Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Van Malderen heeft het woord.
Collega’s, minister, vandaag loopt in de media nog altijd een campagne rond de Vlaamse zorgverzekering. Daarin kunnen we vernemen dat iedereen in Vlaanderen die ouder is dan 25 jaar een bijdrage moet betalen. Die bedraagt vandaag 51 euro of 26 euro, naargelang je financiële situatie. Daarmee open je dan het recht op een aantal tegemoetkomingen. Dat recht wordt vandaag al door meer dan 300.000 Vlamingen uitgeoefend.
Er is een heel interessant debat gaande. Ik las in het welzijns- en gezondheidsmagazine van de Vlaamse overheid het standpunt van Zorgnet-Icuro. Zij vinden die zorgverzekering heel goed, maar vinden dat er kan worden gesleuteld aan het bedrag van 51 of 26 euro. Zorgnet vindt dat dat bedrag omhoog mag, maar dat je daarbij rekening moet houden met de financiële draagkracht van de mensen. Zorgnet stelt dat het bedrag vandaag relatief laag is, waardoor mensen het niet echt beschouwen als een verzekering. Zorgnet pleit ervoor om bij een verhoging rekening te houden met de financiële draagkracht van mensen, door bijvoorbeeld – en Zorgnet maakt het dan concreet – vier trappen in de bijdrage te voorzien. Verder gaf de zorgkoepel nog aan dat burgers beter moeten worden geïnformeerd in het kader van de solidariteitsbijdrage die het systeem werkbaar moet maken.
Minister, u was heel snel om Zorgnet-Icuro van antwoord te dienen. U zei: “Van een verhoging van de Vlaamse zorgpremie kan er deze legislatuur geen sprake zijn.” Daarmee schoof u vakkundig door naar de volgende Vlaamse Regering en de volgende Vlaamse minister van Welzijn. Ik gaf het daarnet al aan: we komen heel snel in een systeem van afrondende zaken terecht. De verkiezingen liggen nog ver voor ons.
Sp.a vindt de zorgpremie binnen de Vlaamse sociale bescherming (VSB) bijzonder belangrijk, omdat we willen gaan voor zorggarantie. Minister, ik wil u nogmaals uitnodigen op ons congres volgende zaterdag in Antwerpen, waarop we het over zorggarantie zullen hebben. Uiteraard speelt VSB daarin een belangrijke rol. En ook de berekening van de bijdrage is daar uiteraard voer voor een interessante discussie.
Ik ben er, samen met Zorgnet, van overtuigd dat een inkomensgerelateerde bijdrage soelaas kan bieden aan bekommernissen die de zorgkoepel formuleerde, maar dat die ook de financiële draagkracht van burgers niet in het gedrang zou brengen.
Minister, hoeveel budget is er volgens u nodig om de doelstellingen met betrekking tot VSB die in het decreet worden vervat, ook in de praktijk te halen? Op welke manier denkt u dit concreet te financieren?
Kunt u een overzicht geven van voor hoeveel de eigen bijdrage van gebruikers vandaag meetelt op het totale budget van VSB?
Het viel mij op dat u enkel reageerde over de timing van een eventuele verhoging. Maar hoe staat u ten opzichte van de andere opmerkingen van Zorgnet-Icuro in dit dossier? Heel concreet: hoe staat u ten opzichte van het bepalen van de bijdragen op basis van het inkomen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, de Vlaamse sociale bescherming bestaat momenteel uit het zorgbudget voor zwaar zorgbehoevenden, het zorgbudget voor personen met een handicap en het zorgbudget voor ouderen met een zorgnood. Bij de begrotingsopmaak 2018 werden de uitgaven hiervoor geraamd op: voor het zorgbudget voor zorgbehoevenden, 389,2 miljoen euro; voor het zorgbudget voor personen met een handicap, 61,7 miljoen euro en voor het zorgbudget voor ouderen, 361,2 miljoen euro. In totaal gaat het over een budget van 812,10 miljoen euro.
De inkomsten uit de zorgpremie werden bij begrotingsopmaak 2018 geraamd op 216,3 miljoen euro.
Vanaf 2019 worden twee nieuwe pijlers geïntegreerd in de Vlaamse sociale bescherming: de mobiliteitshulpmiddelen en de residentiële ouderenzorg. Bij de begrotingsopmaak werden de uitgaven voor deze sectoren geraamd op respectievelijk 70,5 miljoen euro en 2,1 miljard euro.
Overeenkomstig de Bijzondere Financieringswet werden de middelen voor beide bevoegdheden in hun globaliteit overgeheveld naar de regio’s. Bovendien wordt de dotatie voor de zesde staatshervorming jaarlijks aangepast aan de stijging van het bruto nationaal product en aan het aantal 80-plussers. De vereiste middelen voor mobiliteitshulpmiddelen en ouderenzorg zijn daarin opgenomen.
Toch is het belangrijk dat de Vlaamse overheid de groei van de uitgaven voor de Vlaamse sociale bescherming op langere termijn inschat. Daartoe is in het ontwerp van decreet Vlaamse sociale bescherming, dat hier hopelijk binnenkort kan worden besproken, de volgende bepaling ingeschreven: “Bij de start van de legislatuur stelt de Vlaamse Regering, op basis van een analyse van de evolutie van de zorgnoden en rekening houdend met de budgettaire marges, een meerjarenraming op met betrekking tot de onderdelen van de Vlaamse sociale bescherming waarvoor het beschikbaar aanbod geprogrammeerd is. Deze meerjarenraming wordt besproken in het Overlegcomité Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, vermeld in artikel 3 van het decreet tot oprichting van het Overlegcomité Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.”
In dat kader is aan het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG) ook een studieopdracht ‘Prognoses zorgnood en model van budgetbewaking’ toegewezen. Dit prognosemodel beoogt voor de evolutie van de zorgnoden de noodzakelijke prognoses te maken en de toekomstige evolutie van zorgzwaarte in kaart te brengen. Wanneer dit model operationeel is, zal de overheid in de mogelijkheid zijn om de simulaties uit te voeren met verschillende waarden voor de relevante parameters.
Het is dus de bedoeling dat, na debat en op basis van onderbouwde gegevens, bij de start van iedere legislatuur wordt nagegaan wat de noden zijn van de Vlaamse sociale bescherming en hoe die zullen worden ingevuld. Dit debat moet plaatsvinden in het kader van de Vlaamse Raad voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, die binnenkort na de goedkeuring van een decreet zal worden opgericht. Tevens zal dat dan in overleg zijn met alle betrokken actoren en zal met die actoren worden nagegaan of en in welke mate het noodzakelijk is om de zorgpremie hieraan aan te passen.
Wat de vraag betreft over het bepalen van de zorgpremie op basis van het inkomen verwijs ik naar de volgende bepaling in het ontwerp van decreet Vlaamse sociale bescherming: “De personen die aangesloten zijn bij een zorgkas moeten vanaf de leeftijd die de Vlaamse Regering bepaalt, jaarlijks een premie betalen voor de Vlaamse sociale bescherming. De Vlaamse Regering kan sociale correcties toepassen voor de leden met recht op een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering, als vermeld in artikel 37, paragraaf 19, van de Ziekteverzekeringswet. De Vlaamse Regering kan, bij substantiële verhoging van de premies, deze ook moduleren, rekening houdend met de financiële draagkracht van de gebruiker.”
Er is in de regelgeving die hopelijk door uw parlement wordt goedgekeurd, dus voorzien in de mogelijkheid om verdere differentiëring te bepalen. Maar of, wanneer en op welke manier dit wordt toegepast, zal voorwerp uitmaken van debat waarop we uiteraard niet kunnen vooruitlopen.
We mogen daarbij ook niet vergeten dat een groot deel van de middelen voor VSB uit algemene middelen komen, en die zijn wel degelijk voor een heel groot stuk wel degelijk inkomensgerelateerd.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, in sneltreinvaart hebt u hier een heleboel cijfers gegeven. Ik zal die zeer goed moeten nalezen. Het valt mij trouwens op dat de antwoorden soms iets langer zijn en het tempo iets trager. Minister, ik vraag mij af of alleen maar het tijdstip van deze vraag daar iets mee te maken heeft.
Ik vraag mij twee dingen af. U zegt – ik parafraseer: ‘Ik hoef daar eigenlijk niet op te antwoorden, want in het decreet is vastgelegd dat we pas bij het begin van de volgende legislatuur’ – het begint hier een interessant lijstje te worden – ‘de behoeften en de cijfers moeten inschatten.’
Maar betekent dat dan, minister? Dat het decreet dat u hebt ingediend, eigenlijk volledig blindvaart? Want u hebt in het decreet een aantal taken vooropgesteld, waarvan u zegt dat u die kunt en zult doen met VSB.
Ik kan me moeilijk voorstellen dat daar geen budgettaire ramingen mee gepaard zijn gegaan. In het andere geval is dat decreet niet meer dan een ‘wishlist’, waar geen enkele budgettaire onderbouwing voor is. Ik snap dat u dat eigenlijk al in deze legislatuur voorbereidt voor de volgende. U verwijst naar de raad die in voorbereiding, u verwijst naar een opdracht die is gegeven, maar mijn vraag is echt wel letterlijk welk budget er nodig is om de doelstellingen te halen die zijn vervat in het ontwerp van VSB-decreet. Ik kan me moeilijk voorstellen dat u daar blind vaart en ik zou graag dat cijfer kennen. Dat is eigenlijk een herhaling van mijn vraag. Het volstaat niet te zeggen dat men dat gaat ramen in het begin van de volgende legislatuur. Dat is evident. Ik heb ook gelezen dat die oefening dient te gebeuren, maar ik wil toch wel de budgettaire impact kennen van de algemene doelstellingen zoals vervat in het ontwerp van decreet dat we gaan bespreken. In het andere geval hebben we hier een beetje een debat met een blanco cheque en is er blijkbaar niet op voorhand geraamd.
Een belangrijk antwoord is dat niets in de decreettekst in de weg staat dat er wordt gewerkt met bijdragen gediversifieerd volgens inkomen. U verwijst terecht naar het aandeel dat uit de algemene middelen komt. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat daar in deze legislatuur eigenlijk voor een stukje op is ingeteerd, als ik dat zo mag zeggen. Door de verhoging naar 51 euro forfaitair is het aandeel van de algemene middelen inkomensgerelateerd ten opzichte het forfaitaire uiteraard afgenomen. Ik hoop dat een volgende regering die stap minstens niet herhaalt, en het liefst zelfs omkeert.
Een aspect dat nog niet aan bod is gekomen en waar ik u wil naar vragen, heeft ook te maken met die zorggarantie. We hebben hier heel vaak het debat over tekorten, over wachtlijsten. Dan valt het me op dat in Vlaanderen eigenlijk enkel het onderwijs en het systeem van de dienstencheques een open-endfinanciering kennen. Als er meer leerlingen zijn, gaan er meer centen naar het onderwijs. Als er meer dienstencheques worden verkocht, dan gaan er meer centen naar dienstencheques. Als we werk willen maken van een zorggarantie, dan zou misschien toch ook een open-endfinanciering van minstens een aantal aspecten ervan mogelijk moeten zijn. Minister, hoe kijkt u daarnaar? U hebt gezegd dat niets in de weg staat dat er een inkomensgerelateerde bijdrage komt, maar in het debat tot nu toe vind ik eigenlijk heel weinig terug over open-endfinanciering, en als je zo’n vehikel maakt, is dat misschien toch wel een te overwegen aspect.
Ik wil het woord nemen omdat ik de vraag interessant vind, en het antwoord van de minister ook. Minister, u hebt duidelijk geschetst wat er allemaal op stapel staat, en de schikkingen die zijn getroffen. Collega Van Malderen, ik vind dat u een beetje de vlucht vooruit neemt. Dat is al de tweede keer vandaag dat er ‘en cours de route’ plots grote nieuwe uitdagingen worden vooropgesteld. Ik kom u echter tegemoet. We hebben die discussie hier al een aantal keren aangevat. Als inderdaad die algemene middelen in die mand, in die bundel van de Vlaamse sociale bescherming zo belangrijk zijn, en die zijn inderdaad nu ‘gepreleveerd’ inkomensgerelateerd vanuit de federale instrumenten, moeten we dan op termijn niet gaan naar een herziening? Minister, u hebt ook aangegeven dat dat tot de mogelijkheden behoort, maar dat moet inderdaad voorwerp uitmaken van een groot debat. U spreekt van die Vlaamse raad. Ik denk dat dat richting de volgende legislatuur een van de hete hangijzers zal zijn. Daarbij wil ik dan toch opnieuw opmerken dat dat voor ons – en ik denk dat dat ook altijd de filosofie is geweest van die Vlaamse sociale bescherming – een sokkel is waarbij op termijn in de Vlaamse Gemeenschap alle aspecten van zorg, en van gezondheidszorg ook, zoals u weet, het best worden ingekanteld. Dan moeten we natuurlijk op termijn naar een heel andere, brede financiering evolueren.
De federale ziekteverzekering is ook een verplichte ziekteverzekering en is inderdaad inkomensgerelateerd, maar dat is een groot debat, dat veel verder gaat dan het bestek van een vraag om uitleg hier in de commissie. De geesten rijpen echter en die discussie is inderdaad aan de orde.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik probeer me nu voor te stellen wat we volgende weekend allemaal op het grote congres zullen horen. (Gelach)
Ik denk dat we eens een reconstructie zullen maken van de vragen die de jongste weken zijn gesteld. We hebben echter allemaal het gevoel dat zorggarantie een thema zal zijn.
Mijnheer Persyn, u hebt gelijk dat dit een interessante discussie is. Jammer genoeg is die niet echt gepast op dit moment in het kader van een vraag, maar het is wel een fundamentele discussie die we, zeker als het VSB-decreet in het parlement wordt behandeld, ten gronde kunnen voeren.
De VSB-constructie bestaat eigenlijk uit twee stukken. Enerzijds is er een open-endstuk. Dat zijn de budgetten die ter beschikking worden gesteld. Voor het basisondersteuningsbudget is dat nu open-end geworden voor diegenen die benoemd zijn, in algemene termen. Die hebben daar recht op. Daar is geen prioriteringssysteem meer in. De open-endgroep is nu toegevoegd wat de verhoogde kinderbijslag betreft. Dat is de laatste groep. Eigenlijk zijn dat open-endsystemen: wie aan de voorwaarden voldoet, heeft er recht op en krijgt het.
Aan de kant van de diensten waarop men een beroep kan doen, is het een geprogrammeerd aanbod. Ik kan me natuurlijk vergissen, maar als ik internationaal een beetje rondkijk, heeft elke constructie op een of andere manier een evenwicht tussen allerlei randvoorwaarden, waarvan een toch ook de budgettaire consequentie en beheerbaarheid daarvan is. Het programmeren van het aanbod is een techniek om dat te kunnen doen. Als je echt iedereen maximaal de kans wil geven om de juiste ondersteuning te krijgen, wat de grote uitdaging is, dan moet je er natuurlijk voor zorgen dat de programmatie van je aanbod voldoende groot is, dat je programmatie ook wordt aangepast aan de evoluties van de zorgvraag en dat je daar dus ook je budgettair kader op afstemt. Dat is de redenering die achter die constructie zit.
Als je het anders wil, dan zijn er allerlei formules denkbaar. Je zou het zo kunnen maken dat iemand die een bepaalde zorgzwaarte heeft, recht heeft op een budget in een woonzorgcentrum, en je het aantal woonzorgcentra niet programmeert: iedereen mag op elk moment ergens een woonzorgcentrum openen, als je er maar voor zorgt dat je mensen hebt die dat willen betalen. De constructie die in de tekst zit, is dat we gaan voor een programmatie van het aanbod. Uiteraard zal dat voldoende groot moeten zijn om aan die noden tegemoet te komen. Dat is ook de politieke uitdaging. In deze legislatuur hebben we aan de ene kant de nieuwe bevoegdheden geassumeerd en geprobeerd daar een geïntegreerd model van te maken, met één inschalingssysteem, automatische rechtentoekenning enzovoort. We moeten trouwens nog een stuk doen tegen het einde van dit jaar. Tegelijkertijd hebben we dat gecombineerd met een zeer groot groeipad. De capaciteit in de woonzorgcentra stijgt enorm. We doen een beweging inzake de zorgzwaarte. Het aantal uren voor gezinszorg stijgt. Er zijn dus een aantal groeipaden. Voor de ene is dat niet genoeg, de andere zal ze substantieel noemen. Ik vind ze in de gegeven omstandigheden toch vrij substantieel, maar uiteraard weten we dat dat de volgende legislatuur zeker nog moet worden doorgezet. Dus, om inderdaad een mechanisme te hebben dat toelaat om de politieke overheid te sensibiliseren en te verplichten zich uit te spreken over de invulling van een programmatie, is de techniek gebruikt van een groeipad dat in alle duidelijkheid moet worden opgesteld bij de start van de legislatuur en waarbij het wetenschappelijk onderzoek dat is gevraagd, ook kan helpen om dat te onderbouwen. Ik vind dat persoonlijk een goede formule, omdat dat de combinatie mogelijk maakt. Er is een incentive om zich toch consequent uit te spreken over een groeipad in elke legislatuur, zoals we dat ook in deze legislatuur hebben gedaan. We hebben zelfs meer gedaan dan we bij de start van de legislatuur voor een aantal sectoren hadden voorzien. Dat wordt gecombineerd met de onderdelen van een consistente Vlaamse sociale bescherming.
In die zin ben ik dus eerder voorstander van die techniek en hoop ik uiteraard dat, als we in het parlement in de commissie komen, u daarvoor gewonnen bent en dat met ons kunt onderschrijven.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Over een onderwerp dat blijkbaar vandaag – en dat hoor ik zowel de minister als de heer Persyn zeggen – niet rijp is, hoor ik hier vandaag toch interessante insteken. Ik vond het wel aan de orde. Als een koepel als Zorgnet-Icuro in een publicatie van de Vlaamse overheid standpunten inneemt, vind ik dat een parlement daar in de eerste plaats ook over moet en kan debatteren.
Ik vind trouwens dat hier al te vaak, en dat stoort mij een beetje, wordt gezegd dat we aan het einde van de legislatuur zijn. Het is maart 2018. Minister, u hebt nog 20 procent van uw legislatuur als minister te gaan. Ik zou u toch aanraden om die zeer nuttig en heel concreet te besteden. Ik hoor u heel interessante dingen zeggen, maar – en dat is mijn kritiek – dit zit al te vaak op het niveau van freewheelen.
U bent pleitbezorger van een aanpak vertrekkend vanuit de programmatie, maar u zegt dan als belangrijke premisse dat het groeipad en de uitbreiding voldoende groot moeten zijn. Ik denk dat daar het kalf gebonden ligt, want tot nader order is dat niet het geval en is uitbreidingsbeleid, en dus ook elk beleid in deze sector, een stukje het managen van tekorten. Ik zou hopen dat we erin slagen om een paradigmashift te realiseren en kunnen vertrekken vanuit de behoeften die in de samenleving bestaan, effectief garanties kunnen bieden en vervolgens nagaan wat nodig is om dat te realiseren. Ik denk dat inkomensgerelateerde bijdragen en een verantwoorde open-endfinanciering daar aan de orde zijn.
Maar ik wil positief afronden. Collega Persyn, u zegt dat de geesten aan het rijpen zijn. Ik denk dat het parlement bij uitstek de komende maanden een plek is om dat debat aan te gaan, het grotere debat, het specifieke debat, waar nodig. We zullen daar dan ook de nodige initiatieven toe nemen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.