Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, de vrijheid van onderwijs ligt vast in onze Grondwet. Om te zorgen dat dat geen dode letter zou worden, is het belangrijk dat de regelgeving van het onderwijs in waarborgen voorziet.
Een van de waarborgen voor de vrijheid van onderwijs is het systeem van de minimumpakketten. Minimumpakketten geven scholen voor sommige klasgroepen meer lesuren dan waar ze volgens de gewone berekening recht op zouden hebben, omdat ze die op die manier in leven kunnen houden als garantie voor de vrije schoolkeuze.
Op dit ogenblik is de reële kost van minimumpakketten in ons onderwijs 16.660.494 euro. Dat blijkt uit het antwoord op mijn vraag nummer 93 van 7 november 2017. Het bedrag ligt min of meer in de lijn van de vorige jaren. Het is iets minder dan vorig jaar, maar meer dan het jaar daarvoor.
In 2010 merkte het Rekenhof echter al op dat het huidige berekeningssysteem voor minimumpakketten kan leiden tot ongewenste neveneffecten. Scholen met minimumpakketten halen er voordeel uit om kleine administratieve groepen op te richten of in stand te houden als ze er minimumpakketten voor kunnen krijgen. Tot voor kort kon men zelfs leerlingen weigeren om die groepen klein te houden. Gelukkig is dat nu in de regelgeving verboden.
Toch is de berekening van de minimumpakketten soms zo ruim dat de toegekende lesuren in andere groepen worden gebruikt. Een minimumpakket houdt er bijvoorbeeld geen rekening mee dat leerlingen van een kleine groep voor sommige vakken horizontaal of verticaal samen worden gezet met andere groepen. Ook wordt op het minimumpakket een gunstiger aanwendingspercentage toegepast dan op het aantal uren uit de gewone berekening. Minister, tijdens de vergadering van de commissie Onderwijs van 14 januari 2017 stelde u in uw antwoord op mijn vraag om uitleg dat een monitoring van het gebruik van de minimumpakketten zinvol zou zijn.
Een aanpassing van de afstandsnorm of van het minimum aantal leerlingen per graad lijkt vrij delicaat, maar een lineaire aanpassing van het te verwerven minimumpakket is misschien haalbaar zonder pedagogische problemen. Zelf heb ik enkele berekeningen gemaakt met concrete voorbeelden uit scholen. Een aanwending van 90 procent zou meer dan 5,5 miljoen euro uitsparen.
Minister, is er ondertussen een monitoring gebeurd van de berekening en de aanwending van de minimumpakketten? Zo ja, met welk resultaat? Acht u het zinvol om het systeem van de minimumpakketten te verfijnen zodat de extra middelen ook effectief worden gebruikt als waarborg voor de vrije schoolkeuze en om te vermijden dat ze oneigenlijk worden gebruikt voor pedagogisch comfort in andere groepen? Is de piste om het aanwendingspercentage van de minimumpakketten naar 90 procent te brengen, haalbaar zonder pedagogische problemen te veroorzaken?
Minister Hilde Crevits heeft het woord.
Mijnheer De Meyer, ik zal uw drie vragen samen beantwoorden. Minimumpakketten spelen een rol bij het garanderen van de vrije schoolkeuze, naast bijvoorbeeld gunstiger rationalisatienormen voor scholen die aan een aantal voorwaarden voldoen. Het gaat om een forfaitair pakket of noodpakket aan uren-leraar als het resultaat van de normale berekening met de coëfficiëntenmethodiek onvoldoende is om te beantwoorden aan de wettelijke verplichting tot volledige en kwaliteitsvolle leerplanrealisatie.
Minimumpakketten worden toegekend via een relatief complexe berekening, die u terugvindt in omzendbrief SO 55 en worden enkel toegekend als scholen aan bepaalde voorwaarden voldoen. Zo moet er bijvoorbeeld per onderwijsvorm en per graad waarop het minimumpakket van toepassing is, een minimum aantal leerlingen zijn en moet uit de berekening blijken dat het minimumpakket voordeliger is dan de gewone berekening.
Over de jaren heen is de regelgeving op minimumpakketten wat verstrengd. Zo moet blijken dat het verschil tussen het minimumpakket en de normale regeling groot genoeg is – de zogenaamde spanningsvelden – en recentelijk werd geregeld dat minimumpakketten en volzetverklaringen niet compatibel zijn. Onder andere in de vergaderingen van 14 januari en 10 november 2016 hebben we uitgebreid gesproken over de minimumpakketten. Ik heb toen de resultaten van een eerste monitoringsoefening bezorgd. In concreto hebben we toen gekeken of scholen bewust programmaties hebben doorgevoerd om nadien een minimumpakket te krijgen. Dat bleek toen het geval voor 1 school op 82 scholen die een minimumpakket kregen.
Een tweede element dat we toen hebben bekeken, was of er afwending van uren gebeurde. Ook hiervoor konden we uit de databanken geen harde bewijzen trekken dat het ging om onverantwoorde afwending.
Het valt op dat de lijst van scholen die in aanmerking komen voor minimumpakketten, over de schooljaren heen relatief stabiel is gebleven. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op uw schriftelijke vraag nummer 93 van 7 november 2017. Wat de omvang van het minimumpakket betreft: uit niets blijkt dat die onredelijk hoog zou zijn. Een verlaging van het aantal uren van een minimumpakket of het aanpassen van het aanwendingspercentage kan dus wel degelijk een risico op ontoereikend pedagogisch comfort inhouden.
Als enkele jaren terug voor de minimumpakketten een aanwendingspercentage van 98,57 procent is ingevoerd, dan was dat niet omdat de pakketten te ruim waren, maar enkel en alleen vanuit budgettaire noodzaak, zoals trouwens ook voor alle andere bestaande aanwendingspercentages op de lerarenomkadering en de totale puntenenveloppe bestuurs- en ondersteunend personeel. Ik ben dan ook terughoudend om het aanwendingspercentage zonder meer terug te schroeven.
Het opvolgen van de aanwending van minimumpakketten is niet evident. Minimumpakketten maken immers deel uit van de uren voor lerarenomkadering, waarbij het principe van de vrije aanwending vooropstaat.
De bedoeling van de regeling inzake minimumpakketten is, wat mij betreft, zeker verdedigbaar, maar het is niet uitgesloten dat in sommige gevallen scholen er in hun studieaanbod en populatie bewust naar zouden kunnen streven om aan de voorwaarden voor minimumpakketten te voldoen. Mijnheer De Meyer, in die zin is uw vraag terecht. Ik sta dan ook zeker open voor het verder verfijnen van het systeem of het zoeken naar alternatieven die de vrije keuze kunnen waarborgen. Zoals ik ook vroeger aangaf, acht ik het niet opportuun om dit geïsoleerd te doen, maar denk ik dat het beter is daar rekening mee te houden in het globale nieuwe financieringsmodel dat voor het voltijds gewoon secundair onderwijs nodig is vanaf het schooljaar 2021-2022, bij de invoering van de nieuwe tweede graad van het secundair onderwijs.
De huidige berekening van het pakket uren-leraar voor de tweede en derde graad gebeurt op basis van parameters en van een studieaanbod dat niet meer strookt met de gemoderniseerde structuur – dat is dus de matrix. Ik heb mijn administratie de opdracht gegeven om pistes te verkennen voor een nieuwe financiering, rekening houdend met wat hierover in het masterplan staat: transparant, minder degressief, integratie van gelijke onderwijskansen (GOK), respect voor vrije keuze en budgetneutraal. Op wat dat in de toekomst voor de minimumpakketten zal betekenen, kan ik op dit ogenblik niet vooruitlopen omdat we die oefening nog aan het maken zijn.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, ik noteer vooral dat u zegt open te staan voor alternatieven en dat u op termijn binnen een globaal kader toch wel een aantal elementen verder wilt bekijken om na te gaan of er zinvollere alternatieven zijn.
Collega’s, ik ben mij er ten volle van bewust dat dit een vrij gevoelige materie is.
Minister, u weet dat ik een paar accenten anders leg dan de vorige ministers en dan u in uw antwoord. Ik heb een aantal voorbeelden waarbij ik op basis van het urenpakket duidelijk kan bewijzen dat men heel royaal bedeeld is en dat het geen enkel probleem vormt om een redelijk aantal procenten te besparen.
Collega’s, als men in die scholen die werken met minimumpakketten, één of twee leerlingen méér heeft, krijgt men plotseling veel minder lestijden ter beschikking. Bovendien hebben de scholen die werken met minimumpakketten een gunstiger aanwendingspercentage voor die studierichtingen dan voor alle andere studierichtingen die worden georganiseerd en dan in alle andere scholen. Minister, indien u de zaak verder zou willen onderzoeken – en als parlementslid kunnen we daartoe initiatieven nemen – zou het mij interesseren te weten hoe het aantal leerlingen bij de start van het schooljaar in studierichtingen met lestijden de maanden daarna evolueert.
Een tweede zaak die mij in het bijzonder bezighoudt, is hoeveel lestijden van de gekregen lestijden voor de minimumpakketten er voor deze groep leerlingen effectief worden gebruikt. Ik weet uiteraard dat de regelgeving toestaat dat men die ook voor andere studierichtingen gebruikt. Maar het zou interessant zijn om daar meer zicht op te krijgen.
Samengevat, minister, noteer ik dat u zegt dat u dit op termijn in een breder kader wilt bekijken. Ik heb u nog een aantal elementen gegeven om dit verder te stofferen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, ik wil op deze Complimentendag zeggen dat buiten niet altijd wordt gezien dat wij hier hard werken. Men telt soms enkel de lege stoelen in de plenaire vergadering. Ik wil elk van jullie toch bedanken voor de inzet. Het lijkt mij op deze dag niet onbelangrijk dat we dat ook in dit gremium aan elkaar durven te zeggen.
Dat neemt niet weg dat hier een belangrijke vraag wordt gesteld over minimumpakketten. Ik deel de zorg van de heer De Meyer: we moeten wat meer zicht krijgen. Maar we hebben, als het gaat over de aanwending van middelen, natuurlijk een grotere bezorgdheid in het onderwijs. Ik wil ook, net als de heer De Meyer, weten of dit de meest zinvolle en beste manier is om die 16,6 miljoen euro aan te wenden. We weten dat de onderwijsbegroting 11,3 miljard euro bedraagt. Wij kunnen nog heel wat andere zaken opsommen waar we toch nog wel eens willen bekijken of de middelen die we aan de scholen geven worden gebruikt waarvoor ze bestemd zijn. Dat lijkt mij een zeer interessante vraag om op veel zaken toe te passen: op de uren-leraar die we geven, op werkingsmiddelen die we geven.
Ik sluit mij absoluut aan bij de heer De Meyer: we moeten die transparantie genereren. In het kader van het garanderen van de vrije keuze moeten we zeggen dat de middelen gebruikt moeten worden waarvoor ze bestemd zijn. Dat lijkt mij logisch. Maar dan zeggen we ook dat we die middelen moeten kleuren. Minister, u genereert die middelen daarvoor, en u moet ze ook daarvoor gebruiken. Daar ben ik op zich niet tegen, maar dan moeten we ook op een aantal andere vlakken kijken waar middelen worden gegeven en waar ze voor iets anders worden gebruikt. Minister, wat denkt u daarover? Ik zie hier een voorstel tot een aanwending van 90 procent. We hebben aanwendingspercentages in het onderwijs. Misschien moeten we diezelfde aanwendingspercentages ook hier toepassen, want die 90 procent zie ik niet meteen.
Als we echt kijken naar de noden die er zijn, wil ik hier nog wel eens op tafel leggen wat we zien aan capaciteitsuitbreiding in het basisonderwijs. Als ze daar bijbouwen maar door toedoen van een spijtig toeval niet meer mogen hertellen wegens de betreffende omzendbrief in het basisonderwijs – ik heb het niet over het secundair onderwijs – dan moeten we zeker eens bekijken of we daar niet kunnen ingrijpen.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Op Complimentendag uit ik een compliment aan het adres van al wie zich inzet in ons onderwijs in de brede zin, niet alleen aan ons hier, maar ook aan alle hardwerkende leerkrachten en directeurs.
Waarvoor ik, zelfs op Complimentendag, nog nooit veel complimenten heb gekregen, is voor mijn bochtenwerk. Ik ga namelijk vaak rechtdoor, en ik ga dat ook nu doen, mijnheer De Meyer. Het recht op neutraal onderwijs is voor onze fractie ontzettend belangrijk. We zullen daar nooit van afstappen. Daar valt niet op af te dingen en dat moet zo blijven, welke omstandigheden er ook zijn. Men kan niet gedwongen worden tot een levensbeschouwelijke keuze in een zaak als onderwijs. Die minimumpakketten zijn dus wel een oplossing, maar als liberalen staan wij altijd open voor een goed gesprek en voor andere oplossingen. Als er andere oplossingen zouden zijn om dat neutraal onderwijs te garanderen, willen we daarover spreken. Er moet evenwel altijd een garantie zijn op neutraal onderwijs. Sommige dingen kosten geld. Er zijn heel wat dingen waaraan geld uitgegeven wordt, zoals de heer Daniëls al zei. Transparantie is voor liberalen ook ontzettend belangrijk: wat gebeurt er met het geld van de belastingbetaler, waarvoor dient het, komt het tot op de klasvloer, is het ten voordele van elk kind en elke leerkracht?
Ik hoor u op kousenvoeten komen en u stelt veel vragen over de minimumpakketten. Ik moet u vandaag misschien wel complimenteren met het betere bochtenwerk. Ik krijg er soms zelfs wat argwaan door. Nogmaals, u zal ons het hoekje om moeten helpen om die neutraliteit van onderwijs van de agenda te krijgen. De minimumpakketten kosten misschien wel wat geld, maar zo zijn er veel zaken in ons onderwijs, zoals de lessen levensbeschouwing die georganiseerd zijn op een manier die echt wel geld kost. Door het feit dat we geen vak levensbeschouwing, ethiek, filosofie (LEF) hebben, kost dit heel wat aan personeel. In vergelijking met de minimumpakketten is dat wel een iets groter bedrag. Dat is dan weer voor andere mensen heel belangrijk. Laten we dus rustig met elkaar praten zodat iedereen tevreden naar buiten kan gaan.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Gisteren was de discussie binnen de meerderheid gewoon noch chaotisch en nu worden er al suggesties geformuleerd om elkaar het hoekje om te helpen…
Dat is eigenlijk een euthanasieverzoek als u dat zelf zo zegt!
Ik durf toch oproepen tot het vreedzaam uitwisselen van ideeën en gedachten. Als u de sp.a of de oppositie nodig hebt om te pacificeren, dan zijn wij daar graag toe bereid.
Er is inderdaad een oplossing mogelijk om het allemaal wat efficiënter, gelijkmatiger en minder gesegregeerd in ons onderwijs te organiseren. Men kan er inderdaad voor zorgen dat de middelen beter dan vandaag in de klas terechtkomen en zeker op het gebied van levensbeschouwing. U weet dat we geen voorstander zijn van het segregeren van kinderen naargelang van de levensbeschouwing van hun ouders. Ons voorstel is daarvoor heel duidelijk: organiseer levensbeschouwing binnen de muren van een school, maar buiten de uren, buiten het curriculum en zorg dat jongeren allemaal hetzelfde vak burgerschapsvorming hebben, waar ook de verschillende erkende levensbeschouwingen in aan bod komen. Die discussie is volgens mij veel fundamenteler voor de toekomst van onze gemeenschap en voor het samenleven in diversiteit dan de discussie over de minimumpakketten, want ook wat onze fractie betreft, is neutraal en pluralistisch onderwijs de toekomst.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik moet opletten wat ik hier nog aan toevoeg. Ik zou mij bij mijn aanvankelijk antwoord willen houden. Ik denk dat iedereen het erover eens is dat we moeten kijken hoe het eenvoudiger kan. De grote principes zijn hier door velen uit de doeken gedaan.
Ik wil afsluiten met een compliment: we vliegen elkaar soms in de haren over de grenzen van meerderheid en oppositie heen, maar in veel dossiers zijn we al tot goede oplossingen gekomen, waar zelfs de oppositie soms zeer constructief aan meewerkt. Dat kan in deze commissie, ook anno 2018. Ik sta ervoor open om dat in nog veel andere dossiers ook te doen.
De heer De Meyer heeft het woord.
Ik geef de minister ook een compliment, want men was haar daarnet vergeten.
Mevrouw Brusseel, het recht op vrijheid van onderwijs en het recht op neutraal onderwijs, daar staat onze fractie 100 procent achter. De vraag is alleen onder welke voorwaarden. Zolang ik hier op de banken zit, zal ik vragen blijven stellen over de minimumpakketten, tot er volledige transparantie is. Ik heb dat bij de vorige ministers gedaan en ik doe dat bij de huidige minister en ik zal dat blijven doen. Ik zal op dat vlak initiatieven blijven nemen tot we een volledig zicht hebben op het gebruik van deze uren. Laat dit duidelijkheid zijn, zonder kousenvoeten of bochtenwerk. Ik sluit niet uit dat ik bijkomende initiatieven ter zake zal nemen, maar ik heb wel gezegd waar we principieel achter staan: als ik 90 procent noem als aanwendingspercentage, dan is dat geen fetisj. Het kan ook een hoger percentage zijn. Ik wil vooral weten wat effectief noodzakelijk is en wat opportuun is voor degelijk, goed onderwijs, rekening houdend met de principes waar we met zijn allen achter staan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.