Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over de vooropgestelde maatregelen in de gemeenschapsinstelling De Kempen in Mol
Verslag
De heer Parys heeft het woord.
We hebben over dit probleem al gedebatteerd tijdens de plenaire vergadering van 24 januari 2018 en in de commissievergadering van 6 februari 2018. Het gaat over de problemen in gemeenschapsinstelling De Kempen in Mol na de opname van meisjes die daar is mogelijk gemaakt of uitgebreid. De infrastructuur was onvoldoende aangepast, het aantal agressie-incidenten steeg en het ziekteverzuim bij het personeel nam toe.
Ondertussen hebben we uit de antwoorden van de minister en uit de media geleerd dat er meerdere gesprekken hebben plaatsgevonden tussen het Agentschap Jongerenwelzijn en de vakbonden. De informatie waarover we beschikten op 7 februari was dat er in De Kempen een aantal tijdelijke maatregelen werden genomen en dat dat de uitkomst was van het vakbondsoverleg.
Voor het jaar 2018 was er een personeelsbudget van 300.000 euro ingepland. Een van de twee meisjesgroepen wordt omgevormd tot een GIB-leefgroep voor zes in plaats van negen plaatsen. Ook komen er extra middelen om leslokalen in te richten. Daarbij was de opmerking pertinent dat het hier ging om eenmalige oplossingen voor dit jaar en dat er dus nog geen structurele maatregelen waren.
Minister, zal het verminderen van het aantal plaatsen voor meisjes geen toename veroorzaken op de wachtlijst en dus een verschuiving van een aantal problemen? Hoe zult u dit voorkomen?
Hoe zorgen we ervoor dat in de toekomst de oplossingen die voor 2018 worden aangereikt, structureel kunnen zijn?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Nieuw overleg tussen de vakbonden van de gemeenschapsinstelling De Kempen en het agentschap heeft weliswaar een aantal maatregelen opgeleverd die zouden worden voorgelegd, minister, maar de middelen die zouden worden vrijgemaakt, moeten nog ter bespreking worden voorgelegd bij de begrotingscontrole. Ik heb ook begrepen dat het gaat over middelen die zouden kunnen worden vrijgemaakt om nu een onmiddellijke nood te leningen, maar dat er nog geen perspectief kan zijn over de daaropvolgende periode.
Op zich denk ik dat die maatregel om tijdelijk 300.000 euro vrij te maken om de noodsituatie van het grote ziekteverzuim op te vangen – wat een aantal personeelsleden extra kan opleveren – een zinvolle maatregel is, die zeker wordt toegejuicht. Maar men beseft wel dat, wanneer er geen plan zou volgen om ook structureel de daaropvolgende jaren een antwoord te bieden op de nood die natuurlijk dezelfde zou blijven – eventueel kan die nood dan nog worden ingepast in de veranderingen die op til zijn in het kader van het jeugddelinquentierecht, maar toch, die nood zal er blijven – er van u een structureler antwoord moet komen.
De vraag is: zult u zorgen voor dat structurele antwoord? Hoe wilt u dat dat eruitziet? Ik begrijp dat u die middelen niet in één keer kunt vrijmaken, maar misschien kunt u toch wel iets in het vooruitzicht stellen. Want anders zult u voor enkele maanden gerust zijn, waarna de miserie opnieuw begint.
Ik betreur dat het gaat om een tussenkomst voor een specifieke instelling, terwijl een aantal andere instellingen met gelijkaardige problemen wordt geconfronteerd. Vreest u geen domino-effect waarbij de ene na de andere instelling een gelijkaardige vraag zal stellen wegens een gelijkaardige nood? Of denkt u dat de nood echt beperkt blijft tot deze ene instelling?
Waarom wordt er een overheadfunctie inzake HR gecreëerd? Men begrijpt niet waarom dit dringender zou zijn dan simpelweg middelen inzetten op de werkvloer om de werkdruk daar te verminderen.
Op welke manier zullen ze in het nieuwe personeelsplan op een verantwoorde manier verder kunnen blijven werken met jongeren, zowel met een VOS- als een MOF-statuut?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Dames en heren, ik verwijs allereerst naar vorige antwoorden over deze kwestie. Zoals u weet, waren er ondertussen meerdere overlegmomenten tussen het Agentschap Jongerenwelzijn en de delegatie van werknemers. Hier zijn inderdaad een aantal voorstellen uitgewerkt die er moeten toe leiden dat een en ander op de werkvloer wordt aangepakt. Ik zal uiteraard zelf met de vakbonden die voorstellen en acties bekijken, zoals ik hier heb aangekondigd.
Ik zal op een aantal zaken ingaan zonder dat ik kan vooruitlopen op het overleg dat we daarover ten gronde moeten voeren.
Wat betreft de impact op de capaciteit voor meisjes: het opstarten van reguliere meisjesgroepen naast de time-out was gebaseerd op de nood aan bijkomende publieke opvangplaatsen die een regionale werking konden uitbouwen. Hiervan zetten we een leefgroep om in een GIB-leefgroep (geïndividualiseerde begeleiding), die naast zes reguliere plaatsen ook twee time-outplaatsen heeft voor jongeren uit de eigen leefgroep die doorstroomden naar een intensieve vervolghulp zoals GES+, de kinder- en jeugdpsychiatrie, de intersectorale zorgnetwerken enzovoort.
Het moet duidelijk zijn dat de gesprekken over de gemeenschapsinstellingen zich steeds afspelen in een context waarbij de capaciteit de voorbije 10 jaar steeg van 222 naar 319, dus met bijna 100 plaatsen. Specifiek voor de meisjes hebben we naast nettogroei en de ombouwbeweging binnen deze toegenomen capaciteit van onze gemeenschapsinstellingen, het aantal plaatsen voor meisjes doen stijgen van 56 vroeger naar de huidige situatie van 81. Hiermee corrigeren we het historische onevenwicht, geven we gevolg aan maatschappelijke tendensen en spreiden we het aanbod voor meisjes beter over Vlaanderen.
Bovendien keurde de Vlaamse Regering op 17 november vorig jaar de twee beheersovereenkomsten goed voor beveiligde opvang voor meisjes in het private aanbod. Het gaat over 13 omgebouwde plaatsen. Laat ons toe dit is als context te nemen voor het aanbod van gesloten, beveiligde opvang voor meisjes in Vlaanderen.
Het aanbod voor meisjes steeg dus aanzienlijk en daarenboven maakten we ook nog vorig jaar ruimte vrij voor 36 extra plaatsen voor meisjes om sneller uit te stromen uit de gemeenschapsinstellingen. Met die 36 plaatsen moet het mogelijk zijn om een 70-tal meisjes extra per jaar te laten uitstromen.
Al dit aanbod is het gevolg van beslissingen van 2017 of de tweede helft van 2017. Laat ons dit nu monitoren en zien hoe die bijkomende capaciteit effect – het gaat hier toch over een toename van de begeleidingscapaciteit voor meisjes in de periferie van de gemeenschapsinstellingen met 100 – heeft op de doorstroom voor meisjes. Die evaluatie, die oefening moeten we zeker maken. Dus we delen de bezorgdheid, maar we moeten die oefening maken vanuit het perspectief dat we echt wel een toegenomen residentiële capaciteit hebben in combinatie van versterkte uitstroommogelijkheden.
Wat betreft deze maatregelen waarvan we ervoor opteren ze zo direct en zo snel mogelijk van start te laten gaan, delen we natuurlijk de analyse dat we dit moeten monitoren en evalueren en het liefst van al inpassen in een meerjarenstrategie.
Laten we toch stellen dat de extra toegekende middelen voor ziektevervangingen de mogelijkheid bieden om op de campus direct bij situaties van ziekte-uitval sneller en ruimer te kunnen vervangen om de teams in transitie niet extra te belasten met bijkomende taken.
Ondertussen en ook nadien blijft de mogelijkheid om zieke werknemers te vervangen vanuit de – wat men in het jargon noemt – ‘container’ van vervangingsdagen.
Jongerenwelzijn wil deze directe maatregel ook koppelen aan een meer preventief beleid. Daarom zet men, naast de directe input op de korte termijn, ook extra in op ondersteuning bij burn-out en welzijn op het werk. Het HR-plan hierover kan, dankzij de tijdelijke investering in twee extra HR-medewerkers, sneller en intensiever ingezet worden op alle campussen van de gemeenschapsinstellingen door middel van een HR- medewerker die ter plaatse samen met de directie initiatieven kan ontwikkelen en ondersteuning kan bieden. Het preventief werken met betrekking tot het verbeteren van de veerkracht van personeelsleden is een parallelle maatregel die we tegelijk inzetten op alle campussen omdat we geloven in de preventieve aanpak van burn-out.
We zijn er ons natuurlijk van bewust dat een HR-medewerker alleen het probleem niet oplost. Daarom wordt er ook een mix van maatregelen naar voren geschoven, ook naar de jongeren. Zo’n GIB-leefgroep betekent minder jongeren voor dezelfde omkadering. Dat is dus zeker een ingreep zowel naar personeel als naar jongeren, die rekening houdt met de specifieke zorgen van alle betrokkenen.
Tot slot is het natuurlijk de bedoeling dat met het nieuwe jeugddelinquentierecht de gemeenschapsinstellingen een duidelijke plaats krijgen in het landschap. We geven met het ontwerp van decreet eindelijk vorm aan de differentiatieoefening binnen het gesloten aanbod, waardoor we meer modulair en flexibel gaan werken. Ook het inbrengen van wetenschappelijke inzichten is hierbij van belang.
Het spreekt voor zich dat richting 2019 deze oefening zich concretiseert in een operationeel plan van aanpak. Daar is de voorbije periode volop werk van gemaakt. Hierbij wordt ook de nodige aandacht besteed aan de gewijzigde noden vanuit de samenleving, het belang van bepaalde competenties enzovoort. We proberen dit in het plan duidelijker te beschrijven. Het is wat ons betreft ook zeer belangrijk om deze oefening duidelijk en transparant met het personeel op het terrein te bekijken, en dit uiteraard in goede dialoog.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, u zei dat u zelf nog met de vakbonden zult samenzitten. Dat betekent dat de onderhandelingen nog niet zijn afgerond. Mijn volgende vraag is dan natuurlijk wanneer u dit zult doen en wanneer u er effectief voor zult zorgen dat de onderhandelingen klaar zijn.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, u hebt een overzicht gegeven van wat u vroeger al deed. Dat weten wij. Over die inspanningen gaat het niet. Het gaat eigenlijk over wat er nu bijkomend nog kan gebeuren.
Ik heb uw antwoord op mijn vraag over de tijdelijke 300.000 euro die u zou kunnen toekennen, niet gehoord. Het agentschap had dat laten uitschijnen. Dat kon pas na begin maart worden bevestigd na begrotingscontrole. Is dat een engagement of is dit nog erg onzeker? Kan dit worden voortgezet na dit jaar? Volgens mij hebt u daar nog niet op geantwoord.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik weet niet hoe die onderhandelingen zullen aflopen. Ik kan me natuurlijk van hieruit tot de medewerkers richten online, maar we moeten rond de tafel gaan zitten en dat gesprek kansen geven. We moeten kijken hoe ver we zijn geraakt en wat we nog willen formaliseren. Ik hoop uiteraard dat we een aantal afspraken zullen kunnen consolideren.
Ik heb er geen weet van dat het geld afkomstig moet zijn uit een deliberatie bij een begrotingscontrole. We zullen dat geld gewoon ter beschikking stellen voor die maatregel. Er is aan mij alleszins niet meegegeven dat ik bij de technische bilaterales een maatregel moet bepleiten.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, de administratie zou die boodschap hebben gegeven op het overleg. Als dat geld sowieso al binnen is, prima.
Er is nog een andere vraag waarop ik geen antwoord heb gekregen. Hebt u zicht op het voortzetten van die maatregel, ook na dit kalenderjaar? Is dit structureel bedoeld? Of is dit iets dat afloopt dit jaar?
De leidend ambtenaar zit achteraan in de zaal. Hij kan het woord nemen.
Op dit ogenblik hebben we slechts een engagement voor een jaar. Het zit op de beleidskredieten. Dit betekent dat we dit niet recurrent kunnen inzetten, maar niets belet dat we volgend jaar in het nodige voorzien daartoe. Wat we nu in de hand hebben, is een niet-recurrente maatregel.
Ik wil daar nog een zaak aan toevoegen. Natuurlijk proberen we ook een en ander te bekijken in de implementatie van het nieuwe jeugddelinquentrecht. We moeten daar een hele oefening voor maken. Het zou een beetje dwaas zijn om nu verschillende processen naast elkaar te laten lopen. Dat zal op een bepaald moment in een algemeen kader moeten passen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.