer en meer een beweging naar een inclusievere aanpak. Dat is een heel goede zaak. Het is onder meer het gevolg van het invoeren van de mogelijkheid tot het volgen van een individueel aangepast curriculum binnen het deeltijds kunstonderwijs. Die maatregel werd bij het begin van deze legislatuur ingevoerd. We zien dat het aantal leerlingen met zo’n individueel aangepast curriculum als gevolg daarvan jaar na jaar stijgt.
Ik verwijs naar de schriftelijke vraag nummer 260 van mevrouw Krekels en de schriftelijke vraag nummer 200 van de heer De Ro. U hebt daarover ook een mooie communicatie gedaan, mijnheer De Ro. In een artistieke opleiding, waar individuele gedrevenheid en eigen creativiteit vooropstaan, kunnen leerlingen met en zonder beperkingen veel van elkaar leren. Ik merk dat de maatregelen die academies nemen om hun onderwijs meer op maat te organiseren, eigenlijk alle leerlingen ten goede komen. We hebben dat al eens bekeken naar aanleiding van een vraag rond hoogbegaafde kinderen. De methodieken die worden toegepast in scholen om die kinderen te ondersteunen, helpen eigenlijk de hele klas, elke leerling vooruit. En hetzelfde gebeurt eigenlijk in onze academies.
Ik wil academies aansporen om hun potentieel als professioneel lerend netwerk ten volle te benutten. Heel veel dko-leerkrachten hebben ervaring in het lesgeven aan leerlingen met een beperking. Zij kunnen binnen de lerarencorpsen een coachende rol opnemen. Dit kan via coteaching of intervisie.
Aan mijn administratie heb ik de opdracht gegeven om een aantal beleidsvoorstellen uit te werken. Ik wil zeker de academies die al veel expertise hebben opgebouwd en ook de pedagogische begeleidingsdiensten daarbij betrekken. Het is zeer belangrijk dat we die expertise borgen en ook inzetten in de toekomst, want die is op heel veel plaatsen aanwezig.
Het nieuwe decreet voor het dko zet zeer sterk in op de samenwerking tussen academies en scholen. Dat zal gebeuren via lokale samenwerkingsinitiatieven die op 1 september 2019 van start kunnen gaan. Vandaag zijn er een dertigtal projecten waarbij een academie samenwerkt met het basisonderwijs, waarbij bijvoorbeeld de leraren van de academie in de klas in de basisschool muzische vorming geven. U weet dat we die mogelijkheid nu uitbreiden tot alle academies.
Samenwerking met scholen voor buitengewoon onderwijs wordt daarbij zeker aangemoedigd. We hebben participatieonderzoek gedaan. We zien dat leerlingen uit het buitengewoon onderwijs veel minder participeren dan andere leerlingen. Uw recente cijfers tonen dat er voorzichtig een inhaalbeweging wordt ingezet.
In de samenwerkingsinitiatieven tussen academies en scholen staat, naast de kennismaking van leerlingen met de kunstacademie die daar van thuis uit niet toe worden aangezet, de expertise-uitwisseling tussen leerkrachten centraal. Enerzijds kunnen de leerkrachten van het leerplichtonderwijs op muzisch vlak veel bijleren van hun collega’s uit het dko. Anderzijds is het voor dko-leerkrachten van belang dat ze op het vlak van begeleiding van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften bijleren van hun collega’s in het leerplichtonderwijs, want daar komt er ook heel veel expertise binnen.
Het uitvoeringsbesluit dat vormgeeft aan de samenwerkingsinitiatieven, is vorige vrijdag voor een tweede keer door de Vlaamse Regering goedgekeurd. Een van de criteria op basis waarvan de aanvragen zullen worden beoordeeld, is of er door het samenwerkingsinitiatief leerlingen die aantikken op leerlingenkenmerken worden bereikt of scholen voor buitengewoon onderwijs. We hebben dat dus uitdrukkelijk meegenomen in de beoordelingscriteria, net om die expertisedeling te stimuleren.
Gezien de vragen naar ondersteuning is het op korte termijn moeilijk om het actieterrein van onze ondersteuningsnetwerken nog uit te breiden. Het is iets te vroeg. We zien langzaam maar zeker dat men zijn draai vindt. Maar nu al onmiddellijk zeggen: ‘Pak dat er nog maar bij’, is een beetje moeilijk. Ik vind de suggestie die u doet om dat mee te nemen in de toekomstprognoses, wel zeer interessant.
Het lijkt mij ook interessant dat de leerkracht die een coachende rol opneemt binnen de academie ook bij het ondersteuningsnetwerk zou kunnen aankloppen met bepaalde vragen of betrokken worden bij intervisiemomenten. Dat zou zeer handig zijn. Op die manier kan hij of zij nieuwe pedagogische inzichten op het vlak van inclusie binnenbrengen in de academie.
Mijnheer De Ro, naar aanleiding van uw vraag wil ik zeker met de sector eens bespreken hoe we die samenwerking met de ondersteuningsnetwerken zouden kunnen bevorderen. Het dko is zeker vragende partij om het contact hierover met het leerplichtonderwijs te faciliteren. Het is nu nog iets te vroeg. We moeten zeker wat rust en stabiliteit proberen te brengen, maar in de toekomst liggen hier zeker grote opportuniteiten. Het is zeker al mogelijk om als coach aan te kloppen bij het dko.
De heer De Ro heeft het woord.
De cijfers waarnaar ik verwees, toonden volgens mij ook aan dat soms kleine maatregelen veel resultaat kunnen boeken, zoals het besluit van de Vlaamse Regering van 2014 voor dat eerste schooljaar. Dat zijn meestal niet de meest sexy maatregelen of de maatregelen die het grote nieuws halen. Maar als je effectief van een kleine honderd naar bijna duizend leerlingen gaat die binnen het dko een individueel aangepast curriculum volgen, en dat op slechts vier jaar, dan vind ik dat redelijk spectaculair.
Ik heb gesproken met een aantal mensen binnen het dko die leerlingen hebben die daaraan beantwoorden of die minstens wel wat bijzondere zorg hebben, over hoe dat concreet in zijn werk gaat. Ik heb ook gesproken met mensen uit de ondersteuningsnetwerken. Minister, het is inderdaad goed dat u pleit om wat rust in dat veld te hebben. Die mensen zeiden mij wel dat als zij zouden weten dat het kind is ingeschreven in het dko, waarmee ze dan een traject uitstippelen, dat het voor hen geen probleem zou zijn om te beschrijven – via mail of skype of intervisie of in een persoonlijke ontmoeting met de dko-leerkracht – wat er wordt gedaan met de klasleerkracht en het schoolteam, vanuit de problematiek van dat kind die we ervaren in de gewone klas in het lager of secundair onderwijs. Indien we die ervaring zouden doorgeven, zou dat kansen bieden en minstens inzichten geven aan mensen met betrekking tot welke maatregelen er genomen zijn om dat kind overdag te laten functioneren in een gewone school en in een gewone omgeving.
Minister, ik ondersteun u volledig. Dit is iets wat de volgende jaren kan worden opgenomen. Als we, met deze cijfers in het achterhoofd, de sector, zowel het dko als de ondersteuningsnetwerken, daarop attenderen en met hen misschien ook een paar goede voorbeelden kunnen delen, dan moeten er geen zware nieuwe maatregelen worden getroffen om ervoor te zorgen dat een aantal mensen van start kunnen gaan en dat meenemen in hun werking. Ik zei daarnet in mijn inleiding dat ik denk, eerlijk gezegd, dat als je als begeleider zou merken binnen een ondersteuningsnetwerk dat je werk dat je er overdag in steekt, je motivatie, je engagement, ook ‘s avonds of de woensdagnamiddag of op zaterdag kan worden meegenomen, waardoor dat kind zich ook daar beter kan ontplooien, dat dat iets is wat ook heel veel arbeidsvreugde kan geven aan mensen in het ondersteuningsnetwerk en aan gewone leerkrachten.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, in de besprekingen die we over het dko hadden, heeft het onderwerp mij altijd beziggehouden, uiteraard ook altijd in het kader van het M-decreet. Ik heb waarschijnlijk iets later dan de heer De Ro dezelfde vraag over de cijfers gesteld en uiteraard dan ook hetzelfde antwoord gekregen.
Er is een grote spreiding van de 922 leerlingen die momenteel met een aangepast curriculum in het dko-onderwijs zitten. Je hebt de kinderen die gewoon mee in de klas zitten en mits aanpassing nog een aantal dingen, bijvoorbeeld binnen notenleer of een instrumentopleiding, kunnen volgen, en dan een aantal dingen eventueel laten vallen of vereenvoudigen. Maar je hebt natuurlijk ook groepen van kinderen die een volledig ander programma krijgen. Zitten die leerlingen ook mee in die 922, of is er nog een andere groep? Dat gaat niet alleen over een individueel aangepast curriculum maar over een totaal ander programma dat die leerlingen krijgen. Die zitten dan ook meestal in kleinere klassen, in kleinere groepjes van vijf of zes leerlingen bij elkaar.
In dat kader heb ik in het verleden mijn bezorgdheden geuit. Ik zie hoe belangrijk het is voor die groep die een apart programma krijgt, hoe zij daarvan opleven en herleven, hoe fijn zij dat vinden om met de talenten die ze dan toch hebben, te worden geconfronteerd en dat ook op die manier te kunnen uiten. Daar kom ik toch nog eens terug op de bezorgdheid van de leerkrachten die in die kleinere groepen werken. In hoeverre worden zij in het nieuwe decreet beschermd, zodat we die leerkrachten in de klas kunnen houden? Ik weet dat er een oefening is gebeurd om te bekijken of we daar misschien een soort van apart aanbod kunnen werken, een soort van apart statuut. Misschien is dat op dit ogenblik budgettair niet mogelijk. Maar, minister, ik weet dat u zei dat het u ook na aan het hart ligt en dat u het verder zou bekijken hoe we kunnen blijven garanderen dat die leerkrachten met die groepen kunnen blijven werken. In welke mate monitoren we dat? In welke mate krijgen we daar zicht op en kunnen we daar een soort van garantie inbouwen?
De heer De Meyer heeft het woord.
De laatste vraag van de heer De Ro houdt een suggestie in die ik niet slecht vind, namelijk om de expertise te delen. De vraag is natuurlijk wat we in dit stadium moeten doen. Laten we deze initiatieven niet best van onderuit groeien? Kunnen we niet beter op termijn bekijken op welke manier we dit structureel beter kunnen verankeren en verder ondersteunen?
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Krekels, ik heb eerst voor u een ‘specialleke’. De heer De Ro heeft zijn cijfers een tijdje laten liggen vooraleer dat hij ze gecommuniceerd heeft, maar ik heb ze aan beiden bezorgd zonder daar zelf iets over te zeggen. Ik weet dat u ooit eens kwaad was omdat ik iets had gecommuniceerd. Wij proberen daar goed op te letten. Maar ik kan niet alles inhouden. Sommige parlementsleden stellen over alles een vraag, en dingen die wij gewoon zijn om te communiceren, communiceren we.
Mijnheer De Ro, een dko-leerkracht weet inderdaad vaak soms niet dat er een probleem is. En de school weet vaak ook niet dat die leerling dko volgt. Dat zijn kleine quick wins die we zouden kunnen oplossen. Dat heeft niets met ondersteuning te maken. Het gaat over evidente zaken die we zouden kunnen doorgeven. We gaan daarover dan ook met de sector samenzitten. Vaak doen ouders het wel. Maar ze doen dat niet altijd.
Mevrouw Krekels, er zijn niet echt aparte opleidingen voor leerlingen met een beperking. Academies zijn wel vrij om groepen samen te stellen, ze kunnen dus kleinere groepjes maken. Het decreet vrijwaart die vrijheid. Je moet er geen speciale dingen voor doen. Academies kunnen dat doen. We hebben alle leerlingen opgenomen in de cijfers. Indien u twijfels zou hebben, mag u een aanvullende vraag stellen. Aangezien er geen aparte opleidingen zijn en dat dat de vrijheid is van de academie, hebben wij alle leerlingen genomen die geregistreerd waren in de individueel aangepaste curricula.
Hebt u een idee van hoe dat zich verhoudt tegenover elkaar binnen die 922? Diegenen die in aparte klasjes zitten en diegenen die gewoon meedoen?
Ik vermoed dat dat niet iets is wat academies moeten doorgeven aan de overheid. We zouden dan eigenlijk al die academies daarover moeten bevragen, en ik hoed me voor extra ‘Tarra’. We zouden misschien wel eens kunnen onderzoeken vanwaar die leerlingen komen. Als academies die aparte klasjes organiseren, veel meer leerlingen aantrekken, zou dit een indicatie kunnen zijn. Maar ik moet dat natrekken bij de administratie. Men gaat er zeker niet uit kunnen halen of leerlingen in aparte groepjes zitten of niet, maar ik denk wel dat je er de woonplaats van de leerlingen uit zou kunnen halen. Maar zeker ben ik het niet. U kunt ook een schriftelijke vraag stellen daarover. Als het kan zonder de privacy te schenden, kunnen we dat meegeven. Als het niet kan, zal ik u dat melden. Misschien kunt u dat zelf zo doen. Als er plaatsen zijn waar heel veel leerlingen zijn, kunt u zelf contact opnemen met de academies.
Mijnheer De Meyer, uw suggestie zit vervat in de opdracht van mijn administratie. Ze heeft ook de opdracht gekregen om te bekijken op welke manier eventuele extra ondersteuning kan worden aangeboden op zorgvlak. We bekijken dat.
De heer De Ro heeft het woord.
Collega’s, het is interessant om eens die lijst te bekijken om te weten waar er academies zijn waar al meer kinderen zitten. Ze zijn goed gespreid over Vlaanderen. Een kleine navraag leert mij ook dat academies waar er hogere cijfers zijn, academies zijn die heel nauw samenwerken met een school van buitengewoon onderwijs uit hun stad of gemeente. Ik ga er nu niet een aantal als goed voorbeeld geven, want dan ga ik er misschien vergeten of verkeerde scholen noemen. De mensen van de belangengroepen binnen het dko bevestigden mij dat er een aantal waren die goed bezig waren.
Minister, toen ik in een ver verleden op het toenmalige kabinet nog mee beleid mocht voeren over de academies, hoorden we vaak dat academies eilanden waren waar vooral kansrijke kinderen nog extra kansen kregen. De combinatie van het antwoord zowel met betrekking tot kinderen met een SES-achtergrond (sociaal economische status) als met betrekking tot kinderen met een individueel aangepast curriculum leert mij dat op dit moment de academies een ongelooflijke stap voorwaarts hebben gezet. Ze zijn eigenlijk steeds meer spiegels van de stad of van de gemeente waarin ze liggen, zonder daar een zwaar beleid op uit te voeren. Dat stemt mij hoopvol, vooral omdat het wetenschappelijk onderzoek dat u hier al een paar keer hebt vermeld aantoont dat kinderen die in academies dans, woord, muziek, beeld tot zich nemen en die zich expressief kunnen uiten het ook gewoon beter doen in de rest van hun schoolcarrière en in het maatschappelijk leven. Hulde aan al die academies die op een goede vijf, zes, zeven jaar zo’n grote stap voorwaarts hebben gezet. Ik hoop dat ze de collega’s die nog niet zo ver staan zullen inspireren om dat ook te doen.
Voorzitter, ik weet dat het eigenlijk niet mag, maar ik wil toch nog een voorbeeldje geven. In Torhout was er een beeldendekunstgroep, het was nog geen academie, die heel nauw samenwerkte met een secundaire school buitengewoon onderwijs. Onder hun druk is de academie-afdeling uitgebreid met een afdeling beeldende kunsten, die eigenlijk is ontstaan vanuit het engagement van buitengewoon onderwijs. Dit is een prachtig voorbeeld van hoe buitengewoon onderwijs zelfs kan bijdragen tot de oprichting van een nieuwe afdeling binnen een academie. We rollen dat nu geleidelijk uit. Daar heb je buitengewoon en gewoon onderwijs die samen vormgeven aan de beeldende kunsten. Ik vind dat schitterend. Tien jaar geleden was dat niet denkbaar. Nu gebeurt dat wel.
Ik zal formeel toch aan de heer De Ro vragen of hij nog iets willen toevoegen: het parlement moet altijd het laatste woord hebben. (Jo De Ro knikt ontkennend)
De vraag om uitleg is afgehandeld.