Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Twee weken geleden vond hier een gedachtewisseling plaats met de secretaris-generaal van het departement Cultuur, Jeugd en Media, de heer Delrue, over de herstructurering van het departement. Ook na de toelichting en de vragenronde bleef onze fractie ongerust over de afschaffing van de afdeling Jeugd. De hamvraag van de hele reorganisatie is waarom de afdeling Jeugd na 72 jaar moet verdwijnen. De afdeling Jeugd werkte sector- en niveauoverschrijdend, transversaal en had zo een helikopterzicht op een integraal jeugd- en kinderrechtenbeleid.
Het Vlaamse jeugdbeleid staat internationaal trouwens bekend om zijn voorbeeldfunctie door het goede samenspel tussen de bovenbouw en de sector. Het is bijna cynisch dat wij, net op het moment dat de EU evolueert van een groot gebrek aan aandacht naar een sterke en duurzame inzet op jeugdwerkbeleid, onder andere door stimuli vanuit diezelfde Vlaamse overheid, onze internationale reputatie op de helling zetten. In alle landen binnen de EU bestaat er een of andere vorm van een degelijk uitgebouwde jeugdadministratie en hier in Vlaanderen wordt die geruisloos afgeschaft.
Als antwoord op onze vragen over de gevolgen van de afschaffing van de afdeling Jeugd verwees de secretaris-generaal naar een gesprek met de jeugdsector, dat plaatsvond op vrijdag 9 maart. De concrete vragen en voorstellen van onder andere de Vlaamse Jeugdraad en de Vereniging Vlaamse Jeugddiensten en -consulenten (VVJ) en de bezorgdheden die door de kinderrechtencommissaris in onze commissie werden geuit op 1 maart, zouden tijdens dat overleg worden besproken.
Minister, welke bezorgdheden heeft de jeugdsector geuit en in hoeverre zal hieraan tegemoet worden gekomen? Welke argumenten werden gegeven om te verantwoorden dat de afdeling Media wel als afzonderlijke entiteit werd behouden maar de afdeling Jeugd niet?
Welk antwoord werd gegeven op het concrete voorstel van de Vlaamse Jeugdraad om een Coördinator Jeugd- en Kinderrechtenbeleid, met een sterke cel Jeugdbeleid rond zich, toe te voegen aan de nieuwe structuur van het Departement CJM?
Welk antwoord werd gegeven op de uitgebreide brief die VVJ stuurde met vijf rollen die moeten worden toegewezen aan ambtenaren om een goed beleid voor kinderen en jongeren te garanderen?
Minister, wat is uw standpunt over het resultaat van dit overleg tussen de jeugdsector en de secretaris-generaal?
Minister Gatz heeft het woord.
Vooreerst verneem ik van Vlaamse Jeugdraad dat men tevreden is dat dit gesprek heeft plaatsgevonden. Men geeft aan dat het departement dit gesprek goed had voorbereid en ook uitgebreid de tijd nam. Zoals ik eerder al aangaf, onderschrijf ik het belang van een geïntegreerd jeugdbeleid, waarbij de kracht van ons jeugdwerk gekoppeld wordt aan het categoriaal beleid. Om dit te kunnen waarmaken is een sterk departement noodzakelijk waarbij deze visie ook uitdrukkelijk wordt opgenomen. Ik ben ervan overtuigd dat iedereen zich hiervoor wil inzetten.
Het Departement CJM ontving op vrijdag 9 maart vertegenwoordigers van de ‘bovenbouw’ Jeugd: De Ambrassade, de Vlaamse Jeugdraad, Jint, de vereniging Vlaamse Jeugddiensten en het Kenniscentrum Kinderrechten. De secretaris-generaal lichtte de hervormingen toe en besprak ook de issues die door de Vlaamse Jeugdraad en de VVJ waren opgeworpen, met de bovenbouwactoren. De bekommernissen van de vertegenwoordigers van de bovenbouworganisaties voor het beleidsveld en de ‘doelgroep’ jeugd hadden betrekking op de structuur als zodanig, waarbij zij vrezen voor een versnippering van het jeugd- en kinderrechtenbeleid. Tevens waren zij bezorgd over het verdwijnen van de unieke wijze van overleg tussen administratie en het middenveld, zoals die bij Jeugd bestond in de vorm van de zogenaamde ‘reflectiegroepen’.
Samenvattend ging het om de vier volgende bekommernissen. Kinderen en jongeren moeten een plaats krijgen in de missie en visie van het departement. De Vlaamse Jeugdraad wil een coördinerende cel geïntegreerd jeugd- en kinderrechtenbeleid met mandaat. De verankering van de reflectiegroepen is nodig. De Vlaamse Jeugdraad en bovenbouw Jeugd moeten betrokken worden bij de monitoring van de impact van de herstructurering.
U vroeg welke argumenten werden gegeven om te verantwoorden dat de afdeling Media wel als afzonderlijke entiteit werd behouden, maar de afdeling Jeugd niet. Ik moet u daarbij wel zeggen dat ook de afdelingen Erfgoed, Kunsten en Sociaal-cultureel werk niet meer bestaan. Dit onderwerp werd als dusdanig niet op tafel gelegd door de gesprekspartners. Zoals ik eerder al toelichtte tijdens een vorige vergadering, werden bij het uittekenen van de nieuwe organisatiestructuur processen die sterk bij elkaar aanleunen, gebundeld tot clusters of afdelingen in functie van de voornaamste ‘klant’ of doelgroep die ze bedienen – het gaat om elementen als kennis en beleid, subsidiëren en erkennen, waarborgen en beheren, communicatie en interne organisatie – terwijl teams zo veel mogelijk verbindend werden samengesteld. Daarbij werd niet vertrokken van de vraag welke afdelingen of teams al dan niet behouden zouden worden. Eerder werd gekeken hoe de dienstverlening in de toekomst optimaal georganiseerd kan worden. Het blijft zo dat de beleidsuitvoerende processen gelinkt aan Media van een heel andere aard zijn en moeilijk op te splitsen zijn, temeer daar de kritische massa daar te beperkt was. Lees: de afdeling Media is kleiner dan u denkt.
De vraag om een cel Jeugdbeleid werd ondervangen door het netwerk jeugd, dat precies als doel heeft om lopende en toekomstige initiatieven of acties binnen de verschillende betrokken teams op elkaar af te stemmen, maar ook aanpassingen aan bestaande of ontwikkeling van nieuwe beleidsinstrumenten te kunnen doen, telkens vanuit een zelfde, inhoudelijk denkkader, op het knooppunt tussen het categoriale en sectorale om een geïntegreerd jeugd- en kinderrechtenbeleid te kunnen garanderen.
Dit netwerk wordt aangestuurd door een trekker, en bestaat verder uit zes ankerpunten, één binnen elk van de betrokken teams, die op hun beurt een beroep kunnen doen op een uitgebreider netwerk van experten binnen en buiten de organisatie. De netwerken hebben binnen de organisatie een adviserende bevoegdheid, en kunnen die zowel proactief als reactief uitoefenen. Het is de bedoeling dat zij betrokken worden bij beleidsvoorbereidende en -evaluerende trajecten, bijvoorbeeld voor de opmaak van beleidsnota’s en -brieven, voor de opmaak of aanpassing van de sectorale regelgeving, of de opmaak van een veldanalyse en degelijke meer. Zij krijgen hiervoor ook een duidelijk mandaat en ruimte in hun takenpakket om deze rol te kunnen opnemen.
De secretaris-generaal van het departement gaf een presentatie waarin hij eerst uitgebreid stilstond bij de doelstellingen en bouwstenen van het veranderingstraject en het nieuwe organogram. Ook lichtte hij toe hoe de verschillende aspecten verbonden aan het beleid voor kinderen en jongeren, gaande van de monitoring, de coördinatie van het geïntegreerd jeugd- en kinderrechtenbeleid over de ondersteuning van het jeugdwerk als sector tot de communicatie, vervat zitten in het takenpakket van de verschillende betrokken teams en wat de rol daarbij is van het netwerk jeugd. Tevens gaf hij aan dat het de bedoeling is om de werking van de reflectiegroepen te continueren. Heel wat aandachtspunten uit de brief van VVJ kwamen gaandeweg al aan bod. Aan het eind van de presentatie ging het departement nog eens specifiek in op de vijf rollen die VVJ naar voor schuift en hoe die opgenomen worden in de nieuwe structuur.
U vroeg naar mijn standpunt hierover. Welnu, ik ben verheugd dat er een open gesprek heeft plaatsgevonden met alle betrokken partijen. Er werd voldoende tijd uitgetrokken om tot een constructieve dialoog te komen. Ik heb begrepen dat alle bekommernissen behandeld konden worden, dat er geluisterd is naar elkaar en dat er antwoorden op vragen zijn gegeven. Dit werd als erg positief ervaren door de verschillende gesprekspartners en is voor herhaling vatbaar. Het departement zal de impact van het veranderingstraject zelf voldoende monitoren en zal hier te gepasten tijde ook zijn ‘klanten’ of doelgroepen over bevragen. Daar zullen de bovenbouworganisaties ook bij betrokken worden. Ik denk dat we intussen het departement de tijd moeten gunnen om de implementatie te voltrekken en de kinderziektes weg te werken. We gaan ervan uit dat dit tegen de zomer gebeurd zal zijn. Dan zullen we zien of alle constructieve elementen die op dit ogenblik in de dialoog aan bod zijn gekomen, ook voldoende op het terrein voelbaar zijn. Ook blijf ik ervan overtuigd dat zij net als voorheen zullen blijven instaan voor een kwalitatieve ondersteuning van het beleid voor kinderen en jongeren.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Minister, ik ben blij dat u het belang van een geïntegreerd jeugdbeleid erkent. Ik ben ook heel blij te horen dat er een vruchtbare dialoog plaatsvond tussen de secretaris-generaal en de jeugdsector. Ik had een iets ander gevoel over de vruchtbaarheid van de dialoog die we hier in de commissie hadden en ik heb hetzelfde opgevangen van andere collega’s.
U somde de bekommernissen van de jeugdsector op, maar ik heb niet altijd gehoord hoe hieraan tegemoet zal worden gekomen. Daarom heb ik nog enkele bijkomende vragen.
Ik heb vernomen dat er vijf sectorale netwerken zullen worden opgericht, waaronder ook het sectorale netwerk jeugd. Dat is een goede eerste stap, maar daar schuilt ook het probleem in. Jeugd is geen louter sectoraal beleidsdomein, zoals ik in mijn inleiding al zei. Dat netwerk moet het sectorale net overstijgen, want daarin zit de kracht en de garantie voor een integraal jeugd- en kinderrechtenbeleid. Het moet meer dan een netwerk zijn en niet het zoveelste overlegplatform. Daar vrezen we vanuit de CD&V-fractie voor. Dat netwerk moet een mandaat krijgen en dat mandaat en die coördinatie missen we momenteel.
Kinderen en jongeren moeten een plaats krijgen in de missie en de visie van het departement. Het is dat nieuwe karakter van het integraal jeugd- en kinderrechtenbeleid dat ook vertaald moet worden in de missie en de visie. Ook daar wordt nu al iets meer aan tegemoet gekomen. Er is daartoe nu blijkbaar een openheid vanuit het departement, terwijl ik niet die indruk had bij de hoorzitting hier. Ik heb toen opgemerkt dat in de visie en de missie het woord ‘jeugd’ geen enkele keer voorkwam. Het mag nu wel niet alleen bij woorden blijven, er moeten ook daden komen, of anders gezegd geen blabla, wel boemboem. Het beleidsdomein Jeugd is een uniek beleidsdomein, dat de kracht van jeugdwerk verbindt met een sterk jeugd- en kinderrechtenbeleid. Daar zijn we het allemaal over eens.
Minister, u verwees naar de afdeling Media, die veel kleiner is en op zich blijft bestaan, maar is de jeugdsector niet anders dan de cultuur- en mediasector, zeker wat betreft die verbinding met een sterk jeugd- en kinderrechtenbeleid, en is het daarom niet belangrijk dat die aparte afdeling Jeugd nog blijft bestaan? Bent u het eens met die vaststelling?
Tot slot heeft de Vlaamse Jeugdraad ook gevraagd om die drie bestaande reflectiegroepen jeugd- en kinderenbeleid, decreet Vlaams Jeugd- en Kinderenbeleid en Bovenlokaal Jeugd- en Kinderenbeleid, te verankeren, zowel naar aanpak als mandaat. Gaat die verankering zeker gebeuren? U hebt dat al toegelicht maar niet wat betreft die vraag van de Vlaamse jeugdraad.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
We zijn uiteraard ook tevreden dat het gesprek heeft plaatsgevonden. Het is voor ons ook enorm belangrijk dat de sector bij dit alles betrokken blijft en alles goed opvolgt. Het is nu afwachten hoe alles zal evolueren.
Ik sluit mij aan bij de bijkomende vraag van de heer Van de Wauwer. De Vlaamse Jeugdraad gaf nog de suggestie om Jeugd toe te voegen aan de missie en de visie van het departement. Wat zijn de mogelijkheden daarvoor en hoe kan men dat concretiseren? Minister, hoe staat u daartegenover?
Ik sluit mij ook aan bij de bekommernissen van de heer Van de Wauwer. Minister, het echte probleem is dubbel. De secretaris-generaal reorganiseert zijn departement op basis van processen in plaats van op basis van de inhoud. Dat is een legitieme keuze. Het zou even legitiem zijn om het omgekeerd te doen. Door die keuze te maken, benadert hij het domein Jeugd als een sector en niet als een categorie. U zegt terecht dat voor Media andere processen en werkwijzen gelden en dat het kleiner is dan we denken, maar in het geval van het jeugdbeleid zijn de aandachtspunten en de benaderingswijze veel breder dan puur sectoraal. Het gaat niet om jeugdwerk. Trouwens, het woord ‘jeugdwerk’ komt voor in een van die nieuwe afdelingen of teams, zoals het nu heet. Het is symptomatisch dat er staat ‘jeugdwerk’ en niet ‘jeugd’. Dat betekent dat men hierover denkt in termen van decreten en regelgevingen, die vaak over subsidiestromen gaan, en die processen voor de behandeling van dossiers zijn, terwijl het eigenlijk over veel meer gaat.
U kunt het er als minister inhoudelijk wel mee eens zijn, denk ik, dat het gaat om de positie van de jeugd in de samenleving en hoe vanuit het jeugdbeleid daarop wordt ingespeeld en daarmee wordt omgegaan. Dat is het fundamentele pijnpunt van dit verhaal, hoe de secretaris-generaal dat ook organiseert. Ik denk dat hij zijn benadering kan behouden, maar dan moet hij het jeugdbeleid veel zichtbaarder maken in teams en afdelingen, maar niet in losse netwerken en zeker niet in vrijblijvende structuren. Het moet leesbaar zijn in het organogram. Het moet een toegekende taakstelling krijgen, bijvoorbeeld onder de vorm van een coördinatiecel Jeugd, ik zeg maar wat, zodat het een soort van legitimering krijgt en autoriteit krijgt binnen de structuur. Dan denk ik dat hij zijn benadering van het procesdenken kan combineren met wat wij in deze vergadering vragen, namelijk de aandacht voor een breed jeugdbeleid, dat breder is dan een jeugdwerkbeleid.
Minister, deze bekommernis wordt hier zeer breed gedeeld en ik hoop dat de secretaris-generaal daar de nodige aandacht voor kan opbrengen, en op basis van die inzichten zijn plannen kan bijstellen.
Minister Gatz heeft het woord.
Ik kom terug op de vier hoofdbekommernissen van de jeugdsector in het gesprek met de secretaris-generaal en wil nog eens met u nagaan in hoever daarmee uw vragen al zijn beantwoord. Daarnaast, weet u dat er een bepaalde autonomie is van de secretaris-generaal voor de organisatie van het departement. Wat betreft de eerste twee bekommernissen van de jeugdsector over het krijgen van een plaats in het departement en de coördinerende cel, denk ik dat we op dit ogenblik moeten bekijken in welke mate dat netwerk, dat een lossere indruk geeft dan een cel of een afdeling, die rol volwaardig kan overnemen.
U hebt wel gezien in het antwoord dat ik u net gebracht heb dat het wel degelijk de bedoeling is om dat netwerk uitdrukkelijk taken en een mandaat te geven. We moeten nu zien in hoeverre de procesmatige aansturing van de nieuwe organisatiestructuur van de administratie met dat netwerk een volwaardig antwoord geeft op die eerste twee vragen. Ik denk dat dat mogelijk is. Dat was vervat in mijn slotwoord, waarbij ik zei dat we in de komende maanden nog even de tijd moeten geven hoe zich dat gaat zetten. Dat zal de hoofdspanning zijn in de verdere opvolging van de vragen van de jeugdsector en van een aantal parlementsleden ten aanzien van de administratie.
De twee andere vragen, de verankering van de reflectiegroepen en het betrekken bij de monitoring van de impact van de herstructurering, zijn wel degelijk ondubbelzinnig positief beantwoord door de secretaris-generaal. Ik ga ervan uit dat dat gewoon verder zal worden opgevolgd.
Ik denk dat we de eerste twee elementen nu nog enige tijd moeten geven. U kent de jeugdsector ook. Wanneer zij een bepaalde zaak aanbrengen, laten zij niet onmiddellijk los. Dat debat, dat overleg zal zeker constructief kunnen voortgaan. Het is zinvol dat het gesprek dat heeft plaatsgevonden op 9 maart, over één of twee maanden best nog eens ten gronde en uitgebreid wordt overgedaan. Dan zal kunnen worden bekeken in hoeverre de bekommernissen van de jeugdsector werkelijk tegemoet worden getreden. Ik denk in elk geval dat de basis om dat te kunnen doen, absoluut gelegd is.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Minister, dank u wel voor de verdere antwoorden. Ik blijf het een jammere zaak vinden dat de afdeling Jeugd na 72 jaar zal verdwijnen, maar we kijken uit naar wat er de komende maanden gaat gebeuren. Ik kan beloven dat we dit van hieruit, en ik namens de CD&V-fractie, verder zullen blijven opvolgen. U verwijst naar de jeugdsector die zich echt in dingen vastbijt. Ik ben zelf nog jeugdig genoeg: ik beloof dat ik mij hier als een pitbull in zal blijven vastbijten en dit verder zal opvolgen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.