Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Zoals u weet, zijn er voor 55-plussers vier vormen van beschikbaarheid: actief, aangepast, passief en niet beschikbaar voor de arbeidsmarkt. Begin dit jaar stelde ik een schriftelijke vraag waaruit blijkt dat er voor twee van die vier categorieën, namelijk de passief en de niet-beschikbaren, geen cijfers voorhanden zijn bij VDAB over hun uitstroom uit de werkloosheidsverzekering. Voor actief en aangepast beschikbaren zijn er wel cijfers voorhanden. Maar daar blijkt er een groot verschil te zijn tussen beide groepen op het vlak van uitstroom naar werk.
Uit de cijfers in het antwoord op de schriftelijke vraag blijkt dat één kwart, 24 procent, van de ingestroomde 55-plussers aangepast beschikbaar moet blijven. Driekwart is actief beschikbaar. Als we kijken naar de uitstroom uit de werkloosheid merken we dat 51 procent van de actief beschikbaren de werkloosheid heeft verlaten, tegenover 56,8 procent van de aangepast beschikbaren. Als we ons dan focussen op de uitstroom naar een job – want daarover gaat het – merken we dat het aandeel van de aangepast beschikbaren met 17,7 procent ongeveer de helft is van de actief beschikbaren, met 34,8 procent. Met andere woorden, van degenen die uitstromen uit de werkloosheid van de aangepast beschikbaren gaat een op de drie naar een job, terwijl dat dat bij de actief beschikbaren meer dan twee op de drie is.
Uit de cijfers lees ik dat het statuut van aangepaste beschikbaarheid leidt tot een gevoelige afname van de kans op doorstroming naar een andere job. Nochtans is het stelsel niet bedoeld om de doorstromingskansen te verminderen, maar wel om een apart kader te creëren, op maat van oudere werkzoekenden, om ervoor te zorgen dat ze op een werkbare manier opnieuw aan de slag kunnen.
Die cijfers doen vragen rijzen rond de activering van de groep van aangepast beschikbaren. Ze lijken te impliceren dat een daling van de activeringsdruk leidt tot een daling van de uitstroom naar een job. Daarnaast doet het feit dat passief beschikbaren ook beschikbaar moeten blijven voor de arbeidsmarkt en enkel moeten ingaan op uitnodigingen en vacatures van VDAB, maar dat diezelfde VDAB niet eens uitstroomcijfers van de passief beschikbaren ter beschikking heeft, mij vragen stellen bij de mate van activeringsdruk die op deze categorie van werkzoekenden wordt uitgeoefend.
Blijkbaar wordt de effectiviteit van het eigen beleid van VDAB naar de passief beschikbaren niet cijfermatig opgevolgd. Dat is enerzijds begrijpelijk, omdat deze categorie van mensen die minimaal 60 jaar zijn of een beroepsverleden van 38 jaar kunnen aantonen, minder prioritair worden behandeld na één jaar werkloosheid. Maar anderzijds strookt het niet met het opzet om mensen tot hun 65e beschikbaar te houden voor de arbeidsmarkt. En uiteraard kunnen we alle beschikbare arbeidskrachten gebruiken om de krapte op onze arbeidsmarkt aan te pakken. Last but not least zitten ze ook in een statuut dat hen niet ontslaat van beschikbaarheid. Ze worden enkel ontslagen van de plicht om zelf initiatieven te nemen.
Minister, in welke mate leidt minder activeringsdruk op werkzoekenden tot een lagere uitstroom naar werk?
Wordt er vanuit VDAB als regel minder prioriteit gegeven aan het activeren van mensen die in een andere vorm dan actieve beschikbaarheid worden ondergebracht?
Bent u van oordeel dat aangepaste beschikbaarheid vooral moet passen in maatwerk en niet zozeer in een mindere kans of inspanningen op activering?
Hoe kan worden verklaard dat de doorstroom van de groep passief beschikbaren naar werk niet wordt opgevolgd door VDAB? Op welke manier kan VDAB dan de effectiviteit van zijn eigen beleid opvolgen?
Minister Muyters heeft het woord.
Mevrouw Talpe, de federale werkloosheidsreglementering bepaalt de rechten en de plichten waaraan werkzoekenden moeten voldoen, naargelang hun beschikbaarheid. Dat weet u. Binnen die grenzen en rekening houdend met de VDAB-prioriteiten en -capaciteiten, heeft de raad van bestuur van VDAB dat dan vertaald naar hun concrete werking.
U hebt het juist naar voren gebracht: de uitstroom verschilt wezenlijk naargelang de beschikbaarheid van de werkzoekende. Dat mag ook niet verbazen, aangezien er een verschil is van rechten en plichten bij de diverse types van beschikbaarheid.
En dan is er nog een belangrijk ander aspect, namelijk de economische conjunctuur. In een moeilijke economische toestand, zoals we de voorbije jaren hebben gekend, werd door VDAB niet prioritair ingezet op de werkzoekende 55-plusser. Dat lijkt mij juist: als je veel werkzoekenden hebt en weinig vacatures, is het heel moeilijk om 55-plussers te activeren. Ik denk dat iedereen dat wel zag. Het was op dat moment dan ook niet opportuun om de werkzoekende te benaderen met een stringente aanpak die weinig resultaat zou hebben.
In functie van het profiel van de werkzoekende en de economische conjunctuur werd het activeringsbeleid toen ook vormgegeven.
Vandaag is de situatie op de arbeidsmarkt natuurlijk wel anders. Er is namelijk een krapte. Heel wat bedrijven zoeken werknemers met allerlei verschillende competenties. Zeker de 55-plusser krijgt veel meer kansen op de arbeidsmarkt. Er komen daarover nog wat vragen. Maar als je de cijfers bekijkt, zie je dat er al maanden een verlaging is van het aantal werkloze 55-plussers.
Meer en meer bedrijven beseffen dat werkervaring ook een meerwaarde heeft. Toen de conjunctuur duidelijk aan het verbeteren was, heb ik dan ook het initiatief genomen om een versnellingsplan op te stellen, waarbij we alle langdurig werklozen screenen tijdens de volgende twee jaar. We zullen al die gescreenden een aanbod op maat doen en hen zo proberen te begeleiden naar de arbeidsmarkt.
Daarnaast is er het actieplan ‘Actief en consequent bemiddelen’, voor mij toch een sluitstuk van ons activeringsbeleid en zeker belangrijk voor deze doelgroep.
We kunnen nog geen resultaten voorleggen, want we moeten het nog doen. Ik heb er deze week nog over gesproken met Fons Leroy. Ik volg elke stap dus ook heel nauw op. Maar als je bijvoorbeeld die screening met derden zult doen, dan zijn er regels om de keuze te maken wie van die derden dat mag doen. De dingen vragen tijd. Maar de beslissingen over wat we zullen doen, zijn allemaal genomen.
U weet ook dat er een nieuw dienstverleningsmodel wordt uitgewerkt door VDAB, in samenspraak met de sociale partners. Dat heeft zeker ook als doel de afstand van de werkzoekenden tot de arbeidsmarkt sneller in te schatten, maar ook de werkzoekenden vanaf het begin intensief te activeren. Het zal dus minder de eenheidsworst zijn van: de eerste drie maanden doen we bij iedereen zus en de volgende stap is zo. Neen, we zullen een meer intensieve activering doen en de link tussen werkgevers en werkzoekenden intensifiëren. Ook de aangepast beschikbare werkzoekenden zullen in deze uitwerking worden meegenomen.
Voor alle werkzoekenden wordt hetzelfde doel nagestreefd: een dienstverlening op maat om de kloof met de arbeidsmarkt zo snel mogelijk te overbruggen. De arbeidsmarktsituatie van vandaag laat immers niet meer toe dat 55-plussers niet actief worden meegenomen in ons beleid. Met andere woorden, ze moeten worden meegenomen in ons beleid.
Naar aanleiding van een eerdere schriftelijke vraag heb ik VDAB gevraagd om cijfers te verzamelen over passieve beschikbaarheid. Voor de passief beschikbaren is er, voor alle duidelijkheid, geen nieuwe instroom. Doordat die wetgeving is veranderd, hebben we geen nieuwe passief beschikbaren meer.
VDAB heeft de passief werkzoekenden in het najaar van 2016 gecontacteerd om samen met hen te zoeken naar begeleiding op maat. Maar, zoals u weet, hebben zij andere rechten en plechten. Slechts 1,7 procent is ingegaan op het aanbod van een begeleiding op maat. In oktober 2016 waren er 2745 passief beschikbare, niet-werkende werkzoekenden gekend bij VDAB. Eind februari 2018 zijn daarvan 390 personen, 14 procent, uitgestroomd uit de werkloosheid. Maar slechts 15 daarvan, 0,5 procent, stroomden uit naar werk. Ik zei het al en u hebt het zelf ook al aangegeven: die passief beschikbare werkzoekenden hebben een aantal rechten en plichten die maken dat de stap naar het toch gaan werken, heel moeilijk is. Daarom is het goed dat we geen nieuwe instroom krijgen bij die passief werkzoekenden.
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Voorzitter, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb een aantal opmerkelijke zaken gehoord. Ik ben in ieder geval blij dat u het verschil in de uitstroom naar werk hebt opgemerkt en dat u daarbij stilstaat.
Want het kan dan misschien wel liggen aan een andere conjunctuur, maar we moeten het wel nauw opvolgen. Ik hoop inderdaad dat de ‘gap’ kleiner wordt, onder impuls van een betere conjunctuur en ook met de instrumenten die in de steiger staan en het alternatieve dienstverleningsmodel waarvan we heel wat verwachten en waarvan ik denk dat het heel wat in zijn mars heeft.
Ik heb het ook al gezegd: de wortel is te verkiezen boven de stok. We moeten zeker op dat elan verdergaan en die cijfers ‘in de mot houden’, zoals we dat zeggen in West-Vlaanderen.
Het kan inderdaad niet zijn dat VDAB dezelfde inspanningen levert naar actief of aangepast beschikbaren. Los van het feit dat ze al dan niet zelf inspanningen moeten leveren, moet die druk, die inspanning krak hetzelfde zijn. Ik verwacht daar een betere uitstroom.
Wat de uitstroom van de aangepast beschikbaren uit de werkloosheid betreft: eigenlijk zijn dat communicerende vaten. Als ze naar de ziekteverzekering gaan, wint niemand daar uiteindelijk bij. Dan riskeer je ze ook voorgoed kwijt te raken en komen ze niet meer terug naar de arbeidsmarkt. Ik hoor u dat nu ook zeggen over de passief beschikbaren, dat hetzelfde zich daar voordoet.
U hebt een aantal cijfers gegeven. U verwees naar een schriftelijke vraag. Dat was heel wat informatie, die ik nog wel eens in detail zal bekijken.
Er is de vraag of we die verschillende vrijstellingsregimes moeten evalueren. Dat moet natuurlijk samen met het federale niveau gebeuren, op het vlak van de werkloosheidsreglementering.
Tot slot wil ik u vragen of u in samenspraak met het federale niveau een oefening zou kunnen opstarten om de effectiviteit van die verschillende huidige vormen te evalueren en desgevallend bij te sturen.
De heer Ronse heeft het woord.
Ik ben het volledig eens met wat mevrouw Talpe zegt, vooral met het laatste dat ze aanhaalt. Vorige week zijn we met de commissie op werkbezoek gegaan naar VDAB. VDAB heeft daar het nieuwe model toegelicht. Het was vrij indrukwekkend. Ik heb daar ook aan Fons Leroy gevraagd hoe hij vandaag denkt over al die types beschikbaarheid. Hij zei dat die types beschikbaarheid compleet achterhaald zijn. Ze belemmeren VDAB om mensen die talent hebben, 55-plussers, effectief maximaal te helpen hun kansen te ontplooien en toe te leiden naar een job.
Die types beschikbaarheid vormen echt een probleem. Ik ben blij dat mevrouw Talpe zelf zegt dat het op federaal niveau zou moeten worden aangepakt. ‘It takes three or four to tango’ op federaal niveau. Ik ben dus benieuwd naar het betoog van de heer Bothuyne, of hij ook wil dat dat wordt aangepakt op federaal niveau. En dan denk ik wel dat we u nog meer marge kunnen geven om mooi te scoren op onze Vlaamse arbeidsmarkt.
De heer Annouri heeft het woord.
Het is fascinerend om te zien hoe vaak deze commissie als een soort voorprogramma van het federale niveau dient. Het is altijd interessant om te zien hoe dat verloopt.
Minister, ik sluit mij aan bij de vraag van mevrouw Talpe. Het is een interessante vraag. We hebben allemaal al voldoende debatten gevoerd over de 55-plussers op onze arbeidsmarkt. Een deel van hen bewijzen hun meerwaarde en staan te popelen om aan de slag te gaan op onze arbeidsmarkt. Er zijn heel wat positieve projecten om hen mee aan de slag te helpen.
Tegelijkertijd is er de problematiek waarnaar collega Talpe terecht verwijst.
Minister, ik heb een informatieve vraag. U gaf daarnet de cijfers van februari 2018. 300 personen, 14 procent, stromen uit. Slechts 0,5 procent stroomt uit naar werk.
Passief beschikbaren.
Ja, natuurlijk. Maar wat is er dan gebeurd met die 99 procent? Hebt u er zicht op waar die dan precies zijn terechtgekomen? Welke cijfers zitten daarachter? Waar zijn zij terug te vinden?
De heer Bothuyne heeft het woord.
Collega’s, ik ben gechoqueerd. Vlaanderen is niet het voorprogramma van het federale niveau. Het federale niveau is ten hoogste het voorprogramma van het Vlaamse. En sinds de laatste staatshervorming ligt het zwaartepunt van de bevoegdheden inzake arbeidsmarktbeleid zeker in Vlaanderen. De copernicaanse evolutie – of revolutie, zo u wilt – heeft zich in het arbeidsmarktbeleid voor een groot stuk al voltrokken. In die zin, collega’s, vind ik dat we niet naar het federale niveau moeten kijken om ons eigen arbeidsmarktbeleid te evalueren.
Uiteraard is er een samenspel nodig tussen het federale en het Vlaamse niveau. En dat is er ook. De beschikbaarheidsvereisten zijn slechts een paar maanden geleden aangepast in overleg tussen het Vlaamse en het federale niveau.
Ik denk dat er een continu overleg moet zijn om die vereisten aan te passen aan de realiteit van de arbeidsmarkt, net zoals de dienstverlening van VDAB zich aanpast aan de arbeidsmarkt, zoals de minister zei. De krapte op de arbeidsmarkt is nu een stuk acuter dan voorheen. De bereidheid bij werkgevers om 50- en 55-plussers tewerk te stellen is inderdaad toegenomen. Maar ook de dienstverlening van VDAB is aangepast. Misschien zijn er op dat vlak hier en daar nog een aantal zaken voor verbetering vatbaar, los van wat er in het samenspel met het federale niveau nog kan worden aangepast.
De werkzoekenden die vacatures krijgen, worden gebombardeerd met vacatures. Vaak gaat het over duizenden vacatures per werkzoekende die worden opgestuurd. Het ‘Mail op Maat’-systeem is op dat vlak nog veel te weinig fijnmazig en zorgt ervoor dat werkzoekenden eigenlijk niet op een gerichte manier worden geholpen in hun zoektocht naar een gepaste job. Ook daar is dus zeker nog verbetering mogelijk. Minister, laat ons in eerste instantie daarvan werk maken.
Minister Muyters heeft het woord.
Mijnheer Bothuyne, het verbaast mij altijd dat u, over alles wat al is beslist en dat we al gaan doen, zegt dat er verbetering mogelijk is. Ja, we weten dat en we doen daar iets aan. Dat is bezig. U bent er vorige week geweest. U hebt gehoord wat ze aan het doen zijn en hoe de dienstverlening verandert. Laat ons dat nu toch eens gewoon doen. U geeft de indruk op de kap te zitten van VDAB. Ik vind dat ze nogal sterk inspelen op die bijkomende vragen. Maar ik ben blij te horen dat u zegt: ‘Laat ons de manier waarop VDAB inspeelt op de nieuwe situatie, ook hanteren voor de wetgeving.’ Ik voel dat u erin meegaat om die beschikbaarheid aan te kaarten op het federale niveau. Dat is een goede zaak. Ik zal het zeker aan bod brengen bij mijn collega Kris Peeters. Dat is zeker nog vatbaar voor verbetering.
Of we het voor-, na- of hoofdprogramma zijn, wil ik in het midden laten. Ik ervaar regelmatig wel dat het moeilijk is dat je die aspecten van werk nog altijd op twee niveaus hebt en dat het lang niet altijd logisch in elkaar zit. Dat kan ik wel zeggen. Dat is ook zeker nog vatbaar voor verbetering, mijnheer Bothuyne. Ik hoop dat u mij daarin steunt.
Er zijn inderdaad aanpassingen die beslist zijn, maar nog niet uitgerold. Dat besef ik heel goed. We blijven het opvolgen dat die gebeuren. Ik heb het daarnet gezegd en ik herhaal het: ik heb dinsdag Fons Leroy gezien na de beleidsraad. Ik zal nu elke maand na de beleidsraad met Fons Leroy spreken om te zien hoeveel van die 55-plussers er gescreend zijn, hoeveel er effectief een pad naar werk hebben gekregen, hoeveel er aan het werk zijn, hoeveel in opleiding enzovoort. Ik zal dat maandelijks met hem doornemen, zodat ik er zeker van ben dat die nieuwe uitrol effectief gebeurt en dat we daarvan hopelijk snel resultaten kunnen zien.
Mevrouw Talpe heeft het woord.
De achterliggende essentie – collega Annouri heeft het ook al aangehaald – is de verhoging van de werkzaamheidsgraad van de 55-plussers en hoe we onze vacatures kunnen invullen.
De cijfers van de uitstroom naar werk sprongen in het oog en kon ik niet naast mij neerleggen. Daarom is het goed dat we daar even over spreken en dat we duidelijk kunnen stellen in welke context we dit moeten zien. We moeten het uiteraard continu monitoren. Dat hebt u ook aangegeven. Ik hoop dat uw maandelijkse date met Fons Leroy tot een goede uitrol kan leiden.
We zijn al met twee om die tango uit te voeren wat betreft de evaluatie van de verschillende vormen van beschikbaarheid. Nu, een tango is al moeilijk genoeg met twee. Ik spreek uit ervaring. Ik hoorde bij collega Bothuyne niet meteen een groot enthousiasme voor een tango of een bijsturing, omdat een aantal zaken inderdaad pas recent werden vastgelegd. Maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat we constant moeten evalueren. Het is een levend geheel en we moeten openstaan voor zaken die schuiven, die wijzigen.
Ik kijk in ieder geval uit naar de cijfers op een volgende vraagstelling. Ik hoop dat ik dan kan vaststellen dat die verbeteren, althans wat betreft de uitstroom naar werk.
Minister Muyters zal nog antwoorden op de vraag van de heer Annouri over de passief beschikbaren.
Minister Muyters heeft het woord.
Ik herhaal: we kunnen zeggen dat er vanaf 2 oktober 2016 geen instroom meer was. En dan zijn er 2745 passief beschikbaren. 390 daarvan zijn uitgestroomd: een deel naar werk en een deel naar bijvoorbeeld pensioen of ziekte. (Opmerkingen van Imade Annouri)
En de anderen blijven dan gewoon in de passieve beschikbaarheid.
Minister, ik zie dat u hier een mooie tabel hebt.
Ja, maar die bevat geen details.
De vraag om uitleg is afgehandeld.